waarom poëzie ook alweer tot de kunsten behoorde
bedenk ik me:
men staart boven dit gedicht
als een tureluurs gefluit
en doorwrochte arbeidershanden
in neerwaarts slingerende ogen
hun brandpunt even willekeurig
als de woorden binnen dit gedicht
verder verdrijven
voelt het zich nog minder begrepen
dan mezelf
waarom poëzie ook alweer tot de kunsten behoorde
bedenk ik me:
men hoort onder dit gedicht
de weerslag van mijn orgel
als een verveeld kind
geduldig verwachtend
mijn zegening
toch preek ik minder
dan men oordeelt
waarom poëzie ook alweer tot de kunsten behoorde
bedenk ik me:
mijn stotterende vingers
als de schuchtere hand
die een bewusteloze vergeefs
wakker houdt
geven reeds lang
de maat niet meer aan
toch biecht men meer
dan ik schuldig ben
waarom schreeuw ik dan maar ook alweer
bedenk ik me:
heb ik werkelijk genoeg van dit gefluister
of betreft het een oproep
om gehoord te worden
toch schrijf ik liever poëzie
dan dit gedicht
niet te delen