Ik wurm mezelf mijn trui uit, het gesprek weer in maar jij
jij was daar niet en je oren niet en je ogen niet. Ik merkte dat
je niet meer keek naar mij of luisterde naar wat
ik zei maar je staarde naar een stuk ontbloot lijf van mij.
Je stokte en zo ook ik, en alles rond ons heen
stokte even mee. Er was iets in je ogen geslopen,
een waas, een stuk van mij lag daar plots open.
Ik kroop mee in je ogen en schudde ja en knikte neen.
Nu zitten we hier nog steeds en ik bloos
mezelf haast mijn trui weer in
het stokken, het staren … wat en hoe broos
is deze huid, wij, de tijd
je hand zoekt me overheen het tafelblad
en je zegt: dat, dat was genegenheid