We zijn in de teloorgang gekropen maar aten niets,
we verdronken in honger en sneden er stukken hoop doormidden.
Wat overbleef beten tanden stuk op smaakloze vorken,
met de bolle kant lepelden we wanhoop uit verbrande potten.
De geur van weleer vermengd met lege koppen,
bedekte het kleed dat we van tafels schoven.
Om het voeden van een kameraad,
sneuvelden porseleinen schappen,
vochten we voor volle buiken
de oorlog in onszelf.