“De zon schijnt er is geen reden / met rotweer en harde wind / we gaan fietsen met het kind”, zongen we altijd. Fout natuurlijk, want Boudewijn De Groot had het niet over ‘we’, maar over ‘te’. Maar we vonden het beter klinken. Bij het minste mooi weer trokken we er samen op uit. Op de hoes van die plaat zie je Boudewijn ook fietsen met zijn kind. Met net zo’n fietsstoeltje op de buis zoals vele vaders die hebben. Of gehad hebben. Het is dan ook met bijna niets te vergelijken. Samen ga je de wereld ontdekken, de kleine zit van voor, op de belangrijkste plaats, maar toch bepaal je zelf waar je samen naartoe gaat. Je zit nog even aan het stuur. Misschien is dat een beetje te filosofisch, maar toch. Bovendien gebeurde het regelmatig dat ze in slaap vielen, vooraan op de fiets. Zo gerust waren ze. We hadden dan ook altijd een handdoek bij om op het stuur te leggen.
Toen ze zelf al konden fietsen, maar het nog niet veilig was om dat alleen te doen, fietsten we regelmatig samen van school naar huis. Achter elkaar, want in die straat kon je niet naast elkaar fietsen. Ze vertelden dan honderduit over de kleine avonturen die ze beleefd hadden op school. Maar op die kasseiweg en met de auto’s die voorbij reden, verstond ik meestal niet wat ze vertelden. Ook al riep ik telkens ‘Wacht even, ik versta je niet”, toch bleven ze dat telkens doen. Waarschijnlijk omdat die verhalen dringend verteld moesten worden. Ik denk trouwens dat ze het met opzet deden, zodat ze die verhalen thuis opnieuw konden vertellen. Ondertussen zijn die kasseinen weg en ook het fietsstoeltje staat niet meer op mijn fiets. Maar ik moet het nog ergens hebben liggen. Dat wel.