We zijn de poëzie van de dood.
‘Oppassen voor overstekende mensen’
zeggen wij, vijf monsters van kanji’s, in het wit op de weg geverfd.
Gisteren reed een auto een oud vrouwtje omver op de kanji voor lopen.
Nadat ze haar hadden weggehaald,
kwamen ze het bloed wegvegen met water en borstels.
We zijn nog nooit zo kraakhelder geweest.
We zijn de poëzie van het leven.
‘Oppassen voor overstekende mensen’
zeggen wij, vijf monsters van kanji’s, in het wit op de weg geverfd.
Vandaag stopte een auto nog net op tijd
voor een fietsend kind.
Zijn remmen piepten en de banden
lieten zwarte vegen op het wegdek achter.
De regen spoelde ons weer schoon.
We glimmen als nieuw in de zon.
We zijn de poëzie van de liefde.
‘Oppassen voor overstekende mensen’
zeggen wij, vijf monsters van kanji’s, in het wit op de weg geverfd.
Toen de stad sliep, bedreven twee kraaien de liefde
In de boom die met zijn takken naar ons uitsteekt.
Ze waren zo opgewonden dat ze op ons poepten.
Toen begon het te sneeuwen en werden wij bedekt
met een laag sneeuw.
We zijn de poëzie van de vergetelheid.
‘Oppassen voor overstekende mensen’
zeggen wij, vijf monsters van kanji’s, in het wit op de weg geverfd.
De sneeuw heeft de straat spekglad gemaakt.
We staan niet meer in voor wat er boven ons plaatsvindt.