Je vindt haar in de krijtstreep op de muur
de geur van vers gemaaid gras
het snikken van een kind
dat nooit het jouwe was
het briesje dat je wang streelt
een bal op een verlaten plein
onschuldig gegiechel
in een overvolle trein
Je sluit je ogen,
telt van een tot tien
schreeuwt in je eigen stilte
wie niet weg is, zal ik zien
Dan staat ze naast je
omarmt je, zoekt warmte in je schoot
Altijd is ze bij je
nooit gewoonweg dood