De foto bevriest de tijd middenin een avond
middenin een verjaardag
middenin een dag in januari
middenin mijn leven
middenin een hapje met tonijn.
Ik verstop mijn gezicht achter de arm van Koenraad,
leg mijn wenkbrauwen te rusten op zijn pols.
Mijn tenen liggen koud onderin hun schoen
de hiel verheven, bleek, het bloed eruit weggedrukt
de kuiten glad in spannend zwart
het grijze rokje waarvan niemand weet hoe zacht
de stof hoe gescrubd de bil eronder.
Het schittert rond mijn hals als een vergeten strop.
Mijn haren zijn onopgemerkt geknipt
ik knipper over mijn lenzen.
In de keuken staat een pan in brand.
Aan de andere kant van de aarde is het zomer.
**
De meeste gasten zijn vertrokken
alleen wij willen niet weg
geraken niet uitgevierd
niet uitgelachen.
Een laatste taartje schuift voorbij,
het zweet onder zijn stolpje.
Een kelner zet de deur open
nachtkou kruipt naar binnen
de lichten worden gedimd
wij blijven lachen.
Koenraad laat zijn arm zakken.
Ik mag er zijn, nu.
Verdwijn in mijn jas en dan ook in de stad.
De groep zoent elkaar een laatste keer.
Tot volgend jaar
tot een nieuwe verjaardag.