Elk jaar wordt het maart. Is er taart met februarilijkjes.
De tijd staat niet stil. Soms wil hij vooruit en op een dag, dan valt hij een diepe put.
'Unten im Loch der Zeit' is er een tunnel, die alles kan terugvoeren. Afvalwater, verdwaalde regendruppels, lange seconden en malle uren.
“Dit voorspelt narigheid”, merkte ik op.
“Hou je snavel, grijze kinkelkraai”, zei Alfred op dezelfde verteltoon waarmee hij begonnen was.
Wimpie is het. Vaak verstrooid. Heeft wel duizend schrammen van het vallen, probeert het en soms lukt het, kan hij zich vasthouden aan de lianen van vergeten braamstruiken.
Roodsel. Dat is er genoeg in huis en hij wordt vaker dan je denkt een indiaan. Het bruin komt van de zon, het rood, dat is gewoon ontsmetting uit een flesje met pipetje. Het is mercurochroom en hij loopt, blijft het proberen, op de klinkers van de paden.
Wegeltjes kronkelen ertussen, tuintjes zijn het van die keuterboertjes en hij kent de kleuren. Wimpie weet het. Rechtsaf bij de roodpaarse kolen, links bij die groenrode stengels van rabarber, rechtdoor bij het wuivend loof van wortelen, twee keer links, zo rond de bonenstaken en dan altijd maar, nog verder, nog, tot aan tomaten rood als bloed en in de verte rijdt het, als een monster op ijzeren wielen, een treinding op een berm waarachter ze verdwijnt. Die zon. Ze doet het elke dag.
En je weet hoe dat gaat. Er wordt een tuinbadje gekocht, een fototoestel, de slang is voor het water en ijsjes druipen over bovenlichamen van kinderen, mijn god, ik wil het, werd het maar weer zomer, zo’n zelfde oude zomer als weleer.
Dan komt het. Het wordt maart. Hazen graven nieuwe holen, dieven van de winter nieuwe gangen voor het koude zilverwerk en Wimpie groeit. Je ziet het. Alle foto’s worden groter, lenzen, messen scherper. Wimpie snijdt zijn eigen brood en vingers bloeden zelden langer dan één zielige minuut.
Er zijn vaders en er zijn moeders. Je hebt er die dingen kopen, je hebt er die onzin verkopen, je hebt er die beesten verzamelen, een kuikentje voor Wimpie, gansje wit voor moeder en de papa wilde altijd al een echte bok met horens lang, krullend haar tot op de grond.
“Geen frietjes vandaag”, onderrbak ik. “Doe mij vandaag liever van die ronde kroketjes. Zijn er nog?”
“Hou toch je kop”, zei Alfred. “Ik ben aan het voorlezen.”
“Voor straks, een partijtje croquet spelen, op dat lapje daar, in dat verloren gras.”
Hij kwam naar me toe en ik dacht : nu gaat het gebeuren. Eindelijk. Word ik de nek omgewrongen. Door een getuige van de onschuld.
eerste bladzijde van
'Wimpie in Wonderland'
(deel 4 van mijn e-boekje 'Twankie Wankel Twinkeltje')