Dr. Geppetto was het die mij aansprak, ginds in zijn bureau, in die kliniek voor mensen zoals ik. Helaas, het was een man van hout, met weinig fantasie.
“Krijg ik een nieuwe kop?”, zo vroeg ik hem.
Hij lachte, gaf mij pillen en ik lachte ook : “Zijn dit de anti-Ignace-pillen?” en hij knikte.
Goed, en lang ben ik daar niet gebleven. Je weet misschien zelfs wat ik dacht :
Als ik loop, dan binden ze me vast en als ik vraag om koorden, of ze willen helpen bij het binden, "God almighty neen, hier kan dat niet."
Wat moet een mens dan doen in een stad vol werelderfgoed en verweerde stenen?
Ik zocht een kamer heel bescheiden, vond er één. Boven een toeristenrestaurant, waar mensen één keer komen, omdat ze denken dat er boven geesten wonen en de huurders lang geleden al gevlucht zijn voor de stank van aangebrande tijden.
Welk restaurant het was waar ik toen woonde? Neen, ik zeg het niet en bovendien,
alleen ik had de sleutel. Het slot had ik, nog toen ik klein was, al gewisseld.
Ooit heb ik het gekrabbeld, op die muur achter mijn bed, daar op die zolderkamer :
“Neen, waar ik woon, daar wil je niet eens komen, want het stinkt er naar een mensenkeuken, hoor ze, wieken van de vette geuren, het geluid van veel te veel ventilatoren, het plafond is dun, doorheen het dunne hout van pijnbomen kan ik zien, hoe ze pintelieren, discuteren over dieren, mensen, apen in een kooi, een koets op smalle wielen dendert over de kasseien, kinderen ze gooien, stukken brood en toekomst naar de zwanen, kromgenekte wijzers op een toren, chot, ze draaien zelden achteruit en morgen komt geen mens mij post bezorgen, geen reclamefolders liggen op mijn zolderkamer want ik wil en zal niet bladeren door cijfers en getallen onder dozen, pakjes, flessen, blikken van de mensen kunnen mij alleen vertellen of het koud is, warm is binnenin, daar slaapt het grootste deel, woekert hier en daar miserie en misschien, vliegt er een vlinder uit hun mond, duwden middenrif en hart genoeg omhoog en waren koorden rond de ribben eindelijk genoeg, zo hard gebonden dat een pop het leven liet, een vlinder wegen vond, omhoog, durf ik te kijken want de wolken willen weten hoe het zit, of ik nog leef ginds bij die beesten, want de meeste dingen, geesten die hier rond dit meer rondwaren, daar wordt aan geknaagd en zonder het te vragen of het goed is, gaat zij steeds weer op de zon, al is het elke dag een mager straaltje dat mijn oog bereikt, ik weet het wel, in welk verlegen kleed, zij op mij wacht, daar aan de overkant.”
bladzijde één van
'Winterrust'
(vierde en laatste deel van mijn e-boekje 'Ricky Minnaerts Somertijd')