Na die gelukkige maandag ben ik er blijven werken in Vloethem. Evangelina stelde mijn hulp ten zeerste op prijs. Mijn woorden waren schaars en het werk deed ik secuur.
Ik werkte van maandag tot vrijdag van tien tot vijf. Nooit in het weekend. Dan stonden Evangelina en ik niet in de keuken, aan die lopende band. Andere lui deden de job op zon- en zaterdag.
Voor het ontbijt werd de keuken niet gebruikt. De bewoners van de woonblok van Senioritas kregen van de verplegers en verpleegsters, twee sneetjes brood, wit of bruin, naar keuze. Boter, marmelade en ander smeersel zat in van die kleine potjes, waar kabouters een maand mee voortkunnen.
Natascha had glijdende werkuren en had voorgesteld om elke dag samen te rijden. Zij woonde ook in Brugge en ik betaalde haar een deel van de benzine, hetgeen ze eerst weigerde. Voor de grap had ik gezegd : “Anders neem ik Bartjes Belbus”, en met een voorzichtige Abchazische glimlach accepteerde ze een briefje van tien euro, stak het in een groene portemonnee.
Ik zei zeer weinig tijdens de ritjes van Brugge naar Vloethem en zij was geen type dat via hoofdopeningen alles over anderen te weten wilde komen. Als het te stil werd, zette ze een cassetje op. Niemand luisterde nog naar cassettes, maar zij wel. Het waren steenoude bandjes met Oosterse muziek en ze beet zich altijd zachtjes op de lip als de muziek wat haperde. “Als het maar niet vastloopt”, zei ze met een stem die tegenslag probeerde weg te blazen en tegelijk de autoradio moed insprak.
Ik at nooit tijdens de pauze. Ik wachtte op een krukje naast Evangelina die altijd in dezelfde plastiek stoel met armleuningen zat. Op haar schoot legde ze een keukenhanddoek, opende dan de alufolie die rond haar boterhammen zat en voorzichtig speelde ze het brood naar binnen. Ze at nooit van de rusthuiskost. “Daar ben ik nog te jong voor”, zei ze, al werd ze dat jaar drieënzestig, wist ik van Natascha.
Evangelina hield ook van de stilte.
“Als er geen mussen in je hoofd zitten, hoef je niet te tjilpen”, zei ze.
Na de pauze sneden we gebak of taart in stukken. De porties kwamen op een honderdtal kleine borden terecht en we zorgden er voor dat ze netjes en aan een goed tempo in de muuropening verdwenen.
zesde bladzijde van
'Winterrust'
(vierde en laatste deel van 'Ricky Minnaerts Somertijd')