Winterrust (8)

8 nov 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Vier dagen gingen voorbij, in stilte. We zeiden haast niets in de Twingo. Tijdens het werk wierp Evangelina af en toe een moederblik in mijn richting.

 

“Je staart in een kronkelend niets en je hoofd lijkt als een zolder vol met droevig stro. Je ogen zijn als luikjes die geen vogel binnenlaat om er een winternest te maken”, zei ze.

 

Die opmerking verdiende een glimlach en de dagen gleden verder.

 

 

Het was op vrijdag, toen we onderweg waren naar Brugge, dat Natascha eindelijk iets zei : “Het is goed, Ricky, morgen kom ik. Leg me me dan uit wat je wilt.”

 

Ik heb haar uitgelegd waar ik woonde en ‘s zaterdags rond elf uur voelde ik een ander hand de reling beroeren.

Ik deed de lage deur open en Nana trad mijn zolderkamer binnen. Het was de eerste en is de enige ziel gebleven, van de weinige die ik vertrouwde, die ik mijn ganse binnenliet in die kamer boven dat restaurant.

 

Nana was niet verlegen maar ze zweeg, bekeek mijn collectie beschilderde diertjes of wat er van overgebleven was en zei dat ik geen onaardig schepper was.

 

“En die touwen”, zei ze, “hoe wil je dat?”

Ik ging gekleed op het bed liggen, met de handen op de rug, en legde haar uit hoe ik voortaan het liefst zou slapen.

“De ganse nacht?” vroeg ze en ik bevestigde.

“Maak je geen zorgen”, zei ik, “ik slaap zo al jaren, om de dromen te beheersen.”

“En als je naar het toilet moet?” wilde ze weten.

Ik legde haar uit dat ik enkel ‘s morgens at en nooit in die mate vocht tot me nam dat ik het niet uithield tot de morgen.

Daarna legde ik haar stap voor stap uit hoe ik wilde vastgebonden worden.

“Dan probeer ik het alvast”, zei ze monter.

 

Ik ging staan en wees zolang ik kon aan welke ze koorden ze moest gebruiken. Ze bond mijn onderlichaam en daarna ook mijn bovenlichaam, het deel van mijn lichaam dat al te lang als een losse tronk vlees met botten geslapen had.

 

Daarna wierp ik me op het bed, op de buik.

“Bind nu nog een koord rond mijn voeten, verbind het met mijn nek en span het tot ik ‘stop’ zeg.”

Ze deed dit en eindelijk lag ik daar. De onmacht was eindelijk weer naar behoren vastgesnoerd.

“Bind me nu nog een koord in de mond”, vroeg ik haar.

Ze twijfelde eerst, durfde niet goed aanspannen, maar met mijn blik liet ik haar zien dat het goed was.

 

Na een minuut maakte ze dat laatste koord weer los en vroeg of ze het goed had gedaan.

“Als met de handen van een licht in bange nachten” en ik zei dat ze de andere touwen ook weer mocht losmaken.

We zijn die namiddag op de zolderkamer gebleven. Er was geen stad die ons riep en ze vertelde hoe ze uit Abchazië was moeten vluchten, tien jaar daarvoor en hoe die lange jaren haar pijn deden, dat ze niet durfde en ook niet wilde terugkeren, hoe gezellig het was, als één keer per jaar, met kerst en nieuw haar ouders op bezoek kwamen, dat ze moesten vliegen, eerst van Sochi naar Moskou en dan van Moskou naar Brussel, dat de tickets aardig wat kostten, tot daar aan toe, maar dat ze er voor gekozen had, om hier in België te blijven.

 

Die avond bond ze me vast op een manier waarvan ik hield. Voortaan ging ze me hier komen afhalen, me ‘s ochtends losmaken.

 

Ze parkeerde voortaan bij het oude Sint-Jan, kwam de knopen lossen en daarna, onderweg, stopten we bij een kleine supermarkt.

“Eet gerust terwijl ik rijd, maar maak er geen stal van.”

Dat was het enigste wat ze eiste en ze zette een cassetje op.

 

Evangelina bleef zoals ze was, een schat om mee samen te werken en ze zag het aan mijn ogen, dat gebroken regenbogen moeilijk waren als een kinderpuzzel met verborgen stukjes.

 

 

 

pagina acht van

'Winterrust'

(vierde en laatste deel van mijn e-boekje 'Ricky Minnaerts Somertijd')

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

8 nov 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket