Het nieuws van de dag leert ons dat zich in de gedigitaliseerde wereld rare dingen voordoen. Hackers stelen de data van de grootste stad in Vlaanderen. Ze dreigen de persoonlijke gegevens van haar inwoners op het wereldwijde web te gooien, tenzij er losgeld wordt betaald.
Dat brengt mij in één adem bij het feit dat diezelfde digitalisering ook zo zijn voordelen heeft. Nooit kon ik zoveel kruiswoordraadsels oplossen, want zelfs de moeilijkste woorden kan je met één klik vinden.
Nu koning winter zijn intrede doet, klinkt in mijn hoofd weer het riedeltje uit mijn prilste jeugdjaren. Kent de computer dit ook? Ik zoek het op en ja hoor, bij een prachtig verhaal over andere Vlaamse liedjes en versjes staat ook dit lied van de Vriezeman:
Vriezeman heeft op straat gezeten
heeft in mijne neus gebeten
en mijne neus ziet rood, rood, rood
kwenste de vriezeman dood, dood, dood.
De meeste oude bekende sprookjes staan bol van kommer en kwel en ook in kinderliedjes uit vroege tijden zijn doodsbedreigingen schering en inslag. Dan is er deze figuur die zomaar uit het niets opduikt uit een vroegere weekopdracht.
De bomen ruisen niet meer, hun bladeren liggen onder het verblindend witte sneeuwtapijt. De vrieskou doet hun takken kraken. In de ijle staalblauwe lucht klinkt gekrijs van zwarte kraaien. Het maagdelijk witte deken op de grond vertoont sporen van allerlei leven: perfecte afdrukken van pootjes van vogels, konijnen, reeën en van twee paar mensenvoeten.
Het zijn Hans en Griet uit het sprookje. Goed ingeduffeld zijn ze als adolescenten diep in het bos op zoek naar het peperkoekenhuisje van weleer. De gps app op hun iPhone vindt het snel, verscholen tussen het groen van de sparren.
“Oeps”, roept Hans en springt net op tijd weg voor een lange dennenappel die neervalt in een wolk van dwarrelende sneeuwvlokken. Griet proest het uit. Ze wil een selfie maken voor het huisje.
Hans grijpt naar het snoepgoed aan de dakgoot en plots verandert het huisje in een grauw houten berghok. Ze deinzen terug.
De deur van het hok gaat open.
“Hemel, is die heks terug?” gilt Griet.
“Neen, deze is wel heel erg knap om een heks te zijn”, likkebaardt Hans.
“Hans!” nijdig kijkt Griet haar vriend aan.
“Sst”, sust de schoonheid in het deurgat. Ze heeft een gaaf en hagelwit gebit, witter dan de poedersneeuw die net uit de boom neerdaalde.
“Kom binnen. Ik ben de tandenfee.”
In de keet toont ze honderden potjes met melktanden. “Als een van de weinige sprookjesfiguren die niets met agressie te maken heeft, ga ik mijn toverkrachten benutten om actie te voeren tegen grof geweld in kinderverhalen.”
“Wat ben je van plan?” fluistert Griet met opgetrokken wenkbrauwen.
“Jullie twee deden aan heksenverbranding, wolven vraten grootmoeders, jagers moesten harten snijden uit meisjesborsten. Vandaag stel ik een voorbeeld. Uit sympathie met olifanten en neushoorns vernietig ik mijn ivoorverzameling.”
“Is dit echt, Griet? Knijp mij even, wil je?”
Van pure opwinding pitst Griet hard in de bovenarm van Hans, die het uitschreeuwt.
“Au!”
De toverstaf van de fee scheert rakelings langs Griet en Hans.
Onder een sterrenregen verdwijnt het berghok. De fee is spoorloos. Op de plaats van het vroegere peperkoekenhuisje en van het verdwenen hok staat een paddenstoel: rood met witte stippen…