Ik ben nog jong, springend van tak naar tak, met mijn puntig snaveltje klikken makend. Het hele jaar door spreek ik met soortgenoten en proberen mensen te luisteren vanachter de ramen in hun huis of komen ze naar buiten, in hun tuin. Ze zingen niet het hele jaar door maar vooral als ze me zien. Als ze de zon zien zakken. Het spinnetje dat buiten werd gezet, is mijn kleine maaltijd. Ik ben daarom genoodzaakt verder te zoeken naar al wat eetbaar is. Vreemd dat de mensen me nooit een keer bessen bezorgen. Ze nemen wel foto's van mij, mijn grijze mutsje en lichtkleurige buik. En wachten dan tot ik mijn oranje keel open zet en spreek, minutenlang. De woorden komen zonder omweg uit mijn borstje, fladderen in oren van geïnteresseerden. Ik ben het kleintje onder de vogels. Niemand doet me pijn, wil me in een kooi, leest me verhaaltjes voor. Geen mens weet dat ik met boekjes nieuwe woordjes leer. Met soortgenoten ben ik ingeschreven in een club voor sprekers, maar men zingt daar, niet eens het hele jaar door. Mensen kelen vaak iets vaag, iets dat oud is en versleten, of wachten zij ook op iets dat ze willen leren?
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.