In het hooghuis trekt zij deuren open
de paarden ademen de geest
ze wast zich met karne, toebehoren
bij de kippen legt zij kousenbanden
op de schapraai hijst hij, kranig
zijn dierlijke dorsten omhoog
zij muilt zich uit het kamerlicht
en zwicht onder wijdse, wilde draf
nabij de beddekoets prikt zij spelden
van rancune, van dichtslaand gevaar
ze kleedt zich onbeschadigder