Jeuk krijg ik daarvan, als ik in een Hebtalon verdwaal.
Het is slechts milde rabiës, een zachte schurft waaraan lammetjes bij tijde lijden en engelen zich niet om kommeren. Ze slapen soms tussen de ezeltjes van het ongeloof die hemelgeestjes. Als ze te veel gefladderd hebben, te lichte voetjes kregen. Vanuit de hoogte beginnen bergpaden vaak kronkelloos te lijken, ongezond recht, maar de ezeltjes weten beter. Zij verdragen meer dan engeltjes. Ze dulden vlooien, bochten, zeer onzuiver water, vuiligheid en strontvliegen. Zelfs wipjes van de zweep. Het is een treurwilgtak.
Het helpt altijd. Als ik me opsluit in een pashokje, gedachten wissel met een leeg paneel. Ladies first en mannen mogen hier niet binnen met hun nieuwe Lada. Dit stond er al, op die wand. Verdenk mij niet. Het moet van een imbeciel zijn, van een Rus die twee woorden Engels kent.
Ik weet het eigenlijk niet, waarom ik die Hebtalon aan de Blauwe Toren binnengestapt ben. Zocht ik een nieuwe adem, duikbrilletjes voor zoutgevoelige zeepaardjes, sandalen voor twee slakken in het mulle zand?
De houten klompjes waren uitverkocht. Ik vond er geen gewone sokken voor de gnoe, chot, ik ben zo dom, ik zoek altijd een doel en kocht uiteindelijk dan toch iets. Een setje duikerslood. Het grijs leek eerlijk mat. De prijs was nog te doen.
Ik heb betaald met centen, briefjes die in valsheid niet geloven en het is voor een illusie, want ik heb haar gezien deze ochtend, haar naam is Chimaera, een meisjesfantoom met kleine borstjes, blauwe lippen en ze droeg een boxershort .
Ze dreef daar in een opblaasbootje. Tussen en over golven, niet al te wild. De wind kwam uit het oosten. Landafwaarts blies die bries, al de ganse voormiddag en voor onwaarheden is het nooit te laat om overboord te springen.
Chimaera bleef echter zitten. Ze klappertande. Ze schepte met haar palmen water uit dat schuitje van plastiek. Onzinnig en dwaas. Het is nooit verstandig om op een kille maandag rust en kalme zee te zoeken voor Oostende. Boven de Binnenstroombank mag er dan wel minder stroming zijn, het zand wordt er des te meer omgewoeld door strubbelingen.
Het moet er danig troebel zijn, onder water, uitzichtloos, en ik ben naar Brugge teruggekeerd langs de Oude Baan, langs Houtave, langs Zuienkerke om aan de Blauwe Toren dus die Hebtalon binnen te gaan, ik de oen, de holbewoner die van bloementorens houdt, op mijn blote voeten, met zand tussen de tenen, resten potgrond onder de vingernagels en meel in een deel van mijn varkenskop.
Kabouters hebben mijn hoofd ooit zo omschreven in een open brief. Ik probeerde, te vergeten, me te laten loodsen door dat fluogeel temidden blauw en grijs. Ik schets nog snel een Noordzeetafereel, zou je denken, maar dat is het niet. Het is geen boei die drijft aan de rand van een zandbank. Het is daar binnen, in die winkel met zijn sportieve fratsen. Alles kunststof, synthetische weefsel en ik herinner me een tengere figuur die een warme parka koos voor een tocht door een natuurpark in Peru. Een kind stond bij een ander rek en ging voor een oranje impermeabel.
Garnaalvissen is ook een sport en ik zag er schier de ganse battaklang, een immens arsenaal aan gerief voor fitte mensenkuren. Absoluut een misser van me, om daar binnen te stappen, want de geur van plastiek maakt me ziek. Daarom heb ik voor lood gekozen, verschillende blokjes, in diverse grammages. Duikgordels lagen op een schapje hoger, maar ik heb er geen gekocht. Te lang. Allicht voor dikzakken met drijvend vet.
Niet dat lood iets redden zal. Ik wilde gewoon iets zwaars voor deze wereld met haar wufte bling-bling, met haar heidense lichtheid, haar roze balletten onder regenbogen die indigo verkopen aan bleke vlegels. Werd ik maar blind en doof. De vogels zwijgen reeds. Ze houden niet van vederloos gezang, en is er die reclame, voor een vierde veranda.
Op de radio. Zonder nestkastje is het aanbouwsel en alle liedjes klinken me in de oren als ambulancedeuntjes. Er circuleren ook lijstjes. Hits, ziektes, de ergste en een overzicht met soorten lijken, naargelang de doodsoorzaak. De tabellen staan weer tjokvol pronostiekjes over kansen op herstel. Ik bel je wel. Als ik de instelling mag verlaten, wanneer je gewonnen hebt, want de kans daarop werd gisteren berekend door een aap met éénenveertig balletjes.
Ik denk terug aan de zee, aan de vissen zonder zwembroek van de Hebtalon en ze liggen er nog altijd. Op het strand. De schelpen, scherpe randjes, aangespoelde handjes van wel duizend lieve mensen heel ver weg. Ze waren tennisrokjes aan het naaien, vele schoentjes aan het maken voor een duizendpoot. Ik heb met ze meegevoeld en toen, plots, begon alles te scheuren.
Niet alleen in mijn hoofd. Het is veel groter. Meer dan enkel diep in die kwabben. Er is iets mits en ik voel een opblaasbootje in mijn onderbuik. Ga gewoon plassen. Denk aan mij. Vorm met die straal urinedruppels hartjes in het zand.
Het is die echo weer, de stem van Katja moet het zijn en ik ben teruggeraakt in de compound, in een kamer die veiligheid probeert te zijn. Af en toe lukt dat, provisorisch en de rust wordt meestal verstoord.
Prudence is mijn kamer binnengekomen. Zoute haring, ajuin, een stukje brood. Of paté van haas met twee augurken op azijn en een sandwich? Ik kan kiezen, zegt ze en ik vertel haar over die gebroken einder, dat alles begon te scheuren aan het strand en dat ik ervan droomde. Ik zag het voor me hoe hij viel.
Het zwaard van Damocles kliefde eerste een vliegend hert, daarna een kokosnoot en dan die kop, de bakkes van Tanguy. Pats. Rats middendoor en ze waren me al opgevallen, toen ik door de rozentuin liep, er het zeezand uit mijn zolen stampte. De verlaten driewieler, de lege morteltrog.
Prudence knikt. Ik wil haas noch haring en ze zegt dat ik het voor waarheid mag aannemen. Tanguy is niet meer. Hij is definitief dood. Na die zondvloed op maandag woont er één demoon minder in de compound.
De kreupele is naast haar komen staan. Hij wil niet vergaan en die zieke farizeeër weet van mijn bezoek aan de Decathlon. Hij zegt dat ik beter aan het AZ Sint-Jan gestopt was, om mijn vader nog snel een bezoek te brengen. Na al die jaren. Want hij ligt op sterven, op verdieping zes, zeventien treden boven de afdeling psychiatrie.
Prudence wilt verder. Haring en haas moeten voort, maar de kreupele houdt haar tegen. Hij trekt de voorkant van haar witte schort volledig open, begint over de buik van Prudence te wrijven. Hij is des duivels en ik zie het, dat haar tepeltjes iets groter zijn dan haar beha doorgaans verraadt.
Omdat ze zwanger is, spreekt de kreupele. Ik word de vader van een kind dat vrij en wild kan dansen, springen over golven van de ruige lust. Het wordt een jongen voor de woestenij, een droes die overal, voor elke kust sirenes vangt en aan zijn degen rijgt. Ik twijfel enkel nog over de naam. Misschien wordt het Zoutekiet, misschien Tanguy.
uit de reeks 'Residu'