Hoera, sinds zaterdag ben ik een gecertificeerd schrijver. Bij De Schrijversacademie Antwerpen diende ik mijn manuscript 'Stekelvel' in. In dat verhaal reizen Nino en Lea op een tractor naar de begrafenis van Bubu, de baas van het café waar ze elkaar dertien jaar geleden leerden kennen. Op de slotavond van de Schrijversacademie las ik dit fragment voor:
Zonder voor te stellen om te helpen, kwam Nino me tegemoet. Hij draaide het kader van de fiets om, zette het stuur en het zadel in de kiezels. De wielen draaiden in het ijle. ‘La chaîne’ was geblokkeerd doordat het spatbord verschoven was. Nino trok het weer recht, legde mijn ketting op het tandwiel en draaide een pedaal om zijn as. De losse slang die de ketting was geweest, liet hij weer soepel ratelen.
"Frère et soeur”, lachte Nadia toen Nino en ik het café betraden, elk met handen vol olie. “Was ze in de badkamer”, zei Bubu. Hij woonde achterin het café, de cafégangers gingen naar het toilet in zijn badkamer. Ze was spatvrij gepoetst en olijfgroen, het bad, de bidet en de lavabo. Bubus handdoek hing rechts, die voor de gasten links. Ik draaide de kraan open en nam de ovalen zeep van het zeepbakje. Zwarte stralen water stroomden over het email van de lavabo. Nino drukte het gebarsten stuk zeep samen tot het uit zijn handen glipte. “Attrape-le”, schreeuwde hij. Ik klapte mijn handen rond de zeep, spatte ons beiden vol sop, maar ik kreeg er geen greep op. Nino vouwde als de bliksem zijn handen onder die van mij. De zeep glibberde als een nerveuze vis op het droge tussen zijn handpalmen, hij heupwiegde mee tot het schijfje tot rust kwam en in zijn handkommetje bleef liggen.
“Voilà, madame”, zei hij terwijl hij zijn armen naar me uitstak. Ik werd de ruimte tussen onze lichamen gewaar; het was gewoon lucht maar ik raakte er niet door, alsof we twee magnetische pluskantjes waren die elkaar weg duwden. Zo moeten we een paar minuten tegenover elkaar hebben gestaan. Terwijl ik voor het eerst iemands lippen tegen de mijne voelde, viel de zeep op de grond. Ik weet niet of Bubu en zijn gevolg ons misten in het café, of iemand ons langs de kier van de deur had bespied. “J’aime réparer ton vélo”, fluisterde Nino, zijn voorhoofd tegen het mijne.

