onder de vuurtoren
op de laatste zomerdag
gaf je me een half gedroogde zeester
als aandenken aan ons halfgedroogd bestaand
ik stak mijn hand uit zoals we altijd voor elkaar hadden gedaan
deze keer met half uitgewrongen ogen
vijf halfgedroogde poten, legde je bovenop mijn trillende vingers
als een versteven handje dat mij van jou overnam
je zei dat je een ferme reuk hebt doorstaan
bij het bewaren tussen je kleren
en de geur ook mij nog lang zal achtervolgen
zoals alles wat voor altijd tussen ons blijft
ik stak een van de poten in mijn linker neusgat
als eerbetoon aan toen het nog leefde
ik bewaar hem tussen mijn ondergoed
in een juwelendoosje waar nog nooit iets in zat