Fanny Wildemeersch

Teksten

Nieuwe gordijnen

Na drie dagen dood in bed te liggen, besluit ik een paar berichten te beantwoorden. Intussen laat ik het bad vollopen met nieuw leven en controleer de temperatuur met mijn voeten. Iemand die weken geleden vroeg wanneer ik naar zijn nieuwe gordijnen kom kijken stuur ik dat ik onderweg ben. Ik slik alle soorten vitaminen die ik in de badkamer kan vinden, en van elke soort een stuk of vier omdat ze al lang over datum zijn, net zoals mijn gezicht en het gezicht dat er ooit was tussen mijn benen. Hij weet niet dat het een poging tot een comeback is dus na het bad steek ik mijn haar op tot het past met mijn hoerig rode lippenstift. Ik koop een fles champagne om mezelf te presenteren als fris en bruisend.  Als ik aan de overkant van zijn straat geparkeerd sta, zie ik door het donker in de straat alleen zijn raam met licht dat enkel van langs binnen zijn gordijnen zal tonen. In mijn achteruitkijkspiegel lijk ik wel een pas uit de kast gekomen travestiet. Hij zal zien dat het me moeite gekost heeft en ik hoop dat hem dat zal afschrikken om té persoonlijke vragen te stellen. Ik stap uit en beloof mijn wagen snel terug te zijn.  We zitten in zijn zetel en ik probeer me te herinneren hoe de vriendschap ooit was ontstaan. We doen alletwee onze sokken uit en plots herinner ik me terug alles. Terwijl hij vertelt over zijn nieuwe verwarming krijg ik koud door zijn pezige voeten die steeds dichterbij komen. Zou hij de temperatuur van mijn aanwezigheid willen controleren? Zijn voeten lijken op de bovengrondse wortels van de Bonzaï-boom naast zijn tv. Ik vraag me af waarom de voeten van mannen er altijd uitzien alsof ze al drie dagen dood zijn.  Opweg naar mijn auto zwaait hij me uit vantussen zijn nieuwe gordijnen en ik zwaai terug om hem samen met mijn dode ik voor de laatste keer vaarwel te zeggen.  

Fanny Wildemeersch
87 5

Fantoomkater

Naast zijn matras op de houten vloer word ik wakker met mijn ziel in de vorm van een zwart kleed opgetrokken tot onder mijn oksels. Voorzichtig adem ik de kamerlucht in door mijn neus om poolshoogte te nemen van mijn toestand.  Geen kater, wel een leegte op die plaats. Een fantoomkater, bedenk ik. Het brengt me naar de bodem van een zwembad zonder water.  Langs de trap naar beneden komt mijn droom terug.  Ik was in een miniatuurhuisje geweest, de verf aan de muren was donkergroen en bladerde af rond de miniatuurramen. Zelf moet ik een miniatuur van mezelf geweest zijn. Net zoals Vicky Pollard en haar dochter die op het tuinmuurtje zaten achteraan met een miniatuurijsje. Als ik vroeg waarom ze zo naar me lachten zei Vicky dat ik het me allemaal heb ingebeeld. Toen moet ik wakker geworden zijn. Daar ligt hij, in foetushouding, in zijn groene zetel met een hand onder zijn hoofd en zijn andere hand tussen zijn benen. Zijn boxershort die al honderd jaar te lang gedragen was deed me in gedachten google-searchen naar de herkomst van het woord. Aan de spanning in zijn armen zag ik dat hij niet dood kon zijn.  In zijn keukenkasten zoek ik naar persoonlijkheid. En ik durf het me alleen met mijn kop in de kast af te vragen, of ik het me zou kunnen hebben ingebeeld.  In een wijnglas van gisteravond laat ik water lopen uit zijn kraan. Het water dat zonder gêne stroomt herinnert me aan de seks die we gisteravond hadden. Nog voor ik er van drink duw ik het glas zacht tegen mijn mond. Zijn kussen zal ik nooit vergeten. Het glas voelt als zijn lul. Hij had niets anders dan lief voor me geweest. Vastberaden, dynamisch en keihard lief. Een beer in het wild, in eigen nest.  Ik ga even bij hem zitten, maar het lijkt hem alleen nog dieper in slaap te wiegen. Ik voel aan de volle koffietas naast hem op de grond terwijl ik mijn ogen op zijn gezicht hou. Warmer dan mijn vingers. Misschien zit hij in een miniatuurhuisje met miniatuursletjes uit één van zijn miniatuurpornofilmpjes.  Zijn kat wil naar buiten. Ik trek zijn hoodie aan en ik ga mee. In zijn tuinhuis zoek ik naar de sigaretten die hij voor zijn vrouw had verstopt. Ik vind ze direct in zijn alaambak, maar geen aansteker. Ik rook niet, maar had wel eens willen proeven van zijn vrouw te zijn.  Door het vierengedeelde raam van het tuinhuis bewaak ik met mijn wakkere ogen hoe hij zoekt naar zijn bewustzijn. Op zo’n afstand van alles en achter glas heb ik me altijd veilig gevoeld. Ik teken een levensgrote smiley in de condens op het glasraam. Was ik maar boven gebleven, en was hij maar bij me komen liggen. En deden we alles maar nog eens opnieuw. Hij zit nu rechtop en staart in zijn koffie.  Het begint te sneeuwen tussen ons. Er zijn nog sigaretten voor een hele dag en bij de tuinkaarsen vind ik lucifers. Ik blijf hier tot hij me vindt. Misschien was ik maar zijn verbeelding.     

Fanny Wildemeersch
86 3

Broodje vuuste mé muulepatee

(Onderstaande tekst werd opgesteld en kan het best gelezen worden door behulp van het Oostends Woordenboek dat tot stand kwam door Roland Desnerck en Frederik Schmitt in 2022) ‘t Was stekedoenker dien oavnd én de moane ha smêr an ze gat. E pannelékker was ‘t bewies van e kloaren heemle.  ‘k Goengn zjuuste no me kip wannair da 'k vanuut me ruute me voader Marcel zaagn thuuskomm lik e kolemarsjang én mé 't gêld van de kwafuer up zak. Hje was a van de gvornoened angezét no vérremétjes achter zwienetétsjes, woa dat 'n gekénd was lik e slichte kluute. Omdat 'n in de polletiek zaat kraigt 'n vele stroent no ze kop gesliengerd langst stroate. Mo hj' hé ze noois in zen hol gesloan want hje zeid ossan: 't is an de kop dat de vis aist stienkt.  Me moeder: hemelstevroed omda 't were kookloarenoene gewist haad toetuuznt bainst da 't pertangs vis was van tusjhn ‘t zand en ‘t woater, en 't haa nog noois gin zunne gezien. Z' haad heur upgetietematoojd lik e visbak, mo me voader haad e muule lik e nachtvertrék wan hje wist nie mi va wukke prochie dat 'n kwaampt. Hj' haad in de mot da s' heur in de badkoamer weggestookn haad omdad heur kaketuute an de klienke hoenk én at 'n up die deure klopte met e liekebiddersmuule, riep ze “pak je gat in jen oarms”. Efkes peizdig 'k "da wordt hier broodje vuuste mé muulepattee”.  Mo ‘k verstoegn heur colaire. Me moeder héd ossan e muule va lintsjes ghét, mo sedert ‘t kairn van de joarn esse lik mor e moendmezieksje mi. Z' is kop én koente, en je ku je neuze snuutn in 't vel van heur buuk, ze kan ter mé gin wriengtowe nog etwa va maakn. Me voader kan eetn lik e diekedêlver, mo zie vét méd e drupl woater. Doavan zie 'k ik én me moeder dezêste spleete. Mor ol was 't da me voader mesjhiest etwoasjhn voer anker laag, ze blaif ossan zaim an ze muule smêrn én da lukted heur ook te frênte kis want z' haad e muuletsje voe stroent van te freetn. Me voader et dikkerst ze puuste gescheurd, somst zêst mé ‘t eetn in ze kele. Mo hje spoelded ossan weeran.  Me voader staak ze salamanzjee in 't glas woater néffest ze béddebak. Hje droaide mé zen oogn, je leid hém up ze bédde én hje zeid: “e boer zoe zoelange nie up zen ofstee bluuvn lik je moeder in de badkoamer”. Hje riep no me moeder “Én, snel keun, is ter vele volk in de stoasje vanoavnd?” Zoe zair of kiekes was ze doa gezét én zaat me voader mé ze neuze tusjhn 't volk. "Hail de wêreld is Paries", hoorde 'k hém nog zegn. Én beist dan 'k me soazje dichte teegn men oorn trokn peizde 'k: " 't Is stille woa da 't nie woajt".     

Fanny Wildemeersch
66 2

De lucht tussen mijn vingers

Alleen nog in mijn helderste dromen zag ik je, al lag je elke nacht naast me. Soms zag ik je van dichtbij, soms van ver. Maar nooit was ik er zelf bij. Eens zat ik op een terras, al bestond ik niet, en jij stond op het strand met je rug naar mij, zo ver weg dat je tussen mijn vingers gezien nog een halve centimeter was. Dat was alles wat ik nog van je kon krijgen, wat ik zag in de lucht tussen mijn vingers.  Je maakte praatjes met voorbijgangers die bij je gingen staan om mee te kijken door jouw ogen. Ik wist dan dat je niet de horizon zag, en niet de zee. Maar wat je wel zag was niet om met mij te delen. En dat was wanneer ik wist dat ik verloren was. Van pure wanhoop werden mijn dromen zo helder dat ik zelfs jouw dromen in de mijne begon te zien. Maar zelf zou je ze nooit meer met mij delen. Mijn best mogelijke leven zou door iemand anders geleefd worden.  Zelfs mijn ogen van dichtbij in de spiegel, en het vlees achter mijn oogleden leek al van iemand anders. De kleedjes waar je me zo mooi mee vond, al vond ik toen van niet, passen me nu niet meer.  Vanmorgen reden we samen naar Rijsel waar je de trein zou nemen naar je tweede leven.  Ironisch hoe zacht en windstil het was in de stad. Terwijl de trein nog een uur zou wachten op het einde van ons twee dronken we op een terras in de zon elk een verschillend bier dat we niet kenden. Een residu van hoe we als koppel waren geweest. We namen nog een foto samen, en al zou ik je op die foto nog lang nakijken, je was al lang niet meer bij mij. Ik ging nog mee om je te zien van me weggaan, terwijl je me zou uitzwaaien. Het was alsof ik het was die vertrok, ik moest van je weg, jij moest niets en was vrij. Ik had als kind geleerd om pijn te doorvoelen terwijl het zich voordoet, dat alles dan sneller voorbij gaat. De spetters op je schouder had je niet gevoeld. Dat mijn mascara uitgelopen was zou ik pas later zien in de spiegel van een toilet voor magere dwergen. Je straalde. Je had al eerder moeten vertrekken en je moest al jaren terug zijn. De reizen die we intussen al hadden kunnen maken, samen. De keren dat we erover hadden kunnen vertellen ‘s avonds, als was het een van de vele kleine herinneringen die we zouden gevonden hebben tussen de sterren en een fles wijn.  Ik liep terug de stad in, op zoek naar wat nog van ons rest. Ik passeerde het terras waar we voor de laatste keer samen hadden gezeten. Onze glazen stonden er nog, leeg, enkel opgedroogd schuim hield zich nog vast aan de binnenkant. Ik moest denken aan het zeeschuim rond onze voeten, op een van onze beste dagen. Het lijkt wel vier levens geleden.  In stoffige vensters van gesloten nachtwinkels, waar ik over mijn schouder mezelf zocht, zag ik hoop. In het dubbel glas zag ik mijn randen twee keer. Mijn huid liep als vloeibaar goud uit die donkere diepte. Het kon in gelijk welke vorm gegoten worden. Het beeld was vaag, maar het was waar ik mee verder kon, en werkelijk alles was mogelijk, maar niet meer met jou.  Ik wandelde door straten die ik niet herkende, om zo snel mogelijk te verdwalen. Om me te verstoppen voor een gevoel dat me achterna zat. Langs de asgrijze stenen van een eeuwenoude kerk voelde ik je restwarmte. De warmte die mijn ziel op temperatuur zal houden voor de rest van mijn leven. De warmte die ik gevoeld had alle keren dat je me verteld had over wat lang geleden is ontstaan, en over vele zekerheden. Zoals Griekse mythes, kansberekening, elektronen en logaritmes, en de mensen rond me leken als ontsnapt uit je verhalen over de Romeinen. Als onderzoeker dacht je in het engels, want het was ‘the language of science’. En voor alles wat ik opmerkte, had je een engelse term. Daar was ik zo wild van omdat het voor mij ‘the language of poetry’ was. Het gaf mij een draagvlak om te dromen over een poëtisch leven. Dat leven heeft me intussen gevonden en ik leef alsof ik in verbinding sta met een versie van mezelf die alles observeert vanuit de hemel. I look at clouds from both sides now. Ik zie helder hoe fouten gemaakt worden, hoe aanstekelijk ze zijn en hoe ze ons als mens typeren, in alle lagen van de bevolking. En hoe het ene leven voor het andere opgeofferd wordt, of je het nu wil of niet, zelfs binnen één en hetzelfde leven.  De bewondering die ik voor je bewaarde was groter dan wat ooit gebouwd of ontdekt werd. Je had me nog zoveel te vertellen gehad, als je had geweten hoe belangrijk dat voor me was, als ik je maar één keer had laten voelen hoe belangrijk jij voor me was en als je jezelf niet had verloren in alles wat je voor ons had gedaan. Ik zou mijn eigen bestaan ongedaan gemaakt hebben, mocht dat jou sneller tot jezelf gebracht hebben.  De kerk beschermde me tegen de wind die in de smalle straten ontstaan was door de wet van Castelli. Je had me veel geleerd, maar vooral had je me leren zien wat ik zelf kon. Een plotse leegte, een verschroeiend vacuüm. Ik voelde tranen van onder mijn zonnebril lopen, zweet over mijn wangen. Had je nu bij me geweest dan had ik ons doen stilstaan en je tegen de kerk geduwd, je roze wangen in mijn handen gelegd, je gekust, je schouders gevoeld, in dit moment dat van ons had kunnen zijn, maar niets was ooit van ons geweest. We hadden nooit iets anders gedaan dan alles achterna lopen. Als je ooit terug bij me bent, dan is alles van ons, voor altijd, en als altijd geweest.  Op een rokersterras bestelde ik een trappist tegen de uitdroging. En ik kreeg die, na een tijd waarin ik je had kunnen vragen om alles over te doen, al zou er niets veranderen en zou ik hier terug belanden na 15 jaar, om mijn falen gepresenteerd te krijgen als een donker kasteelbier, in een vreemd glas, zonder schuim, terwijl iemand op het tafeltje voor me mijn Westmalle Trippel kreeg. Ik dacht aan de kookprogramma’s waar we naar gekeken hadden, de jaren voor de kinderen er waren. En alle kritiek die we riepen, als voetbalfans bij voetbal op tv. Ik had nog kunnen wisselen, maar ik zweeg en nam een slok van wat voor me stond, om de krop in mijn keel door te spoelen, samen met alle mogelijke scenario's.  Ik heb vandaag heel de stad gezien, als was het onze tijd samen. Ik heb de eerste stenen gezien en ik heb lichten zien aan- en uitgaan tegen de avond. Opweg naar huis kreeg ik zin om van ons huis een paradijs te maken en ik maakte plannen voor morgen.   

Fanny Wildemeersch
76 2
Tip

Middelvingers te kort

Ik kwam middelvingers te kort de afgelopen weken. Ik kreeg van de fuck you’s tussen mijn tanden geen hap door mijn keel. Zelfs een glas wijn gooide ik liever tegen de tv dan het te slikken. Nog een geluk dat ik op staande voet ontslagen was en tijd had om het allemaal van op een afstand te gaan bekijken. Drie uur reed ik erover om in mijn hut te geraken, midden in de groene vlek op google maps vlakbij het Kröller-Muller museum.  Tijdens een wandeling in de bosrijke omgeving bel ik voor de vijfde keer in vijf maanden tijd iemand die mij de eeuwige liefde beloofd had maar nooit opneemt als ik bel. Ik probeer hem te vergeten door plaatsen te bezoeken waar ik nooit met hem over had gesproken. Ook door direct zijn voicemail te horen. Elke keer klinkt zijn stem belachelijker.  De combinatie van geuren en geluiden van verschillende stiltes doen me denken aan een kleuterjuf, juf Rita. Ik voel terug haar zware hand op mijn hoofd bij het binnengaan in de klas. Ze biedt me een plek aan in de kring. De kring bestaat uit oneindig veel keren mezelf. Een platgereden egel, een holle boomstronk vol zwammen al is het lente, een reserve-autoband, het is precies als in een spiegelpaleis. Ik wil mijn naam in een boom kerven, en door die gedachte koop ik in de kiosk aan de rand van het bos een pak sigaretten en een aansteker. Ik twijfel over de kleur, zeker geen blauw. Uit medelijden koop ik toch de blauwe. Ik ga terug het bos in en kerf per ongeluk zijn naam in een boom in plaats van de mijne. Ik neem er een foto van om mezelf eraan te herinneren dat ik hem dringend moet vergeten.   

Fanny Wildemeersch
158 9
Tip

De ademhalingscoach waar mijn broer seks mee had

Ik lag op bed reclamefolders te lezen in mijn appartement in Brussel. Het was 11 uur en ik mocht eens gaan douchen. Aangebrande toast van buren kwam via de gang onder mijn deur geschoven binnen. Het was duidelijk toast maar ik beeldde me in dat het een brand is die vanuit de liften komt, en door de gang de weg naar mijn deur vond. Niet dat ik ervan droom om hier de dood te vinden, maar om ervan gered te worden. Ik moet ergens van gered worden, alsof ik al jaren lig leeg te bloeden in het wrak van mijn Citroën, in de graskant langs de Brusselse ring, maar niemand die traag genoeg rijdt om me op te merken. Geen kijkfiles, alleen maar haast. Ik stond op om te douchen maar ik bleef een tijdlang scrollen op mijn gsm op toilet en ging naar de zestien ongelezen berichten van mijn broer op Whatsapp. Ik demp sowieso al zijn meldingen, anders denk ik constant dat ik gebeld wordt. Hij vertelde over zijn ademhalingscoach en de seks dat hij ermee had de avond voordien. Over zijn enorme eikel en de radijs of raap getatoeëerd aan de binnenkant van zijn dij. Hij zei dat hij gegeneerd was om zijn penis te negeren en te vragen of die tattoo eronder een radijs of een raap is. En dat hij denkt dat het iets met ‘het aardse’ zal te maken hebben. Een soort aarding, of gewoon zijn liefde voor vlaamse tuintjes. Ik dacht dat het wel gewoon een onnozele grap zou zijn waar hij intussen spijt van heeft, maar ik stuurde terug ‘lekker’ en ging vlug douchen. Als de conditioner uit mijn haar gespoeld was bleef ik nog even genieten van de tijd die het warm water me gaf, starend in het afvoergat tussen mijn voeten waar het water in wijzerzin in wegstroomde. Ik zweer dat ik het laatste van mijn ziel zag mee verdwijnen. Want op dat verlamde moment doken gedachten in me op, die ik, met wat rekenwerk, vierentwintig jaar geleden voor dood had achter gelaten. In het laatste hoopje schuim zag ik het leven als schrijver dat ik jaren bijeen gedroomd had, voor elke dag een minuscule zeepbelletje. Ik zag het weglopen alsof het bang was van me om nog eens afgewezen te worden, door mij, met mijn genadeloze drang naar vooruitgang, mijn drang om de cirkel der sukkelaars te doorbreken, mijn doel sinds ik van bij mijn ouders weggegaan ben. Dat schrijversbestaan leek me één van de valkuilen waar ik overheen moest stappen, zoals alles wat kunstzinnig was, me bezighield, en geen geld opbracht, alleen tijdverlies. Daarom werk ik in een boekhoudkantoor, en in mijn vrije tijd zet ik mijn verstand op nul, om niet verleid te worden tot wie ik had willen zijn.  Dat was vorig weekend. Vandaag ging ik naar de ademhalingscoach waar mijn broer seks mee had. Ik deed het om mijn broer een plezier te doen, of misschien wel om van zijn aandrang af te zijn. Ik zei dat ik het zou doen om zijn radijs te kunnen zien. Maar in werkelijkheid wou ik gewoon controleren met wie mijn broer seks heeft. Ik werd vriendelijk maar met een zwaarmoedige blik ontvangen, alsof mijn aura hem zwaar verblind had van bij het binnenkomen. We hadden in zijn keuken op hoge barkrukjes zitten praten over mij. Dat gaf me wel een warm gevoel, zo eens alle interesse gericht op iets in mezelf dat ik straks zou te weten komen. Hij stelde voor om een ademhalingssessie te doen in de kamer hiernaast, en dat was dacht ik ook waarvoor ik gekomen was. Mentaal had ik niets te verliezen, dat wist ik intussen wel, ik kon alleen maar tot diepere inzichten komen. Ik volgde zijn instructies terwijl ik op mijn rug op een zacht tapijt lag, met mijn armen gestrekt naast me en ik ademde diep in en uit, iets sneller en harder dan gewoonlijk. Hij had me verteld dat mijn ego me zou verlaten en enkel mijn innerlijke zelf zou overblijven als een bang wezentje dat zich verlaten en machteloos voelt zonder ego. En effectief, na een tiental keer in- en uitademen verkrampte mijn onderlip en verlieten legers aan tranen mijn ogen. Mijn ego had me verlaten en liet me alleen achter met de schrijver die ik ben, maar die nooit aandacht had gegeven sinds mijn vijftiende, en plots lig ik hier bijna veertig te zijn. Na de sessie en nog wat gesprekken terug in zijn keuken ging ik naar buiten als de vrouw die ik moest zijn, als schrijfster. Ik kan voor mezelf geen gelukkiger gevoel bedenken dan dat moment. Ik was gered van bijna het verkeerde leven.  

Fanny Wildemeersch
159 6

Eindelijk

Eindelijk; het is gezegd. Ik ga bij je weg. De manier waarop ik het je vertelde is geen doen. Daar ben je nu nog niet mee bezig, maar binnenkort en voor lange tijd zie ik het je vertellen op café met ogen en mond wijd open om het op te blazen bij je vrienden en je vuisten op tafel daverend dat het bier uit de glazen klutst.  Als weerwoord op de roddels die mij te beurt zullen vallen zal ik zeggen dat er geen goed moment is om zoiets te doen. Dat geloof ik natuurlijk zelf niet. Je nodigt iemand uit tot een gesprek hiervoor en je vertelt het voluit, zonder omwegen en zonder verbloeming, doch met enig medeleven voor de pijn die je veroorzaakt. Dat weet ik zonder medicatie ook wel. Maar om duidelijk te maken dat ik gek word bij jou kon een rechtschapen gesprek geen duiding brengen. Mensen geloven geen woorden tot er strijdlustige emoties uit barsten. Zelfs jij niet.  Dat ik tot het einde der tijden de grootste liefde voor je zal hebben, heb ik ook niet gezegd. Je zou niet begrijpen dat ik toch bij je weg moet.  Ik had tien jaar eerder al bij je weg kunnen gaan om dezelfde reden. Maar ik was zo moe, en ik kon even goed bij jou de roes van mijn leven uitslapen. Jij leek sowieso al altijd ergens van te moeten bekomen.  Nu zit ik hier opgesloten in kamer 403, met een helder uitzicht over alles waar ik altijd had kunnen zijn, maar blind voor was door jou. Ik heb altijd mijn rug gekeerd naar alles wat binnen handbereik was, om mijn focus op ons te richten. Ik wil leren wat het is om alleen te zijn. Om te moeten zoeken en de dingen rond mij te zien. Ze moeten mij zeggen wie ik ben. Of wie ik was, voor ik jou was.   

Fanny Wildemeersch
48 1

Opleiding

Industriële wetenschappen