Er staat een rij van zestien bomen.
Diepbordeaux zijn hun bladeren.
Bultig zijn hun stammen,
hun knoesten kronkelen eromheen.
Twee van hen zijn zonder krachten.
Zij dragen nauwelijks blad.
Vijf van de bonkige japanse kersen
hebben zwavelzwammen te gast.
De hoeden lijken waterspuwers,
geelwitte groteske gezichten die
met een grijns op passanten neerkijken.
Zij hollen verkrampt de kersen uit.
Een gat is tussen takken zichtbaar.
Holle ogen blijven lonken of staren
samen met de spuwers wandelaars na.