Om negen uur gaan de lichten uit in het ziekenhuis
De geluiden nemen de nachtshift over
De klok tikt beverig alsof ze hem
naar het mortuarium rijden
De verwarming ratelt
alsof hij lijdt aan een zwaar longemfyseem
Voeten schuifelen door de schemergangen
Witte schimmen lopen naar binnen
en naar buiten
Door al die vreemde geluiden
slaap ik in blokjes.
Elke drie uur word ik verblind
door de verpleger die
met zijn zaklantaarn
in mijn gezicht schijnt
Als teken van leven
knipper ik met mijn ogen.
Hij prevelt mijn naam,
vervangt mijn infuus
Ik wil naar huis, zeg ik.
Rustig maar, zegt hij
Ik wil naar mijn borden
die opgestapeld
als een Pisa toren
op het aanrecht staan,
zeg ik.
Ik kom zo weer kijken,
zegt hij.
Hij schuift het gordijn dicht,
en verdwijnt in de donkere nacht.
Ik heb in mijn leven
nog nooit zo verlangd
om de afwas te doen
Ik wil naar huis, zeg ik.