Het meisje had een serene uitdrukking op het gelaat. De wind raasde voort en liet haar gouden haren dansen in de wind, maar het leek haar niets te kunnen schelen. Onder aan de rotsen wierp het zeewater zich met al zijn kracht tegen de rotsen. De lucht rook naar zout en koude.
Het meisje klemde iets in haar fragiel-ogende handen. Haar huid was roomkleurig, bijna smetteloos. Haar benen leken te dun en te zwak om haar lichaam te kunnen ondersteunen, maar toch stonden ze nu zelfverzekerd in de grond verankerd. Ze droeg een wit jurkje van katoen. Ze had geen schoenen aan. Wat het meeste aan haar opviel waren haar ogen. Die waren groot en waterig, alsof ze constant op het punt stond te gaan huilen. Ze waren van een tint bruin die moeilijk te beschrijven valt. Iets tussen hazelnoot, chocolade en karamel in. Maar vandaag stond haar blik op oneindig. Een dromerige rust lag over haar heen. Ze keek even kort naar het voorwerp dat ze tegen haar borst aanhield. Het was een briefje.
Ze kreeg een resolute trek om haar mond. Het meisje deed een stap naar voren.
Ze sprong van de klif af.
Ik heb nog geprobeerd haar van gedachten te doen veranderen, eerlijk waar. Het punt is dat ze niet gestopt wilde worden. Het tegendeel kan niet bewezen worden.