ik boog mijn hoofd en mijn nekwervels kraakten
mijn handen ondersteunden mijn kin
ik sloot mijn ogen - het geluid van wind in een
berkenboom, een merel, een vink, een optrekkende
moto op de grote baan
en in gedachten boog ik het hoofd nog dieper
haalde mijn handen weg van onder mijn kin
elke ruggenwervel knakte met een droge knak
en ik rolde op als een egeltje, luisterde enkel nog
naar mijn eigen ingewanden
in werkelijkheid ben ik lang niet soepel genoeg
om een bolletje te worden, rook ik bij vlagen
de paardenwei van hiernaast; geruisloos vlogen
vleermuizen en daalden muggen neer om me
te steken waar ze me staken
ik vluchtte naar binnen
en telde er zeven
alleen nog maar in mijn rechterarm