Als regen de kamer kadert, als eeuwige gordijnen, van binnen gezien en buitengesloten, de mensen gebogen op de straten. En zondag sluipt verder, vervroegd alsof ‘summertime’ leeft.
Als muziek de wereld binnenstroomt, onzichtbaar zwevende golven door de kamer, wijzigen de aura’s van zetel en kast. En de hoopvolle blik ontwaakt alsof de zomer weer danst.
Als planten klimmen als oerwoud, op weg naar de gordijnen van licht en water. En vrouwentongen netjes op een rij, gedwee en braaf, binnen de lijntjes, groen uitstralen.
Als water gorgelt in machines en douches warmte nabootsen, alsof het zomertijd was, en de dons de kast weer vult. En de keuken op wacht staat, tot aardbeien weer smaken naar meer.
Dan houden de mensen zich stil gedeisd in het huis dat druppels dweilt, achter ramen van regengordijnen. En hopen op de belofte van tijd, die springt van winter naar zomer.