Zondebloemen (3)

12 nov 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Het is als in een elektrische slow motion western. Ze springen uit de trein en komen in een dorre berm terecht met enkel grint, een poppenpoot en een halve neonbuis. Zij het dan op een druilerige zaterdag want in Amerikaanse cowboyfilms schijnt altijd de zon en tante Gladys neemt hem bij de hand, in een poging zijn aarzelende tred te versnellen.

 

“Niet bang zijn, Roeland. Niets staat op het spel. Ik heb al eerder voor Lewis geposeerd. Laatst schilderde hij me als Artemis temidden een toom krielkippen. ‘Breng de volgende keer een jonge knaap mee’, zei hij en ik dacht onmiddellijk aan jou.”

“Is het de bedoeling dat we samen iets doen op dat schilderij?”, vraagt Roeland.

“In een schilderij leeft hoogstens ongrijpbaar verlangen, maar wat Lewis precies voor ogen heeft, weet ik niet”, zegt Gladys die haast een hak omslaat op enkele grove keien.

Ze stopt bij een paal die zonder geweld de bovenleiding zweven doet, neemt lippenstift uit haar handtas, zoent de lucht om haar lippen wat extra te kunnen roden en tekent daarna een even rode smiley op de paal.

“Ik heb aan je moeder beloofd goed voor te zorgen, je verder op te opvoeden, ver weg van die beul,” gaat ze verder, “ik wil dat binnen enkele jaren elke vrouw van je zou zeggen: dit is nu pas een man!”

 

Zij kijkt hem aan, hij in haar ogen. “Ik zal straks de ganse tijd bij je zijn, lieverd, en Lewis is een vrijdenkend man. Hij heeft ook een aardige collectie oude filmpjes. Harrison Marks. Zegt dat ik de ziel van June Palmer in me draag.”

“Nooit van gehoord,” zegt Roeland terwijl hij vijf cent op de sporen legt.

“Ik breng je wel op tijd op de juiste gedachten,” stelt ze hem gerust, “of misschien juist op andere gedachten en fluister ik wat in je oor, misschien wel een verhaal over je vader, die zich in een hazelaar verbergt, naast een edelweissjesveld, vlakbij een kleine Noorse nederzetting met falurode huisjes. De gevels zijn er geschilderd met walvisbloed en in het witte veldje heeft hij een val gezet, met knalrode bessen erin, om een zwerm lijsters te vangen en ze daarna met blote handen één voor één de kop af te rukken.”

“Niet grappig,” zegt Roeland, “maar het zou een ongepaste opwinding wel snel naar de wip helpen.”

“Ongepast is relatief”, spreken haar lippen, terwijl haar duim en wijsvinger een glimlach vormen en hem bij de kin vasthouden. Ze kijkt hem opnieuw prangend aan en wanneer ze loslaat, zegt hij: “Je klinkt net als een wijze filosoof, een oude Griek met witte krullen.”

 

“Straks zal je wel merken dat ik geen witte krullen heb,” plaagt ze hem, “we moeten doorstappen. Hij woont ginds in een bungalow, in een naaldbos.”

In de verte zien ze de dennen al. Er loopt een pad tussen stammen, hars en een laag afgevallen naalden, die met de jaren de grond en het leven van de bosbloemen zuur gemaakt heeft.

Dan moeten ze nog door het smeedijzeren hek en voorbij die blauwe kabouter, zonder broek en zonder ogen.

 

 

 

 

Vijf cent voor twee ogen

deel 3 van ‘Zondebloemen’

uit de reeks  ‘Roeland Wittebolle’

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

12 nov 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket