Ze rekenen af, Lewis zijn ferme prenten (van Pepper Powel, Machine Gun Kelly, Winnie Garnett en Penny Page), Roeland drie exemplaren van Anneke en Teefje, gesigneerd door de the writer himself, Mike Van Hulle. Roeland had er graag ook een handtekening op gezien van de tekenaar, Benny Weensteen, maar waar Benny momenteel uithangt, weet Mike niet.
“Mollen aan het vangen, in een gang onder de grond, het is nu zomer en ze leven minder diep,” zegt Mike lachend.
Ze verlaten het lugubere pand. In sommige dozen hebben ze niet eens gekeken en Lewis wil Roeland in ‘le Clocher' trakteren op een glas kabouterbier uit Achouffe om te toasten op het heengaan van de blauwe gnoom.
Terwijl de barvrouw, voozien van een klokkenspel als een zwangere okapi, met een biermes het schuim op hun glazen een kopje kleiner maakt, leest Roeland de toeristenfolder die hem in de handen gestopt werd door een man (met snor en vernikkelde brilmontuur):
geleide rondleiding in de nauwste spleten van Ham
op mosselen vissen aan de oevers van de Semois
gratis naailessen in de abdij van Soleilmont
kinderspelletjes plus clown in de kelders van Sars-la-Buissière
snorkelen bij de watervallen van Coo
“Van een flauwe plezanterik, dat foldertje,” zegt Lewis terwijl hij een peket de Namur bijbestelt en er een bordje koude bloelingschijfjes bijkrijgt, “en nu nog een plaats vinden om te overnachten.”
Ze betalen het gelag en vertrekken richting Revogne. Onderweg in de bossen van Daverdisse is er een wegomleiding, en houdt een boswachter de Simca tegen: “dat ze de omleiding moeten volgen en als ze weer op de N355 komen, ze dan best niet afwijken van de hoofdweg. In de bossen van Daverdisse liggen de everzwijnen te creperen van de jeukpest!”
Lewis zet de radio op en terwijl ze luisteren naar ‘Je t’aime moi non plus’ van Gainsborug, denkt Roeland aan tante Gladys, aan de paarse bloemen van haar aubergines met die stamper als een veel te grote clitoris.
“Jeukpest is niet eens besmettelijk voor de mens,” zegt Roeland en Lewis moet fors bijsturen om in een bocht de tegenligger, een donkerblauwe Magirus, te ontwijken.
“Hoe weet je dat?” wil Lewis weten.
“Mijn vader vervoerde tientallen zwijnen met de jeukpest. Aan een touw rond hun achterpoot sleurden we ze in de kamion en we voerden ze naar Sijsele, waar ze gewoon in worst gedraaid werden. Van Hoornweder stond in zijn handen te wrijven. Geen cent voor betaald, geen mens die het proeft, geen mens die er ziek van wordt, zei hij tegen mijn vader.”
Geen okapi’s te Daverdisse
deel 7 van ‘Zondebloemen’
uit de reeks ‘Roeland Wittebolle’