Er hangt een drone boven mijn huis, zoemend als de libelle
die nageniet van een laatste larvaal stadium en als een god
op mijn schouder landt, zich laaft aan een zweetdruppel
en met mij de biddende nepsatelliet observeert.
Negeer dit onbewogen ding, fluistert de zespoot me in.
Voel het gras onder de deken. Er is datanood. Focus op het Intexblauw
van het zwembad waarin vers smeltwater, besprenkeld met mijn dode
ordegenoten verfrissing biedt aan je spelende kinderen.
Hoor hun stemmen, van kleurstiften straks – dop op dop af –
het zachte krassen. Hoor haar stem in de keuken,
dat de gasten er bijna zijn - dat er o m ij n g o d
e e n d r o n e b o v e n d e t u i n h a n g t
en of je een handvol rozemarijn meeneemt als je binnenkomt.
Een drone-invasie kan niet uitblijven. Ik hyperventileer,
turf mijn decimerende vakantiedagen en googel mezelf
nog snel vooraleer ik de gevraagde takjes knak.
Negeer dit valse nieuws, sust mijn eindig schoudermaatje.
De meetspijker ben jij. Focus op privaat onderzoek.
Hoor toch de stemmen van je kinderen,
ze zullen je dankbaar zijn wanneer ze je later
omringen, een prentje tussen duim en wijsvinger,
uitgestrooid wat bloemen, de lippen op elkaar.
Later onder oktoberwolken zullen ze je bezingen.
Zullen ze je een goede vader noemen.