Oh, wilde zwanen
uit het Noorden van Rusland,
het land van mijn voorouders,
die ooit als jullie weggingen.
Elk jaar wacht ik op jullie
als de bomen prachtig kleuren.
Met mijn ogen zoek ik de lucht af.
De grillige vormen van de wolken.
Op zoek naar witte boten
die mijn grootouders brachten.
Tot er trompetgeschal klinkt
en jullie komen aanvliegen.
Wat zijn jullie prachtig om te zien.
Ik kan geen genoeg krijgen
van jullie dansende gedaantes,
jullie ranke halzen die verdwijnen
onder het water op zoek naar eten.
Hoe jullie met de hele familie
paraderen op het meer,
jullie kinderen keurig achterop,
zich soms verstoppend
achter het hoge riet.
Maar nooit voor lang.
Gracieus, voornaam, zonder
de kleinere vogels lastig te vallen.
Als het echt goed gaat vriezen,
naderen jullie de boord
om korsten brood uit de hand
te eten.
Wat is het een gezellige boel,
opa’s, oma’s met kinderen
en kleinkinderen die zijn
gekomen om jullie te voeren.
We zijn één grote familie
de eenden, zwanen en mensen.
Samen overwinteren we.
We eren het nieuwe jaar,
vroeg uit de veren,
het nieuwe leven.
In vrede en samenhorigheid.
Prachtige witte boten
bereiken de boord van het meer.
Boten die mijn voorouders
terugbrengen
als de bomen beginnen te verkleuren.