Lezen

Voordringdrang

Ik ben voorbereid. Losjes gekleed, niet te zwaar gegeten en maar één Cola Zerootje gedronken achteraf. Geen plannen gemaakt voor het vervolg van deze druilerige, op voorhand verloren dag. Vrouw en kinderen zijn op de hoogte. Alles onder controle, zoals het hoort bij een controleafspraak. Schouders recht. Diep ademhalen en fiks stappen. Door de grote opening in de pastelgroene muur, zo de wachtzaal in. En zit. Schuifelen, positie zoeken en vinden. Klaar voor de blikken. Uitkijkend naar de vrolijke, de vriendelijke. Ik doe opgewekt, dat helpt. Glimlachjes ontlokken glimlachjes, ze zijn besmettelijk sinds het dragen van mondmaskers min of meer verleden tijd is.  Ai.  Dit voorspelt weinig goeds. Ik zie alleen vermoeid, verveeld en geïrriteerd. Geen langduriger oogcontact van hunnentwege. Jij weet nog niet half waar je aan begint, loser. En veeg dat misselijke lachje van je smoel. Hoorbaar is het uitzichtloos gezucht. Voelbaar als een zwoele airco. Lusteloosheid en frustratie gaan hier hand in hand, althans daar waar draagdoeken onnodig en polsen niet ingegipst zijn.  Vijandigheid op tien uur! Beetje links voor me, een gespierde kaalkop met tatoeages in zijn hals en gerimpelde nek. Opvallende oorbel in linkeroor. Ik zie hem denken, haat opbouwen. Jij gaat niet voorkruipen, schrielkip, ik was hier eerst! Hij ziet eruit als de buitenwipper, alsof hij wil opstaan en me wil toetakelen met zijn twee krukken. Zijn rechterbeen is zwaar ingepakt. De mijne werken nog allebei. Dat voelt meteen een stuk veiliger. Berekend risico nemen en glimlachen. Uit de kluiten gewassen Mr Proper maakt heel even zijn ogen klein en lacht dan terug. Niet intimiderend of geringschattend, eerder gemoedelijk en ongedwongen. Dat zie je wel vaker, van die ruwe bolsters met peperkoeken hartjes. Liever een goeie loebas dan een heimelijke chihuahua.  Opa met zijn kleinzoon van zeventien. Geen zichtbare gebreken. Wie is de patiënt? Kleinzoon vertelt en vertelt, eigenlijk veel te luid en te vrijuit volgens het protocol maar wel interessant voor een afluisteraar als ik, over de sterktes en zwaktes van zijn medespelers Jens, Daan en Jeffrey. Het gaat over volleybal en de nochtans sportief en kwiek ogende opa kent er zo te horen nog veel minder van dan ik. Hij stelt een domme vraag, luistert dan een hele tijd en onderbreekt alleen om te zeggen dat het wachten nu toch wel bijzonder lang duurt, dat de dokter waarschijnlijk aan het eten is of weggeroepen voor een spoedgeval. Hij houdt niet van volleybal, wel van zijn familie. Kleinzoon mankt met pijnlijke grimas richting toilet. Opa kijkt hem na, lijdt en verbijt de pijn mee. Dat zie je aan zijn mond en de verdubbeling van de rimpeltjes eromheen.  Een niet erg attractief meisje met onverzorgd blond haar mishandelt ondertussen haar smartphone. Ineens komt er keiharde muziek uit. Ze zet het geluid snel weer af, zucht en blaast lucht door haar lippen. Ze flapperen bijna als die van een briesende merrie. Ze veert recht, kijkt wat verwilderd rond, gaat mompelend weer zitten en tokkelt verder op haar speledingetje. Hardhandig. Irritatieniveau minstens acht. Opa was ook geschrokken. Hij bekijkt haar twee seconden en mij daarna vijf, lachend. We denken hetzelfde. Hoe meer ze op een schermpje zitten, hoe minder geduld ze hebben. Word ik oud? Een uur later. Bejaard koppel zet zich tegenover me, vooral de man niet geheel zonder moeite. Mevrouw is vanochtend nog naar de kapper geweest. Dat zie je. Om te babbelen met Sien en Yvonne, ook twee vaste vrijdagklanten. Kapster Elke is toch zo mooi en jong en ongelooflijk goed met föhn, borstel en schaar. En lekkere koffie! Maar vooral, heel vooral: ze staat tenminste open voor goede raad. Een groot verschil met haar dochter en vooral met haar drie schoondochters, want die luisteren nooit. Of toch niet echt. Niet zoals Elke. Was Elke maar haar dochter of getrouwd met een van haar zonen, dan zou ze veel gelukkiger zijn. Ze troost zich met de gedachte dat haar haar er weer onberispelijk uitziet, lekker luchtig en speciaal gekleurd, lichtkoper met een mauve glans. Speciaal, net zoals zij zich nog steeds voelt, ook al is ze achtenzeventig. Haar man trekt het zich niet aan. Hij ziet er wat suf en ziekjes uit. Alles aan hem is grijs en onopvallend, op het saaie af, al heeft hij blijkbaar wat moeite om zijn mondvocht binnen te houden. Hij is zoals het weer van de laatste dagen. Hij zal binnenkort wel genezen en kleur krijgen. Ooit wordt het lente, en zomer. Ik wens het hem toe. En mezelf natuurlijk. Volgende week ga ik een nieuwe zonnebril kopen. En terrassen. Opnieuw twintig minuten gewacht. Ik blijf vrolijke gedachten denken. Wat heb ik veel bijgeleerd op een paar jaar tijd. Vroeger zou ik in vergelijkbare omstandigheden medepatiënten uitgescholden en gefileerd hebben tot op het bot. Ik zou gedreigd en gevloekt hebben, middelvingers getoond, uitgehaald naar passerende dokters en verpleegsters … Inwendig uiteraard. Met de glimlach. Maar toch. De dokter die me vijfennegentig minuten na het afgesproken uur uit de zaal komt wegplukken inspecteert mijn schouder, corrigeert mijn draagdoek, maakt grapjes die ik niet altijd ten volle begrijp en becommentarieert peinzend, doch overtuigd van zijn gelijk mijn röntgenfoto’s. Ik ben, volgens zijn niet al te bescheiden mening, plebs (dat verzwijgt hij nu even) en tegelijkertijd een gecompliceerd geval. Vertel me iets wat ik nog niét weet, denk ik bij mezelf. Ik voel me toch weer een beetje boos worden. Niet vanwege zijn waarschijnlijk niet eens aangeboren arrogantie, wel omdat ik door zijn toedoen zo bruusk afscheid moest nemen van Mr Proper, kleinzoon en opa, schermmeisje, Madame Mauve en miezerig mannetje. Ze zaten er immers nog steeds, allemaal. Alsof ik hen verraden en voorbijgestoken had. Met acute voordringdrang.

Danny Vandenberk
0 1

Bezoekuur

Mijn telefoon ligt op de salontafel. Met tegenzin pik ik hem op en doe “slide-to-open”. Twijfelend druk ik op het telefoonicoontje opdat het toetsenbord zich aan mij vertoont.  Mijn vingers wegen elk 10 kilo. Gelukkig heb ik enkel mijn duim nodig om een nummer in te toetsen. Dat is mijn kleinste vinger en die weegt dus samen met mijn pink het minst. Voor ik het telefoonnummer in tik, druk ik 0 0 3 2. Kwestie van het gesprek nog wat langer uit te stellen. De derde nul moet ik nu laten vallen, maar dat geeft niet, een klein beetje verlies heb je altijd. “Vitas Sint-Niklaas, intensieve zorgen” weerklinkt het door de speaker. Mijn ruggengraat trilt, waardoor maagsappen hun weg naar boven tot in mijn strottenhoofd vinden. Dat zal iets met sonische golven te maken hebben bedenk ik me net. Ik slik wat zuur door, en antwoord:“Euh, Hallo. Ik wil graag een afspraak maken om mijn mama te bezoeken. Kan dat om 18.30 uur?” Wanneer ik de parking oprijd, moet ik een ticketje nemen. Dit is een gevaarlijke plaats bedenk ik, er lopen veel voetgangers en er is heel wat geroezemoes. Dat er nog niet meer ongelukken gebeurd zijn voor die kliniek, dat snap ik niet. Ironisch wel, een plaats waar zovelen gaan omdat ze op één of andere manier kapot zijn, maar er geraken is opzich levensgevaarlijk. Ik kan niet opkijken tijdens het wandelen in de gang, een diep schuldgevoel omarmt me en ik wil niemand in de ogen zien. Aan mijn hoofd hangt een ketting met bal, ik schop hem schoorvoetend verder. Met tegenzin schuifel ik door de lange hal en neem ik de trap. Trappen zijn gezonder dan liften. Terwijl mijn maagsappen terug mijn strottenhoofd verblijven, kom ik een man tegen in een witte doktersjas. Hij bekijkt me alsof ik een crimineel ben, hoewel ik hem schuchter groet. De man houdt duidelijk niet van bezoekers in zijn gezondheidsinstituut. Zou dat komen omdat we niet mogen weten hoeveel geld zij hier verdienen aan menselijk leed? Dokters hebben mij de laatste jaren een degout gegeven vrees ik. Zogenaamde genezende heren en vrouwen die hun verpleging nog niet eens correct willen betalen, laat staan behandelen.  Aangekomen in de wachtkamer van I.Z. neem ik nog even plaats om naar de kapotte tv en het mottige klokje te staren. In mijn hoofd praat ikzelf constant door, het is een litanie die mij schuldgevoelens geeft om dan plotsklaps om te schakelen in lofzang. Op dit moment had ik mezelf nog nooit ontmoet en begreep ik ook nog niets van geloof. Atheïst tot in de kist, als het ware. De interne monologen die ik ervaar zijn als sedatie tijdens een operatie. Je bent er wel, maar voelt het toch niet. De klok slaat 18.35, shit! Ik moet echt naar binnen. Met tegenzin neem ik de telefoon van de hoorn om me kenbaar te maken aan het secretariaat. “Hoi Mama” Fluister ik zachtjes eenmaal aangekomen in haar kamer. De imposante machines die haar in leven houden piepen en pompen en gonzen door mijn hoofd. Mijn eigen hartslag hoor ik in mijn oren suizen, terwijl die van mijn moeder - op de achtergrond - veel trager en stiller klinkt.  Viktor de verpleger stapt binnen en geeft me de dagelijkse uitleg. Hij spreekt met fluwelen woorden, en een volle hollandse stem.  Hij vertelt dat mama het ‘goed’ doet...Ik wil hem uitschelden: “Hoezo, goed!? Motherfucker lach je ermee ofzo? Mijn mama ligt hier al een maand in coma door jullie toedoen, ze doet het goed. Flikker op met uw zever, mottige klootzak!”Dat zeg ik uiteraard niet, want Viktor is echt een hele lieve man die goed voor mijn moeder zorgt. Ik hoor niet meer wat hij zegt, want het is toch elke dag dezelfde treut en denk aan die man op de trap met zijn witte gewaad. Misschien heeft hij mijn mama halfdood gemaakt?. Het gebeurt wel vaker dat ik niet hoor wat Viktor of de verpleging me vertelt. Mijn hoofd ‘phased’ naar een andere plaats, en mijn interne ik schreeuwt op dat moment om aandacht, zo luid, dat alles rondom me stil wordt. Zo stil als mijn mama. Elke dag praat ik een beetje met haar. Sommige dagen vertel ik veel, andere dagen krijg ik geen woord over mijn lippen. Toch ligt ze elke dag te luisteren. Spreken kan ze natuurlijk niet met die dikke darm door haar strot. Haar toestand voelt luguber aan, ze doet me denken aan mijn mémé toen die stierf op palliatieve zorgen. Mama was een hele mooie fiere vrouw die bijna op pensioen kon gaan, na meer dan 30 jaar onderbetaald te zijn door haar ex-man, mijn vader.Nu lag ze daar, met meters kabels verbonden naar een kak- en piszak en een berg luide machines. Daarnaast hadden ze ook nog eens haar borst afgenomen en woog ze nog 43kg. Wanneer je haar matras lateraal bekeek, zag je ze bijna niet liggen. Enkel haar scherpe magere neus en hoge jukbeenderen staken uit. “Ik ben vandaag gaan wandelen met Juul, dat vond hij heerlijk. Hij heeft zich liggen rollen in een duivenkakje, de viezerik” Plots,zie ik twee mondhoeken zachtjes omhoog trekken. De rode opgezette huid rond haar hoge jukbeenderen beweegt enkele millimeters.Ik beeld me in dat ze dit gehoord heeft en werkelijk lacht en maak deze gedachte zo sterk in mijn hoofd dat ik weer moed krijg om nog te praten. Het lukt niet, tranen gutsen uit mijn ogen en ik kan wederom niet meer spreken. Zo snel als ik kan ren ik het ziekenhuis uit. Ik betaal €1.80 parkeergeld en rijdt de gevaarlijke straat over, huiswaarts. Al meer dan €200 parkeergeld heb ik betaald in de tijd dat ze hier aanwezig is, pieker ik in de wagen. Ongeveer 168 uren gaan voorbij. Elk uur is zo lang als een streng draad die je terug moet opbollen. Dag in, dag uit, hetzelfde ritueel al 3 maanden. De voorbereidingen voor mijn mama haar dood die heb ik in mijn hoofd reeds honderd keren overlopen. Ik wil het niet toelaten of neerpennen op papier, want dat maakt het te echt. Dagelijks praat mijn interne stem op me in. “Je bent niet klaar om je mama te verliezen knul”. Iedereen die ik ken of tegenkom wil steeds over haar praten, want ze was geliefd. Maar dat wil ik niet, ik wil liefst niets vertellen. Als men vraagt hoe het nu met haar gaat, zeg ik steeds: “Nog altijd in coma hé”. En dan is daar die dag. Zoals gewoonlijk sta ik naast haar ziekenhuisbed, te kijken naar de schermpjes omdat haar aanzicht me teveel pijn doet. In mijn brein heb ik een notitieboekje waar ik alle getallen die ik op de monitors heb gezien neerpen. Zo kan ik zelf beslissen of ik verschil zie in haar toestand, in plaats van naar Viktor te luisteren.Als wonder wordt mama toch terug wakker uit haar winterslaap. Ze probeert haar ogen te openen en te praten, maar dat lukt niet. Het hoopje mens dat nog resteert na meer dan 60 jaar leven en meer dan een maand coma doet mij sidderen. Alles binnenin mij schreeuwt, ik ervaar alle gevoelens die ik ooit heb gevoeld opnieuw. Ik ben niet blij, niet verdrietig, niet angstig, ik ben niets. Mijn benen zetten het op een lopen, gelukkig zijn mijn schoenen aan de grond gelijmd. Ik zak in elkaar en huil als een onzekere baby van 36 jaar.   Intussen is mijn moeder 6 maanden thuis, na haar coma is zij nog een 3 tot 4-tal maanden in het ziekenhuis gebleven om te revalideren en nog wat extra operaties. Sinds zij thuis is, bezoek ik haar niet elke dag meer. Ik probeer één keer per week langs te gaan, maar mis regelmatig de courage en bel dan af. Ik bewaar een ongezonde afstand van haar, omdat ik als de dood ben om dit overnieuw mee te maken. Volgens mij is mijn schuldgevoel inmiddels groter geworden dan mijn liefde voor haar.  Ik ben een kutzoon.En nu ik dat besef, beloof ik om haar vaker te bezoeken.

Lijpe Lou
1 0

1994

Op dinsdag 5 april 1994 overleed Kurt Cobain in Seattle. Ik was toen met school op paasreis naar de Dordogne. Internet bestond nog niet dus we wisten nergens van. Hoewel ik me Cobain nog goed herinner, weet ik van die reis dan weer niets meer. Als ik heel diep graaf meen ik dat we ellenlange busritten hebben doorstaan, op zoek naar uitstappen. Een grot hier, een Victoriaanse tuin daar. Ik had een fototoestel en weinig vrienden, dat weet ik nog. Een leerkracht had zijn dochter mee, een heel mooi meisje, zeker in vergelijking met die leerkracht: een kolos met een brede kraag en een overdaad aan lavendelzeep. Andere leerkrachten hadden hun vrouw mee. Nog een andere had stiekem drank meegesmokkeld, dat bleek een probleem en werd later zijn dood. De dood was overal in de jaren negentig. Dood en regen, meer niet. De Dordogne, het zal best een mooie streek zijn, sinds die reis, en nu ik zelf bepaal waarheen de trip gaat, mijd ik die plek altijd met een brede boog. Op donderdag 7 april kwamen we thuis, mijn moeder stond me op te wachten aan school. Mijn zus ook, ze was misschien blij dat ik terug was. Misschien. Mijn vader was er niet bij, die was nog aan het werken. Toen ik in de auto naar huis reed en door de achterruit keek werd het meisje steeds kleiner, ik dacht dat ze zwaaide, nooit zag ik ze nog terug. ’s Avonds, ik had proberen vertellen wat we allemaal gezien hadden, stond mijn vader te drinken. Ik stond erbij. Wij dronken nooit zittend, altijd quasi gehaast staand. Hij boerde en zei, zeer achteloos dat er nog een zanger gestorven was. ‘Wie?’‘Ik weet het niet, een zanger, zo een populaire.’‘…van Metallica?’‘Neen, niet Metallica, dat zou ik weten. Van die met die gitaren.’‘Pearl Jam?’‘Ja.’‘Eddie Vedder, van Pearl Jam.’‘Ja die, zeker weten! Enfin ik ga slapen.’ Ik was meer fan van Pearl Jam dan van Nirvana gebied de eerlijkheid mij te zeggen. Hij liet me staan in een koude keuken, het ongezellige licht brandde tot in mijn ziel en de koelkastmotor sloeg aan en maakte een stil zoemend geluid. Een Zanussi, huwelijkscadeau. Ik spoelde Ten, de debuutplaat van Pearl Jam, steeds terug op mijn walkman die nacht. Toen ik wakker werd na een koortsig slaapje aten we brood met paaseieren. We moesten naar oma en opa, mijn vader, die verlof had, zou daar het gras afrijden. Voor we vertrokken sloop ik de gang in en belde met het vaste toestel naar mijn makker Wesley die me vast en zeker meer zou kunnen vertellen. ‘Het was Kurt Cobain.’‘…’ ‘Fuck you gast, ik ben er kapot van.’ Wes en ik waren vrienden. We hielden van korte, duidelijke boodschappen. Dat ik Eddie Vedder verwisselde met Cobain was voor hem onvergefelijk. Hij was niet mee naar de Dordogne, ik wou dat ik ook thuis was gebleven, ik had hem kunnen troosten, al moest ik daarvoor met de fiets over het veer naar het verre Evergem.  Mijn grootouders hielden kranten bij. Ik onderschepte de kranten van de dagen voordien, reportages bladzijden lang over de erfenis van Kurt Cobain en Nirvana. Dat duizenden jongeren over de gehele wereld een rolmodel kwijt waren  en ontroostbaar erkenning zochten. Mijn vader zwoegde zich door de kleine tuin met de elektrische maaier in zijn kielzog, de zon viel plomp op de keukentafel die aan het raampje stond dat uitkeek op de koer. Niemand zei iets, ik wou wel maar niemand luisterde echt. 1994. Eilanden waren wein een te grote oceaan. Vakantie was oneindigwachten tot het over wasde uitdaging. Eenzame dagen koortsige nachtengrunge zorgde tenminste dat Amerika iets dichter leek. Meer donker en regen Nu zijn er geen Zanussi’s meer. Later dat jaar vielen we als een blok voor Korn, nu metal, maar niets was ooit nog hetzelfde zoals dat altijd gaat. Niets is ooit nog hetzelfde na de val. 

Thomas De Mulder
15 0

Val

Beter een goede buur dan een verre vriend, denkt mijn rechterwijsvinger terwijl hij toekijkt hoe zijn duimbuurman de spatiebalk beroert. Ik doe natuurlijk wel het leeuwendeel van het werk, denkt hij, maar alle hulp is welkom. Verwijtend richt hij zijn blik op de vijf ‘verre vrienden’ die zomaar wat rondhangen in een of andere draagdoek, een eindje verderop. Niks mankeren ze! Luilakken! De sfeer verzieken en een slechte invloed uitoefenen op de anderen, ja, dat kunnen ze! Drie rechterburen werken bijgevolg ook niet meer mee, al willen ze wel nog alles van dichtbij meevolgen. Ja, beste lezer, het is ver gekomen. Het wel. Ik niet. ‘Ben je nu helemaal op je kop gevallen?! Je weet toch dat die afdaling naar de garage glad is bij regenweer! En met de fiets dan nog! Heb je die groene schijn niet gezien op de klinkers?! Dat is mos. Die maakt alles spekglad nu. Levensgevaarlijk! Wat een idee! Hoe stom kan je zijn?!’ Mijn vrouw, die thuiskomt na mijn berichtje en foeterend toekijkt hoe ik mijn pijnlijke arm en schouder optil. Op schuldvraag 1 antwoord ik: ‘Nee, met mijn volle gewicht op mijn linkerschouder.’ Op schuldvraag 2: ‘Ja, van heel dichtbij zelfs, maar toen lag ik al.’ De derde schuldvraag is een moeilijke. Ik pas nog even. Ze wacht er blijkbaar ook niet op. Nee, ze zegt ongeveer hetzelfde als daarnet, alleen wat zachter en naar een denkbeeldige persoon gericht. Ik ben geen van beide, noch denkend noch beeldig. Mijn broek en jas hangen vol slijkerig mos. Het komt door de schok, veronderstel ik, dat gefoeter.  Ondertussen is alles rustig. Ook in mijn hoofd, zodat ik weer kan schrijven, zij het als een kleuter. Met één (mopperende) vinger en een assisterende duim.  De diagnose luidt uiteindelijk: ‘onverplaatste fractuur distaal in de linkerclavicula’. Het had veel slechter kunnen aflopen, realiseer ik me nu, zoals gebruikelijk een tijdje later dan mijn vrouw.  Handig zal ik nooit worden. Ik leg me neer bij onhandig eenhandig. Geen drama. Over een paar weken is het weer gewoon onhandig. En een stuk voorzichtiger. Lichamelijk is er pijn. Vooral als ik domme bewegingen maak, dus best vaak. Schrijven en typen lukt pijnloos en met wat extra moeite, dat lees je. Mentaal is een ander verhaal, heb ik alles nog niet helemaal onder controle. Tijdens zeldzame slaapmomenten herbeleef ik mijn val of overkomen me nog veel ergere tuimelpartijen. Een en ander is nog niet verwerkt, maar dat is min of meer logisch, omdat de feiten en de ‘wonden’ nog heel vers zijn. Ik probeer vooral dat vallen uit mijn hoofd te zetten. Het is zoals met die rode hamer. Je staat ‘s morgens op en je zegt tegen jezelf: vandaag mag je niet aan een rode hamer denken. Werkt totaal averechts. Op muziek van Pink Floyd (The Wall) zie je de hele dag rode hamers voorbijmarcheren. Geheid de hele dag!  Exact dat ondervind ik nu met vallen. Gisteren gingen we ergens iets drinken. Ik vermeed bewust de bierkaart met o.a. bieren als Orval en Val-Dieu en koos voor een frisdrank. Ik ging voor een bitter lemon. Drankjesbrenger van dienst kwam fluks aangelopen met een koffie verkeerd (correct, want mijn vrouw had die inderdaad besteld), een flesje en een glas. Met veel bravoure en wat trots, zo leek het wel, draaide hij zowel flesje als glas sierlijk in mijn richting, met het etiketje mooi naar me toe. Centraal en in grote letters las ik: ‘VAL’ met daarrond een paar keer in kleine letters ‘bitter lemon’ … Ongelooflijk toch, dacht, zei en lachte ik naar mijn echtgenote. Ze gniffelde heel even mee, stopte dan, richtte haar ogen luisterend naar het plafond en lachte opnieuw, luider nu. ‘Hoor je dat?’ Muziek, ja, die was er. Toen ik me erop focuste, hoorde ik een of andere kluchtzanger kwelen dat hij me in een droom zag staan. Ik herkende het ... bijna meteen. Of toch bijna. Wee mijn encyclopedische kennis van de grootste onbenulligheden! Het is een schaamteloze en uiterst brutale verkrachting van het wondermooie ‘Un Canto a Galicia’ van Julio Iglesias. Het is … Het is … Jo Vally! En die trut tegenover mij wist het al veel langer! VALLY! Tegenover mij werd lachen schateren terwijl ze toekeek hoe mijn briefje van vijf euro langzaam neerdwarrelde. Ik raapte het niet op. Ach, lachen blijft lollig en doet momenteel maar een heel klein beetje pijn.  Niezen en hoesten is heel wat erger, merk ik nu af en toe. Ik kan enkel hopen dat ik geen verkoudheid heb opgeraapt, of een ‘valling’, zoals wij zeggen.                                          

Danny Vandenberk
14 1

OUD IJZER, KOPER, LOODZWARE JOB

Voor de derde keer op rij passeert er vandaag al zo’n wagen door mijn straat die oud metaal ophaalt. Het zijn er telkens andere, want wat er uit hun goedkope luidsprekers ontsnapt is inhoudelijk dan wel gelijkaardig, er zitten nuances in die duidelijk onderscheid brengen in het landschap der schrootcollectionneurs. Het moet wel een lucratieve business zijn.Deze morgen was de eerste aan zet: ‘Oud metaal, oud koper, oude fietsen, oude stoven, oude batterijen’. Deze man hecht een waarde aan de oudheid van het materiaal dat hij ophaalt. Voor nieuwe fietsen of recent aangekochte kachels haalt hij zijn neus op. De cadans en de toon van zijn woorden werken als een mantra, haast hypnositerend. Waarschijnlijk lukt het hem om mensen die helemaal niet de intentie hadden hun oude fietsen buiten te zetten in een hypnose te brengen waardoor ze dat wel doen. En zodus zal opa zich in de haren krabben, wanneer hij die Gazelle die toch maar in de garage stond en die hij vorige week aan zijn kleinzoon had beloofd niet meer kan vinden. De tweede metaaljager daarentegen gooit het over een heel andere boeg. Hij onderbrak de stilte tijdens mijn lunch met de profetische woorden: ‘Oud aaazer, loewd, koper en zink. Platte batteries en wrakken van awtoos’. Deze man speelt meer in op de omgeving, door het eren van het plaatselijke dialect. Ook heeft hij meer aandacht voor het metrum, waarbij hij erg slim jambische versvoeten afwisselt met de anapeste variant. Persoonlijk vind ik die menging van hoge en lage cultuur erg tot de verbeelding spreken. Maar het is toch de laatste goudzoeker die me het meest doet mijmeren. Haar lokroep – een vrouw deze keer, die ook in deze sector moet opboksen tegen een masculien monopolie – klinkt nogal achteloos, maar het is niet alleen haar stem die scherp over de Ter Rivierenlaan schalt. Je kan ook duidelijk het geluid van een kleuter horen. Een klein meisje dat af en toe iets brabbelt of ‘mama’ zegt. Dat zet me aan het denken. Ik ga ervan uit dat het niet live wordt omgeroepen (dus niet zoals die grap met de aftelklok voor een bom in de respectievelijke Naked Gun-film) maar dat het een op voorhand opgenomen tape betreft. Dan kunnen er twee dingen aan de hand zijn. Ofwel heeft deze vrouw de tape opgenomen terwijl haar kind aan het tekenen was of riep om haar billen te komen afvegen en had zij het niet nodig gevonden om de opname eens te beluisteren alvorens te gebruiken. Ofwel was zij gewoonweg tevreden met het resultaat, wat ik toch minder geloofwaardig vind. Tussen ‘ijzer’ en ‘lood’ en ‘zink’ en ‘oude stoven’ hoor je telkens ‘mamaaa!’ Het kan ook nog een bewust statement zijn, waarmee ze met haar dagelijkse rondrit aanklaagt dat ze zelfs tijdens het opnemen van haar leuze niet even op haar man had kunnen rekenen omdat hij niet wist hoe hij op de kinderen moest passen. Tenzij het natuurlijk allemaal wél live gebeurt. In dat geval moeten we toch meer respect opbrengen voor dit harde werk. Vooral voor moeders die deze carrière kiezen.Stel je voor, je bent aan het rijden en je moet goed uit je ogen kijken voor zowel potentiële klanten als het reeds buitengezette ijzer. Je dient ook je snelheid aan te passen aan de bebouwde kom, en ook omdat je anders moeilijk kan stoppen voor wanneer iemand snel beslist oud ijzer uit zijn garage te toveren. En tijdens die intense focus moet je dezelfde leuze continu in je luidspreker herhalen (in de correcte volgorde, anders sla je een flater) en dat allemaal met een jengelende kleuter op de achterbank. Nou, niet simpel! Ik ben blij dat ik gewoon in het onderwijs sta.

Lennart Vanstaen
10 0

AA*

  Drie weken voor de A.A. bijeenkomst begon ik te beseffen waar ik aan begonnen was. Ik stopte met joints, alcohol en andere versnaperingen. Drie weken later was mijn hoofd drie keer zo groot geworden van de ontbering. Vroeg in de ochtend stond ik te wachten op het perron van het treinstation in mijn kleine dorpje. Aangezien ik nog even moest wachten, besloot ik koffie te gaan drinken. Op zondagochtend in een klein dorp in West-Vlaanderen is er nu niet veel bedrijvigheid meer vergeleken met vroeger. Op zondagochtend was er vroeger een drukte van belang. Mensen gekleed in hun beste kleding stroomden de kerk in aan de ene kant van de straat en aan de andere kant van de straat stroomden mensen het café in. Maar nu niet meer. In het café zag ik alleen een paar andere mensen, zoals de voormalige burgemeester, die smekend naar me keek. Hij was ooit even beroemd geweest en wist inmiddels wat dat betekende. Naast de vriendelijke opmerkingen krijgen beroemde mensen ook vaak hatelijke opmerkingen naar hun hoofd geslingerd. Dat had de man niet verwacht. Ik knikte hem vriendelijk toe en hoorde hem opgelucht zuchten toen ik voorbij liep. Terwijl ik de vertrektijden bekeek, zag ik opeens een man van middelbare leeftijd in de richting van het station komen. Vanaf een afstand kon ik al horen dat hij binnensmonds aan het praten was, duidelijk nog de naweeën van de vorige nacht. Op zo'n moment is het belangrijk om iemand heel nadrukkelijk te negeren, dus ik keek zeer geconcentreerd naar het A4-velletje waarop de vertrektijden stonden aangegeven. Hij liep rakelings langs me heen terwijl hij in een onbekende taal mompelde. En toen deed hij iets wat niemand in ons dorp ooit deed: hij stak niet via het tunneltje de spoorweg over, maar liep over de rails, gewoon over de spoorweg heen. Na enig getreuzel kwam de trein die me naar Brugge bracht. Maar in het hele treinstation van Brugge kon ik nergens Mister Cach vinden. Pas drie kilometer verderop vond ik de eerste geldautomaat. Brugge, zo mooi en toch zo achterlijk. Na een paar uur reizen kwam ik aan in Antwerpen. Ik verliet het station via het Astridplein en werd overweldigd door het enorme plein dat door een of ander architectonisch trucje toch klein leek. Het hotel aan de overkant droeg daar waarschijnlijk aan bij. En na een paar stappen in de buurt waar ik jarenlange woonde kwam ik aan bij het ECO-huis. De knapste mannen die ik de laatste tijd had gezien liepen daar zomaar los, al die studs bleken de dichters en schrijvers te zijn.  Ik was enthousiast en mengde me in het gejoel. Eén van hen vertelde me dat hij ooit gestopt was met drugs en dat maakte indruk op me. Er waren ook enkele vrouwen aanwezig en na een paar uur kennismaken werden we uitgenodigd om het huis te betreden en kon de kennismaking formeler verlopen. Toen ik daar was, werd mijn dichtkunst met enorm applaus en toejuichingen begroet, wat me tranen van vreugde bezorgde. Na ongeveer een kwartier was het voorbij en verliet ik het ECO-huis. Ik kwam de beroemde schrijver VITALSKI tegen en we omhelsden elkaar en kusten. Hij noemde me "VERF ED, de beroemde fotograaf" en ik vertelde hem over mijn bezoek aan de A.A.* en gaf hem een dichtbundel van de geniale schrijver B.V. die bekend was bij Sabine Luipaerts. Hij was blij met het boek en vertelde me dat hij in één van de krotten in de buurt woonde. Voordat hij vertrok, vertelde hij me dat hij de website zou bezoeken en als er een onbekende fb opduikt, weet ik waar het vandaan komt. Maandag was de dag van de flauwte door de hitte. Het deed me denken aan wat me ooit overkwam in Barcelona. Mijn reizen naar Barcelona begonnen meestal in Figueres, eerst het DALI-museum en daarna de stad Barcelona. Tijdens mijn eerste reizen leefde de GROTE MEESTER nog. In Cadaqués, waar de grote meester woonde, keek ik met bewondering naar zijn modernistische huis. Plotseling zag ik een schaduw toen ik mijn blik omhoog richtte. Ik staarde sprakeloos naar het gezicht van de oude MEESTER. Na een angstaanjagende stilte sprak hij me aan met de woorden "Hoe gaat het met je?". Natuurlijk sprak hij in het Spaans, maar mijn Spaans is niet zo goed, dus ik verstond niet wat hij verder zei. De laatste woorden die hij tegen me sprak waren "een cervesa ?". Ondertussen wist ik ook wel dat het niets met worsten te maken had. In Spanje drink ik nooit bier, dus ik antwoordde "een carajillo". Zijn ogen lichtten op en hij riep uit "FLAMENCO". "Ja, Vlaams en zigeuner", antwoordde ik. De MEESTER had me niet gehoord en liep wild en enthousiast de weg op naar zijn huis, luidkeels roepend "FLAMENCO", "FLAMENCO", "FLAMENCO". Plotseling begreep ik dat hij het had over de vogel. Maandag was goed begonnen met een tocht door Antwerpen. Ik vertrok vanaf mijn verblijf op het Kiel en liep via de Nationalestraat en Aalmoezenierstraat naar De Boer op het Mechelseplein. Daarna ging ik via het Elisabethziekenhuis naar De Wapper, waar het al druk was. Op de Meir was het een stroom van mensen en op de Ossenmarkt zag ik lummelende studenten. Nadat ik de Leien was overgestoken, kocht ik een friet met drie sauzen en een koude lookworst bij de frituur op de hoek. Met deze lekkernij in mijn hand liep ik het De Coninckplein op. Tot mijn verbazing werd ik hongerig aangestaard door zwarte medemensen. Ze hadden nog niet vaak een blanke man gezien die rondliep met een dikke, vettige stapel friet. Ik liet me bewonderen, maar toen ik het Rozenveldplein opstapte, kreeg ik een appelflauwte. Het immense plein was vol met mensen en de drukte benam me even de adem. Gelukkig kon ik veilig terug naar mijn logeeradres met de tram. *A.A., Anonieme Auteur tekening Salvator Dali ----TE KOOP -----   FOTO GALLERY verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/

verf ed
10 0

Zwanenzang

Wat we ermee moesten aanvangen? Ik had absoluut geen idee. Overleven, dat was het enige waar ik aan dacht. En aan nog 1001 andere dingen. Dat het een natuurlijke reactie was, heel normaal en gezond zelfs, een manier om de lichaamstemperatuur min of meer constant te houden en gevaarlijke oververhitting van inwendige organen en van de huid te voorkomen. Alles heeft zo zijn nut. Ook het kanaal vol zweet dat van mijn rug in mijn bilnaad gutste.  Ik wilde weg. Ver weg van die rotboot, dat woelige water en dit kille klaslokaal. Weg van die akelige man die me verplicht had om hier te komen staan sterven. Die misselijke vent die momenteel zijn bijna kale eivormige hoofd ondersteunde met zijn twee behaarde poten waaraan hij tien tengels had hangen waarmee hij om de haverklap op zijn onding van een orgeltje zat te tokkelen. Behalve nu. Hij staarde me aan en bewoog niet. Op geen enkel moment. Wat we ermee moesten aanvangen? Nadat ik het me drie keer luidop kwelend had afgevraagd, keek ik vlug op mijn spiekbriefje. Hem aan boord hijsen langs de hoge fokmast. Ik legde de nadruk op dat laatste woord, net iets minder bibberend dan bij de rest. Hem daarna in een kist stoppen waar hij niemand kwaad doet. Dat drie keer. Altijd drie keer. Waarom? Waarom moet deze foltering zolang duren? Ondertussen zal ik eruit zien alsof ik overboord gevallen ben. Zweten! Kletsnat. Ik zie eruit als een dikke druppel. Of een net opgeviste vleestomaat.  Ik mag niet rondkijken. Niet naar die vijfentwintig gezichten. Of zesentwintig. Vergeten. Ik heb ze daarstraks nochtans geteld, toen ik nog op m’n plaats zat. Daar sta ik nu niet. Zeker niet. Ik sta hier niet op mijn plaats. Zo voelt het dus om dood te gaan. Dit is mijn zwanenzang. Volgens een of andere mythe beginnen zwanen te zingen voor ze sterven. In mijn geval had het een paar minuten geleden in de omgekeerde volgorde mogen gebeuren. Dan had ik al dit leed niet gekend. A capella alstublieft. Dat wil zeggen alleen mijn stem. Zonder begeleiding. In een enorm klaslokaal. Ik ben ermee bezig. Trillend. Mijn stem klinkt als die van een huilende baby. Ik ben geen zanger, noch een zeeman. Ik zwem in het zweet, met knikkende knieën op een wankele toonladder. Verstand op nul. Hebben a capella-zangers een instru-mentale achterstand? Haha, best een goeie. Galgenhumor noemen ze zoiets. Focus! Dit is een examen, Danny. De punten komen op het rapport en iedereen komt aan de beurt. Jij hebt gewoon weer de pech om als allereerste uitgekozen te worden. Ofwel heeft die tengeltokkelaar, dat muzikaal ei, gewoon ouderwets de pik op je.  ‘Wat zullen we doen met de dronken zeeman? Zo vroeg in de morgen!’ Ik kweel het nog een laatste keer. Het is verdomme twee uur in de namiddag. Veertien uur geleden heb ik het 00:00 zien worden op mijn wekkerradio en daarna heb ik effectief veertien uur geleden. In wakkere, paniekerige toestand. Tot nu. Nu is het voorbij. Wat er nu gaat gebeuren is mij overigens een raadsel. Ik ben dus toch gestorven, want het is doodstil. Danny Vandenberk, 1972-1985, smartelijk van ons heengedreven ten gevolge van een vreselijke vleselijke verschrompeling na zijn solo uitvoering van de Nederlandstalige versie van ‘What Shall We Do With The Drunken Sailor’ tijdens het examen Muzikale Opvoeding. Ongeveer een half uur later, het kunnen ook drie seconden geweest zijn, schraapt mijn oudste toehoorder zijn keel. Ik had ze daarstraks liever langzaam dichtgeknepen en met plezier zijn adamsappel platgeperst. ‘Dank je wel, Danny. Ik hou wel van je timbre en je hebt een mooi vibrato. Ik ga dit honoreren met een 7,5 op 10. Een veelbelovend begin.’ Van het vervolggezang van mijn om en bij de vijfentwintig medeleerlingen heb ik niets meer gehoord. Ik had het te druk met opdrogen. En met me af te vragen wat die Franse postzegel en die vibrator er nu eigenlijk mee te maken hadden.   

Danny Vandenberk
6 2

AYWAILLE

‘Op het voetpad lopen, achter mij’ roep ik over mijn schouder naar mijn kroost die achter me aan bengelt als kleine volgzame eenden. Het is in vol vertrouwen want het regent en mijn nieuwe regenjas is er eentje die niet meedraait wanneer ik achterom probeer te kijken, ik kijk in mijn eigen kap. Ook besef ik dat mijn vaderlijke raad hier weinig waarde heeft, er is nauwelijks een voetpad. We volgen Rue aux deux Crois steil naar beneden. Bovenaan staat een bescheiden beeldje van de Verlosser, over wie mijn dochter me plechtig meedeelt dat hij op Pasen terug levend wordt. Nee, papa, niet om paaseitjes aan de mensen te brengen, al wist ze ook niet echt waarom dan wel. Het tweede kruis waar de straat het over heeft, hebben we nooit gevonden, tenzij het naar dat kruis verwijst helemaal op de berg over de rivier. De weg, die al redelijk smal is, wordt versperd door een besmeurde vrachtwagen op steunpoten waarin een man aan het stuur zijn boterhammen opeet en me schaapachtig aanstaart. De voorkant van het gevaarte hangt zeker een halve meter boven de grond.‘Bonjour’ zegt een tweede werkman gehuld in modder, die ons passeert en daarbij vriendelijk teken doet dat we links naast de vrachtwagen mogen lopen, alsof hij een rode loper heeft uitgerold. We wringen ons tussen een lantaarnpaal en een hoop loshangende elektriciteitskabels aan een gevel, waarbij we niet proberen uitglijden over het slijk. ‘Merci’ zeg ik toch maar. Er is maar één klant bij de boucherie. Dat is treffen, want er is ook maar één beenhouwer. Toch had ik er niet op gerekend dat de eenheid TPK (tijd per klant) hier aanzienlijk hoger ligt dan in Deurne-centrum. De jonge kerel blijft maar ratelen in het vloeiend Frans over zijn winkel die hij wegens de wegenwerken slechts tijdelijk moet sluiten, maar niet echt officieel. Geen idee wat hij daarmee bedoelt, maar mijn Frans is dan ook niet van zo’n niveau dat ik alles heb begrepen. De verkoopster daarentegen spreekt verrassend slecht Frans, qua uitspraak dan, ik hoor haar typisch onfranse r-klank. Bijna een kwartier later moet de man net geen douze euro betalen. Ik had een familiebestelling verwacht gezien de tijd die gepasseerd is, maar hij heeft blijkbaar een schamele buit van twee bouletten, een potje preparé americain en wat geraspte wortel besteld. Mijn kinderen hebben in tussentijd alle op planken en in manden uitgestalde potjes honing, chocolade repen, specerijen, blikken en delicatessen die binnen hun handbereik liggen al vastgenomen en ter verveling geïnspecteerd, wanneer het eindelijk aan ons is, waardoor ik niet langer kan stilstaan bij het feit dat de man zonet geraspte wortels bij de beenhouwerij heeft gekocht. In mijn niet zo onberispelijk Waals bestel ik jonge kaas, kipfilets, gehakt en hespenworst, terwijl mijn dochter aan mijn mouw trekt met de vraag of ze hier een snoepje krijgen. De vrouw moet dat gehoord hebben, want plots vraagt ze of we uit Vlaanderen afkomstig zijn. ‘Oui!’ antwoord ik volmondig en verrassend chauvinistisch, omdat ik hier nog geen woord Nederlands heb gehoord of gesproken met iemand anders dan mijn gezin sinds we hier zijn. ‘U mag Nederlands spreken hoor! Ik kom ook uit Vlaanderen’ antwoordt ze, terwijl het pas nu tot me doordringt dat ik dus ‘ja’ had willen zeggen in plaats van ‘oui’. Ze vertelt me dat ze in deze beenhouwerij nog maar twee maanden werkt, maar dat ze het veel liever doet dan haar vorige job, poetsen. Ze stelt me allerlei verwachte vragen terwijl ze mijn vlees snijdt en kaas afweegt. Ik vertel haar dat we in Antwerpen wonen, in Deurne en zij heeft daar toch wel een achterneef wonen zeker! Hij heeft nog vis geleverd aan het koningshuis. Ik betuig mijn bewondering hiervoor met een gepaste gezichtsuitdrukking. Ze wil weten of we hier nog lang blijven. ‘Ja, tot en met dinsdag’ zeg ik. En ik vul meteen aan dat er morgen mooi weer is voorspeld, want ze tuurt somber naar buiten en gunt ons een meewarige blik. Het is nu echt beginnen gieten en ze staat erop dat ze mijn boodschappen in een plastic zakje doet. Het is een melijzakje. ‘Waar verblijven jullie?’ In de straat van de twee kruizen. Toch niet de gîte rural? Ja, toch wel. Dat treft. Zijzelf en haar man wonen daar schuin over! Het huis met het hek, ik moet zeker eens gaan kijken, maar nu niet want het regent. En ze kent die gîte goed, want daar poetste ze dus tot voor kort. Ze overhandigt mij het zakje. Of de kindjes nog een stukje witte beuling willen? Ik weet het antwoord al denk ik, maar ik kijk hen even aan. Bij ons geven ze normaal een ‘rolleke’ hespenworst. Deze vrouw kent een andere traditie. Mijn kinderen houden niet van andere tradities. Maar het is zo’n vrouw die de worst al snijdt terwijl ze de vraag stelt. De retorische verkoopster. Je hebt er ook die afwachtend zijn. Die spreken ook de kinderen niet rechtstreeks aan maar vragen aan de vader of moeder of hun kind überhaupt iets mág krijgen. Niet deze vrouw dus. Haar echte vraag zit verscholen in haar ogen, die me pas aankijken wanneer ze de stukjes pens over de toog aan mijn kinderen aanbiedt. Weifelend en vol argwaan nemen ze het stukje onvertrouwd vlees aan. We nemen afscheid met de belofte dat ik zeker terugkom om de huisgemaakte lasagne van de chef eens te proberen. We zijn een twintigtal minuten binnen geweest en mijn zakje telt inderdaad vier producten. Ze nemen hier nog de tijd voor hun klanten. En die tijd wordt voor het oog van de leek volgebabbeld met koetjes en kalfjes, maar zoals de prijs per kilo hangt de geïnvesteerde tijd per klant hier vast aan een strak schema van vijf minuten per gekocht stuk vlees.

Lennart Vanstaen
15 2

Julien Schoenaerts die het dwaallicht leest van Willem Elschot 500.000 keer bekeken op internet.

In de beginne toen de eerste mogelijkheid bestond om video’s op internet te delen op google video, ondertussen verdwenen opgeslokt door YouTube, postte ik een video van Julien Schoenaerts die het dwaallicht leest van Willem Elschot. Onderaan kon men kernwoorden opgeven. Uit grap zocht ik iedere stad, gemeente, gehucht op in Nederland en schreef het er onder als kernwoord. Resultaat iedere keer dat in Nederland iemand zijn stad, gemeente, gehucht intikte verscheen het filmpje van Julien Schoenaerts. 500.000 keer.  ,https://www.youtube.com/watch?v=oMkhBpFdfZc&t=2s https://www.youtube.com/watch?v=Ebg9ZI1IF20 Met een ander filmpje LION eat DUCK antwerpen, probeerde ik een andere grap uit, DE LEEUW EET DE EEND NIET OP. Het grappige zijn de commentaren eronder.  https://www.youtube.com/watch?v=_6EvytFvavA&t=6s Tijdens de jaren 90tig hielp ik in een gallerij op het mechelseplein in Anwerpen. Een graffiti spuiter vroeg mij om zijn werk te filmen want ik had een H8 camera. Eerst was ik niet zo enthousiast u weet wel jong, agressie Maar toen ik zijn werk zag ging ik overstag. Ik wist dat het werk geen eeuwigheid had en zijn werk was zo fantastisch een geniale  3D afbeelding en dat in de jaren 90tig. Ik heb toen al zijn werk tussen 93 en 97 gefilmd. Wanneer hij nieuw werkt maakte telefoneerde hij mij en kwam ik filmen. Wat die agressie betrof er was assertiviteit, geen agressie. Die generatie liet zich de kaas van het brood niet eten.  De grafiti spuiter was ook de leraar van Matthias Schoenaerts.  https://www.youtube.com/playlist?list=PL9PnF5M5bSl0gESnQpHbE5o_4APNvImfE   FOTO GALLERY verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/  

verf ed
20 1