Metz-Mutier (fragment uit reisdagboek)

1 okt. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Vrijdag 25 juli 2014 (samen met S. op een camping in Ranspach – de Elzas, tegen de grens met Zwitserland)

 

Na het ontbijt vervoeg ik de rij voor de bestelwagen van de bakker. We hebben koeken nodig voor onderweg. Telkens iemand zijn of haar bestelling opgeeft, schuifelt iedereen vijf passen voorwaarts. Er wordt niet gesproken of gelachen in de rij. Pas wanneer je aan de beurt bent mag het. Dan plooit het gezicht open en wordt een pen de sjokolat gevraagd. Sjilvoeplait.

Langs een mooi fietspad naar Than, waar we proviand inslaan. De eigenaar van de delicatessenzaak is behalve joviaal ook erg commercieel. Als hij hoort dat we aan het fietsen zijn, zet hij een mand met worst op de toonbank. Ideaal voor de picknick. En als we wat later de route met hem bespreken en opmerken dat het warm wordt, blijkt hij ook gekoeld bier te verkopen. Na Than wordt het landschap stilaan Zwitsers. Vakwerkhuizen in pastelkleuren (geel, blauw, roze). Blauwe bergen op de achtergrond. Ooievaars in de weiden, cirkelend op de thermiek en een keer op een nest op de schoorsteen van de kerk.

We zitten in de Elzas. Ik verneem het na een klim van een man die met zijn vrouw en hond aan een wandeling wil beginnen. Hij is uit de buurt en duidt de bergen aan die je van hieruit kunt zien: Ballon d’Alsace, Planche de belles Filles. Aangestoken door de aandacht die ik hem schenk, begint hij half voor zichzelf, maar luid genoeg opdat ik het zou horen, over slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Na aardrijkskunde, de geschiedenisles. Maar we zijn al op weg naar onze fietsen.

In Traubach-le-Haut eten we in Café de la Poste. Bar-tabac-boulangerie-restaurant, alles ineen. Het brood en de koeken ligt gewoon op een van de tafels in de eetzaal. Twee vrouwen lopen in de zaal rond, de kokkin staat in de keuken met een vuil schort om. Een plek naar mijn hart. Na de salade komt er varkensvlees op het bord, gebakken kool en spek en een soort deegbolletjes. S. kent ze, die bolletjes, je maakt ze door het deeg op een bakplaat te laten druppelen. Erg ambachtelijk. Ik vraag aan de kokkin hoe de dingen heten, waarop ze een kartonnen doos neemt en de naam van het etiket spelt. Knepple. Hoe? Knepple – ze schrijft het in mijn schrift. Terwijl ze een stukje meeleest, leunt ze met haar rechterborst op mijn schouder.

De temperatuur varieert volgens verschillende thermometers op straat tussen de 32 en de 35 graden. Het is in elk geval warm. Laatste tussenhalte voor vandaag, een warenhuis waar we behalve fruit en groenten ook wijn kopen. Achteraan in elke fietstas één fles – alles voor het evenwicht. We rijden Zwitserland binnen. Intussen betrekt de lucht. In de verte rommelt het. Schuine strepen aan de horizon betekent regen. Aan een man in zijn tuin vraag ik of het onweer onze richting uitgaat. Hij weet het niet. Hij is Italiaan zegt hij en roept ‘Nibali’! Dan neemt hij me mee naar de lokale dorpsgek die in mijn gezicht spat, maar in essentie hetzelfde als de Italiaan zegt: je weet het niet. Het regent hier en een kwartier later schijnt de zon, je gaat in T-shirt en teenslippers het huis uit en krijgt een onweer op je dak. Hij haalt de schouders op. De Italiaan lacht mijn bezorgdheid weg, maar op een goedmoedige manier. Hij haalt een Italiaans spreekwoord boven. Iets met de wind en mee laveren met de wind. Een sympathiek man.

Bij het uitrijden van het dorp vraagt S. de weg aan een jongeman die daarvoor speciaal uit een stal moet komen lopen. Het gesprek wordt overstemd door koeien die bij het zien van de jongen om het hardst loeien. Hoog in de lucht het silhouet van een rode wouw. Wat verderop een boerin die een liggende koe slaat om haar te laten opstaan. Een hond die behulpzaam naar de koe blaft wordt weggejaagd. De koe springt recht, wankelt en valt opnieuw neer. Als ik achterom kijk, zie ik dat de vrouw de koe in haar hals streelt.

Col de Rangiers. Bruin water naast de weg. Ook in de bandensporen op het asfalt water dat naar beneden stroomt. Halverwege de col begint het te gieten. We stoppen om regenjas en overschoenen aan te trekken. Links en rechts is het nu aan het bliksemen, maar het onweer beangstigt me niet. Misschien omdat het bijdraagt tot de heroïek van de beklimming? Als je in je hoofd dan toch een film draait van wat je aan het doen bent, waarom jezelf dan niet meteen de hoofdrol geven? Uit de vallei stijgt nevel op. Bijna boven vragen we raad aan twee mannen die een drankstalletje uitbaten. Ze verwijzen ons na telefonisch overleg naar een hotel wat verderop. Bij het afscheid gooit een van hen de armen in de lucht en roept: Jacques Brel – Stromae! Eden Hazard, vult de andere aan.

Monsieur Yves Petignat laat ons de fietsen in een soort schuur annex feesttent zetten. Hij is de vierde generatie Petignat die sinds 1906 hotel La Caquerelle uitbaat. Het hotel ligt op de top van de col de Rangiers, op 834 meter om precies te zijn. Een jongen brengt ongevraagd mijn fietstassen naar onze kamer op de derde verdieping. ‘Service’, zegt hij als ik hem daarvoor bedank. Ook in het restaurant zeggen hij en de eigenares bij het minste – het brengen van de menukaart, het wegnemen van onze borden – ‘service’. Nadat hij ons de menu du jour heeft uitgelegd – binnensmonds, maar hoe kan zij dat weten - komt de vrouw dat herhalen. Terwijl hij erbij staat. ‘Ja,’ zeg ik, ‘monsieur nous a déjà raconté.’ In het restaurant zit een man in een sportbroek. Hij kijkt angstvallig naar ons op - of we wel goeiedag knikken? Dat doen we. Tegenover hem een koppel waarbij de gastvrouw tussen twee services door aanschuift. Het eten is ontgoochelend. Na de salade een blanquette met pâtes. Volgens S. is het vlees ontdooid.

Voor het hotel vliegen huiszwaluwen af en aan. Op de letter “e” van hotel zit een kwikstaart. Op de kamer kijkt S. tv. Ik schrijf. Een avondsigaret achter het hotel, op een pad dat de vallei inloopt. Gekras van raven in de bomen. Met tientallen tegelijk vliegen ze op. Als ze overvliegen hoor ik hun vleugels in de wind. Aan de rand van de vallei is het doodstil. Uit de vallei stijgt een witte nevel op, zo dik dat de dorpen beneden in brand lijken te staan. De ondergaande zon. Onzichtbaar van waar ik sta, koeien of schapen met een bel rond hun nek. Zwitserland zoals je het je voorstelt. Ik loop terug. Achter de schuur ligt een cabine van een skilift. Intersport staat erop. In een kapel naast het hotel schilderijen in het donker, als in een museum dat nooit iemand bezoekt.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

1 okt. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket