zo met heel veel mensen opgepakt in een drukke straat
draag met tegenzin twee truien
een donkere winterjas
dikke noorse sokken
een sjaal
en handschoenen in de zaken van mijn winterjas
aai me zo dicht mogelijk aan haar
ze blaast wolkjes naar me en lacht
ze drinkt glühwijn en heeft een zoete adem
vraag of ik haar tong mag proeven
ze lacht me weg en gaat bij de andere vrouwen met dampende tasjes staan
praten over maagverkleiningen en darmoverbruggingen
en diëten die echt helpen
onder hun dikke warme winterjassen zitten rubensiaanse winterlijven verstopt
blank als de flanken van melkwitte merries
riemen trekken striemen hun hun bleke vel
zullen gaan rimpelen naar het komende decennium
en overbodig flapperen als het laatste wc-papierblaadje
dat blijft kleven aan het rolletje
