Lezen

Doorheen de verschillende lagen van het voelen

Ik ben een (over)denker. Van denken heb ik mijn specialiteit gemaakt. Ik hou ervan om dingen te analyseren, te wentelen in mijn hoofd en eventueel logica of verbanden te vinden. Het heeft me al best wat inzichten opgeleverd. Anderzijds ben ik ook een ‘gevoelsmens’. Wel ondervind ik enige weerstand tegenover dat woord. Misschien omdat ik het al vaak heb horen gebruiken zonder de ware betekenis ervan te kennen. De connotaties die ik eraan toeschrijf zijn ongetwijfeld het product van een rationele wereld die gevoel als ondergeschikt afdoet. Op school leert men kinderen hoe belangrijk het is om het denkvermogen te ontwikkelen. Maar het exploreren en hanteren van de uitgebreide gevoelswereld valt buiten het lessenpakket, ervan uitgaande dat dit wel in de privésfeer zal plaatsvinden. En dat is een gemiste kans. Het verloochenen van mijn gevoelswereld is mij duur komen te staan. Het negeren of verwaarlozen van een deel van jezelf kan nooit tot iets goed leiden. De heftige fysieke kwalen waaronder ik jarenlang gebukt ging, waren ongetwijfeld hiervan een gevolg. Als kind ging dat voelen allemaal zeer spontaan. Ik ging erin mee, speelde en creëerde in de rijke grond van mijn gevoel. Maar ergens in mijn pubertijd ging er iets verloren. Ik kroop steeds meer in mijn hoofd. Het ziektebeeld dat daardoor ontstond, heeft me gemotiveerd om het voelende kind in mezelf te herinneren en te eren. Zoals ik al vaker geconcludeerd heb, schieten woorden tekort. Wat wij collectief verstaan onder gevoel stelt niets voor in vergelijking met de weidsheid van de werkelijkheid. Een sluitende definitie die heel de lading dekt bestaat niet. Het is paradoxaal, maar de analist in mij heeft geprobeerd om de gevoelswereld onder te verdelen in categorieën of verschillende lagen. (Zie het schema in bijlage)Naar mijn mening/gevoel verwijzen we bij het algemeen gebruik van het woord gevoel vooral naar de eerste twee lagen, namelijk fysiek of emotioneel gevoel. Maar er is meer. Ik vond het niet evident om de laatste laag een naam te geven, wetende dat elk woord geoxideerd is door aangeleerde connotaties. Ik koos uiteindelijk voor het woord spiritueel, erop vertrouwend dat de lezer bereid is zich los te koppelen van eventuele vooringenomenheid tegenover dit woord. De verschillende gevoelslagen hebben invloed op elkaar, vullen elkaar aan. Zo kan een fysiek gevoel een emotie losmaken, wat vervolgens een spiritueel gevoel triggert. En ook omgekeerd. Elke laag is als het ware een perspectief van waaruit we de wereld kunnen ervaren. Tezamen vormen ze een multifunctionele toolbox waarmee we het leven en onszelf kunnen interpreteren. Gevoelens zijn het kompas dat ons steeds naar authenticiteit begeleidt, in het bijzonder de laatste laag. De eerste twee lagen kunnen gestoeld zijn op overtuigingen die, al dan niet uit zelfbescherming, beperkend werken. Zo weten we bijvoorbeeld dat het niet altijd aangeraden is om beslissingen te maken vanuit een prangende emotie. Maar het spirituele voelen daarentegen liegt nooit. De kunst is echter, zeker levend te midden van een wetenschappelijke rationele maatschappij, om je het voelen van die laatste laag meester te maken. Het is een mooie (dagelijkse) oefening om even een moment te nemen om bewust doorheen alle lagen te voelen. Beginnende met: wat voelt mijn lichaam? Welke emotie(s) herken ik? En ten slotte: welk spiritueel gevoel word ik gewaar? Heeft het een vorm of kleur? Voelt het puntig of eerder rond? Zacht of hard? Uitgestrekt of gecentreerd? De moeilijkheid ligt vooral in het feit dat het spirituele gevoel begint te vervagen wanneer je het probeert te vatten in woorden, gedachten of concrete vormen. Het vraagt om een interpretatie die geheel los staat van het denken en analyseren. Het brein zal elke ervaring altijd proberen te linken aan iets dat het reeds kent. De functie van het brein is dan ook om het leven te begrijpen. Het brein wil alles onderverdelen en klasseren. Het heeft een versnipperende werking, de neiging om alles in hokjes onder te verdelen. Op zich geen verkeerde of slechte eigenschap, anders zou ik ook niet in staat zijn om deze boodschap te communiceren. Maar het spiritueel voelen is gericht op eenheid. Het maakt geen onderscheid tussen binnen en buiten, ik en de ander, goed of slecht. Het spiritueel voelen proberen te herleiden naar een vorm of kleur is een hulpmiddel dat op een gegeven moment dient losgelaten te worden. Zoals bij zoveel dingen heb je niet meer nodig dan focus, intentie, oefening en vertrouwen om je het spiritueel voelen vloeiend eigen te maken. Om spiritueel te voelen heb je in essentie geen brein nodig. Daarom koos ik voor het woord ‘spiritueel’, omdat het geestelijkheid zonder materie impliceert. Ik weet dat het ontzettend moeilijk kan zijn om het brein even aan kant te zetten en zonder oordeel mee te gaan in de onafgebakende spirituele gevoelswereld. Zoals ik al zei, was ik er als kind erg goed in, maar heb ik het later opnieuw moeten integreren. Het enthousiasme tijdens dit leerproces heeft me ertoe aangezet om deze tekst te schrijven. De taal van het spirituele voelen is de collectieve moedertaal, de taal die elk wezen spreekt. Het gebeurt wel eens dat ik diep aan het opgaan ben in een spiritueel gevoel en dat mijn brein dan plots opdaagt met een oordeel of analyse. Wat er natuurlijk voor zorgt dat het gevoel oplost. Het is ook niet abnormaal dat spirituele gevoelens als vaag overkomen en om die reden dan ook niet serieus worden genomen. Omdat het brein geen concrete handvaten heeft, klasseert het daarom de gewaarwording als vaag en onbelangrijk. Maar wie bekend is met spiritueel voelen en het integreert in het dagelijkse leven zal beamen dat dit een prachtige eigenschap is die helaas schromelijk wordt onderschat.  Met deze tekst wil ik de schoonheid en rijkheid van het spiritueel voelen in de verf zetten. Onder de dikke laag van al het tastbare ligt de krachtige energetische motor van een spirituele gevoelswereld. Als creator, iets dat wij allemaal zijn, is het toch cruciaal om bewust te zijn van alle componenten waarmee we onze werkelijkheid kunnen scheppen.

KarolienDeman
7 1

Blauwe maandag

Elke ochtend komt er een moment waarop je weet dat de wekker binnen enkele minuten zal aflopen. Ook al hoop je op je veel te heldere telefoonschermpje een ander uur te zien, of voel je de adem van de ochtend nog niet in je nek. Ik weiger te kijken. Een bloot voetje, maat 28, doet herhaalde pogingen om mij uit het bed te schoppen. Er schijnt blauw licht door de kamer. Ik krijg het er benauwd van. Ik probeer te luisteren naar mijn ademhaling, iets wat ik vroeger vermeed omdat het mijn angst helemaal isoleerde. ‘Bij uw volgende angstaanval moet u zich concentreren op uw eigen ademhaling, dan ebt de paniek weg.’‘Dokter, dat is net hoe ik mijn angst beleef: alleen opgesloten zitten in de pulserende kamers van mijn longen.’ Als een dibboek kruipt het langs je benen omhoog naar je hals om zich in je gedachten te nestelen. Sinds het laatste bezoek aan een hopelijk laatste therapeut begrijp ik wat de dokter had bedoeld. Door de recent onder de knie gekregen kunst der respiratietechnieken kan ik het zwarte deken van me afwerpen nog voordat het mijn edele delen heeft bereikt. De vrees voor mijn angst is weg. Ik heb – samen met de therapeut – vakkundig een vierkant rond die cirkelredenering getrokken. Mijn ademhaling is niet de enige in de kamer. Ik probeer ze één voor één te onderscheiden. In die van mijn vrouw zit de suggestie van een snurk, in die van mijn dochter het piepend geluid zoals de ontsnappende lucht van een opblaaspomp. Die van mijn zoon kenmerkt zich door de sporadische onderbrekingen van een tikkend geluid van de tong tegen het verhemelte. Misschien leef ik in de waan van mijn eigen gedachten, maar mijn ademhaling is nauwelijks hoorbaar.In alle kamers waar ik ooit de nacht met anderen heb gespendeerd, ben ik geheid de stilste. Ik sta op als eerste. De dagen waarop dat gebeurt, kan ik op één hand tellen. Om vrouw en kinderen niet te wekken, stap ik zo voorzichtig mogelijk naar het venster. Het blauwe licht maakt me niet alleen angstig, maar ook nieuwsgierig. We hebben overal houten vloeren in huis. Dat is zeer authentiek maar ook vervelend als je je bijvoorbeeld ’s morgens heel stil wil verplaatsen. Elke plank klinkt als een knarsende kasteeldeur met piepende scharnieren. Gelukkig ken ik ondertussen mijn weg doorheen dit mijnenveld en manoeuvreer ik langs de planken die mijn voetzool al kennen. Ik schuif één gordijn open. De regen klettert oorverdovend als een machinegeweer tegen de ruiten en vertroebelt mijn zicht. Met moeite ontwaar ik drie voertuigen met zwaailichten. Het is nog te vroeg voor luide sirenes, en ik vind het haast hartverwarmend dat men daar rekening mee houdt bij de hulpdiensten.Ik voel me een wrede god, vanop een hoogte mensen in volle actie en paniek af en aan zien rennen terwijl ze roepen, schreeuwen, huilen of angstig toekijken vanuit de belendende gebouwen. En als soundtrack alleen machinegeweren. Een wirwar van menselijke emoties. Een futuristisch doek van Bruegel. Eén man speelt de hoofdrol in dit tableau. Met gestrekte armen richt hij zich jammerend naar de hemel als in een Grieks epos. Op het moment dat de draagbaar naar buiten wordt gereden, springen de straatlantaarns uit. Er heeft zich reeds een kleine file gevormd achter de ziekenwagen, die half balancerend op het trottoir een vlotte toegang tot het rondpunt voorkomt. De heer in de Audi A4, die achter de Citroën Berlingo geen blijf weet met zijn ochtendhumeur, gaat tekeer op zijn claxon alsof hij zijn eigen vrouw wil reanimeren. Hij heeft geen besef van wat er zich een aantal voertuigen voor het zijne afspeelt. Mijn straathoekbuurman is ontroostbaar en hoort niet wat de ambulancier hem zegt.Haar woorden waaien weg in de wind.Zijn verdriet gaat op in de regen.De regen en de wind proberen mijn slaapkamer en ziel binnen te dringen. Dan hoor ik wel een geluid achter me. Ze zijn wakker, de bengels. Ik verplaats mijn aandacht van de straat naar de nog niet zo wakkere ogen van mijn dochter. Terwijl ze met haar vuistjes het slaapzand eruit wrijft, weet ik wat ze gaat vragen. ‘Papa, moeten wij naar school vandaag?’ Een vraag die zij alleen stelt op een schooldag, nimmer in het weekend. Het doet me vermoeden dat zij een spelletje met me speelt wanneer ze niet weet welke dag van de week we zijn.‘Ja, het is maandag, de eerste dag van de week.’‘Mag ik ook kijken?’ Ze gaat op haar tippen staan om toch maar met haar ogen boven het vensterraam uit te komen.‘Kom, schat, we gaan onze tanden poetsen, het is al laat.’ Mijn zoon moet en zal als eerste beneden zijn. Daarom doe ik elke ochtend zo snel mogelijk mijn kleren aan. Het is de enige invloed die ik kan uitoefenen op hem. ’s Morgens doet hij maar al te graag dingen die tijdrovend zijn, zoals rondjes lopen in zijn adamskostuum, in het boek beginnen lezen waarin hij gisteren niet wilde lezen omdat het te veel tijd in beslag zou nemen of aan parkour doen met de weegschaal, de stoel en de badkamerkrukjes.‘Ik ben klaar’, laat ik hem weten, en ik toon hem mijn volledige outfit als bewijs. Hij schiet licht gepanikeerd twee versnellingen hoger en begint te worstelen met zijn broek. Ik keer terug naar de slaapkamer om de slaapgeur te verdrijven en de overige gordijnen te openen. Het lijkt zo’n dag te worden waarop kelders onderlopen. De ziekenwagen is uit het zicht verdwenen en van de rij auto’s is geen spoor meer. Twee snelheidsduivels kruisen elkaar: een man die volledig uit leder lijkt vervaardigd scheurt voorbij op een motorfiets en passeert in een splitseconde een jonge magere Marokkaan op een elektrische step, die, ondanks een stilaan ontluikende ochtendspits, geen oog heeft voor het verkeer om zich heen. Alle sporen van het accident zijn uitgewist. Nietsvermoedende fietsers, voetgangers en automobilisten bewegen zich voort over de weg en in hun gedachten. De meesten moeten ergens zijn. Liefst dringend. Sommigen willen graag snel af zijn van hun kinderen om te kunnen werken, om zich maatschappelijk verantwoord te voelen. Anderen strompelen naar de apotheker voor hun pillen of naar de bakker voor een brood. Zij hebben reeds gewerkt. Ze hebben deze nacht weer eens niet het geluk gehad te sterven in hun slaap. Ik luister opnieuw naar mijn ademhaling. Ik sluit mijn ogen en probeer het tempo te laten zakken. De regen is opgehouden en ik hoor een sirene in de verte. Ik laat mijn ademhaling zakken totdat inademen en uitademen samenvallen met de la en de re van de sirene.

Lennart Vanstaen
0 0

Beken(d) in Gent!

Een tijdje terug bezocht ik mijn goede vriend Pieter. Hij woont in Gent. We zouden daar iets doen wat menig mens heeft gedaan het afgelopen jaar: wandelen. We waren erg verheugd elkaar nog eens in volle glorie te mogen aanschouwen, en we kuierden keuvelend door de Gentse stadskern. Omdat Pieter om de haverklap verhuist, ben ik al bijna even bekend met Gent als met Antwerpen. Ik wist echter niet wat ons te wachten stond na zonsondergang… We hebben geluk met het weer. De imposante betoncentrale, die haar laatste rookpluimen al meer dan tien jaar geleden heeft uitgeblazen, baadt in het zonlicht. Het is een prachtig staaltje industriële architectuur. Het internet leert me dat men niet zo gek lang geleden rond deze mastodont nog een toekomst wilde bouwen, maar het plan om het gebouw een tweede leven te geven als bakermat van een nieuwe woonwijk, werd plots van de baan geschoven. Pieter vertelt me ook dat het gekraakt werd en nog steeds een geliefkoosd doek vormt voor vele graffitikunstenaars. Na een deugddoende wandeling van enkele uren, een meeneemkoffie en een warme maaltijd wordt het stilaan tijd dat ik huiswaarts keer. Het schemert al. Pieter vergezelt me nog even op mijn weg naar station Dampoort, kletsend over vervlogen tijden, waarin we ons nog niet hoefden te bekommeren over een avondklok. Frappant, dat woord. Er schuilt nog steeds dat beeld in van een luidende kerktoren, terwijl onze zuiderburen met couvre-feu eerder de suggestie krijgen de lichten te doven. We draaien een laatste straat in naar het station. Plots licht er een enkel zwaailicht op vlak bij ons en er stappen vier donkere figuren uit een al even donkere wagen. Ik voel mijn hartslag in mijn keel. Worden wij slachtoffers van een gewelddadige overval? Het is in ieder geval de uitgelezen plaats, zo rond tien uur ’s avonds in een duistere steeg nabij Dampoort. Een man vat post achter mij, een andere blokkeert de weg voor Pieter. Links loopt de Leie en aan de rechterkant staat de wagen. We kunnen geen kant op. Een derde man stapt op ons af en grijpt in zijn binnenzak. Hij toont zijn badge en voegt eraan toe dat hij een agent is. Iets in mij heeft er geen vertrouwen in. Ik ben namelijk al enkele keren in mijn leven belazerd door echte con men. Ik overhandig met een zekere onzekerheid mijn identiteitskaart. Pieter kribbelt zijn naam en adres neer – hij had zijn portemonnee niet bij zich. Uit mijn ooghoek merk ik dat de agent met de bril me zo streng mogelijk aankijkt. Dat lijkt me niet evident met een neusmondmasker en aangedampte brilglazen. “Wat doen jullie hier?” blaft hij. Pieter vertelt dat we op weg zijn naar het station.“Het station?”Er zit zoveel argwaan in zijn stem dat ik zelf ook begin te twijfelen aan mijn bestemming. Met de rigiditeit van een schoolprefect doet hij alsof hij ons op heterdaad heeft betrapt op een pertinente leugen.“Mannekes, het station is naar daar hé!”“Excuseer, meneer de agent, maar Dampoort is wel ginder hoor”, snijdt Pieter hem de pas af.“Ah, ja… Dampoort.”Ik zie hem denken: welke onverlaat neemt nu een trein in Dampoort? Dan volgt er een halve minuut pijnlijke stilte. “En wat doet u dan in Gent?” richt hij zich tegen mij, met de trofee in zijn hand waarop staat dat ik woonachtig ben te Antwerpen. Ik gun hem een karig antwoord.“Wandelen”. Het was niet eens gelogen.“Wándelen?” Hij had dit antwoord kennelijk niet verwacht. En nu lijkt het bij de man te dagen, hij verandert zijn toon. Zou het aan mijn zwoele stem gelegen hebben? Of misschien aan de trefzekere stijl van de één-woord-zin?“We gaan even controleren of u bekend bent met het gerecht. Dat duurt niet lang hoor, wanneer vertrekt uw trein?” Ik lieg dat ik m’n trein nog wel zal halen. Bijna laat ik me ontvallen dat ik redelijk bekend ben met het gerecht, maar dat ik absoluut nog kan bijleren. Gelukkig denk ik op tijd aan het feit dat ik een onnozelaar ben en hij een agent. Pieter en ik zoeken elkaars blik tussen muts en mondmasker. Daarin lees ik dat hij vooral bekend is met het vegetarisch gerecht. We knipogen in gedachten. De agent heeft inmiddels door met wat voor brave zielen hij hier te maken heeft. Hij voelt zich dan ook genoodzaakt wat duiding te geven bij dit alles.“Er gaat nogal wat drugs rond in deze buurt, zeker als het donker is. U moet dat begrijpen, met die mondmaskers en die mutsen… Zo zien wij het verschil niet goed hé.”Met ‘het verschil’ bekent hij zijn kleur nog voordat de radio van zijn collega ons heeft vrijgesproken. We zien er misschien uit als schimmige cocaïnedealers, we klinken helemaal anders.“Zeg, zijn er eigenlijk in Antwerpen veel controles?” wil de man van me weten. Ik haal m’n schouders op waarmee ik enerzijds bedoel dat ik het niet weet en anderzijds dat het mij niet kan bommen. Terwijl ik op mijn telefoon het uur raadpleeg, klinkt vanuit de dispatch eindelijk de bevrijding. Niet bekend met het gerecht. Ik voelde een zekere teleurstelling om niet bekend te zijn. Als zonderling in een vreemde stad verliet ik Gent. Ik was wel nog vóór het luiden van de klokken thuis.

Lennart Vanstaen
0 0

Het is honderd óf drie euro, wat kies je?

Mijn kinderen spelen winkeltje. Mijn dochter is de mevrouw die in de winkel komt kopen, mijn zoon is de eigenaar. Als valuta gebruiken ze wasspelden. De mevrouw krijgt bij binnenkomst meteen een keuze tussen drie onmisbare producten. Een regenboogbal – de winkelier is overduidelijk mee met de huidige maatschappelijke thema’s; één speelkaart – voor klanten die hun schoppen drie hebben kwijtgespeeld; en twee memorykaartjes – voor een héél kort spel of voor wanneer je niet tegen je verlies kan. Hij vermeldt dat alle producten honderd euro kosten. De mevrouw in de winkel telt met een bang hart de wasspelden in haar handje – het zijn er slechts drie en ze heeft schijnbaar alle moeite ze niet te laten vallen.‘Ik heb drie euro’ zegt ze, alsof ze de eigenaar van de boetiek met stelligheid wil laten aanvoelen wat échte armoede is.‘Spijtig, dan gaat ’t niet’ concludeert de eigenaar onverschillig. Totdat hij tot het besef komt dat hij daar ook niet mee is geholpen.‘Maar het is honderd óf drie euro, wat kies je?’ Het is bewonderenswaardig hoe ad rem deze winkelier is en hoe snel hij zijn verkoopstrategie weet aan te passen aan de noden van zijn cliënteel. Na de bal even te hebben geïnspecteerd overhandigt de mevrouw drie wasspelden aan de winkelier en neemt ze de bal mee. Wanneer zij aanstalten maakt het pand te verlaten en haar huisje binnen te gaan – dat zich amper dertig centimeter verder bevindt, wil de winkelier nog even alles uit de kast halen. Ook letterlijk, want hij haalt allerlei parafernalia uit de kast die blijkbaar onderdeel uitmaakt van zijn bescheiden warenhuis. Hij stalt razendsnel nog wat van deze hebbedingen uit op zijn geïmproviseerde toonbank: een jojo zonder touwtje, een rekker, een leeg rozijnendoosje en – erg opvallend – een broek voor jongens van ongeveer zes jaar. Zelf heeft de eigenaar geen broek aan, maar het lijkt me te vergezocht om hier een verband te zoeken. Waarom zou iemand zijn eigen broek verkopen, denk ik dan. Hij trekt nog snel haar aandacht: ‘Euh… wil je niet nog iets? Ik heb nog super veel dingen!’ Natuurlijk wil hij nog wat verkopen. Het zijn moeilijke tijden en de klanten zijn schaars. De mevrouw aarzelt.‘Maar ik heb toch geen centjes meer nu?’‘Ah’, beseft de eigenaar. ‘Wacht even.’ Hij neemt de wasspelden die hij zopas had ontvangen voor de bal weer uit zijn kassa en geeft ze aan de mevrouw. ‘Zo, nu kan je weer iets kopen. Wil je dit?’ Hij toont haar een autootje. De mevrouw reageert verontwaardigd: ‘Zeg! Dat is wel míjn auto hé!’Hier is een gewiekste handelaar aan het werk. Zoveel is zeker.

Lennart Vanstaen
2 1

Traan voor mijn lekkende kraan

Een vriendin die zich recent heeft ontpopt tot mindfulnesscoach – check Fee Floralis! – schotelde mij een schrijfopdracht voor van de dichteres-kunstenaar Rupi Kaur – bekend van Milk and honey. De opdracht luidde: schrijf een ode aan iets dat je elke dag ziet. Een alledaags object dus, waar je eens met andere ogen naar kijkt. Omdat positieve dingen zo voor de hand liggend zijn (mijn warme douche, heerlijk espressoapparaat of kwaliteitsvolle hoofdtelefoon), koos ik voor iets wat mij na aan het hart ligt maar waar mijn eega de pest aan heeft: onze wellicht door mij verkeerd gemonteerde keukenkraan. Toen ik anno 2019 merkte dat het water van onze keukenkraan niet alleen uit de straalbreker kwam, maar tevens onderaan ontsnapte en vervolgens het hele keukenblad in een keukenplas veranderde, kleurde mijn vermoeden even donkerbruin als de roestplek die het water inmiddels had achtergelaten op de kraan. Het was tijd voor een nieuwe. Eerst dacht ik het zelf nog te kunnen redden. Ik demonteerde het ding en concludeerde al snel dat het rommel was. Niet mijn schuld dus, de kraan kwam bij het huis. Dat was een van de vele voordelen. Ik was als zelfgediplomeerde loodgieter best trots op mijn afbraakwerk, dat aanvoelde alsof ik een steunmuur had gesloopt. Totdat het begon te dagen dat het werk niet stopte bij het metalen gat in de spoelbak waar ik op stond te gapen. Er moest effectief een nieuwe kraan in komen. En ík moest die gaan installeren, want de (mini)macho in mezelf weerhield me ervan iemand anders lastig te vallen. Zodra ik besefte dat ik me een kraan moest aanschaffen, maakte de minimacho plaats voor mijn immer aanwezige vrouwelijke kant: ik mocht een kraan kiezen! Met een zwaai griste ik mijn smartphone van het aanrecht en surfte ik naar doe-het-zelfwinkels als Gamma, Brico en consorten. Eerst selecteren op prijs – van hoog naar laag liefst, want ik wil die poepchique kranen zien die ik niet kan of mag kopen. Ik gil naar mijn vrouw dat ik een nieuwe kraan koop en vraag wat het budget is daarvoor. Wij beheren alle budgetten samen, maar mijn vrouw is nu eenmaal beter in die dingen inschatten. Ze antwoordt dat het zéker niet meer dan honderd euro moet zijn. Mijn interpretatie is: zo dicht mogelijk bij honderd euro. Ik filter alle kranen tussen tachtig en honderd euro. Dan kies ik voor een eengreepsexemplaar. Ecologische waterstraal? Ja, alstublieft! Na enkele filters te hebben aangeklikt, krijg ik één resultaat. Mijn neurose laat het zelden toe dit soort alledaagse openbaringen van het fatum in de wind te slaan. Zeker niet als het dan nog eens een designkraan betreft. Ik voeg de kraan toe aan mijn mandje en fiets richting Gamma. Op 2 april 2021 lekt de kraan nog steeds. Hoewel ik er verschillende YouTube-filmpjes op heb nageslagen en elke stap nauwkeurig heb gevolgd – ik ben misschien geen handige harry, maar excelleer vaak in prutswerk – klopt er iets niet. De kraan doet het prima, ze biedt me warm én koud water. Echter, zij lijkt een eigen leven te leiden. Af en toe, op totaal willekeurige momenten, lost zij water. Alsof zij moet braken. Volgens mijn vrouw ligt het aan de installatie. Leuk dat je dat woord op twee manieren kan interpreteren, maar ze refereert toch wel aan de installateur in kwestie. Als je het aan de installateur vraagt, is er iets mis met de kraan zelf – een fabricagefout. Gerichte zoekpogingen op het internet staan me bij. Het is een kraan met Downsyndroom. Ik voel mee met haar. In het voorbije jaar heb ik ontdekt dat zij alleen lekt als je haar iets te gretig naar links of rechts draait.‘Je moet haar behandelen met zachtheid, zoals de kapper je hoofd draait om de andere kant van je haardos te knippen’, probeerde ik meermaals. Maar het zal niet baten. In de nabije toekomst zal ik haar moeten vervangen. Het feit dat de door mij gekozen designkraan ook een sierlijke ronding heeft in de hoogte en daardoor het keukenraam niet opengaat, zal mij niet helpen in mijn pleidooi voor de lekkende zwaan. Mijn geld krijg ik ook niet terug. Dat is zo als je het bonnetje meteen in een opruimwoede wegsmijt. Ik vind bonnetjes iets van de jaren 90, maar met die these kon de kassière van Gamma niet veel. Trouwens, ik hoef mijn geld niet terug. Ik heb genoten van mijn kraan. Ze heeft me zo vaak verwarmd bij koud weer. Ze leste mijn dorst in de zomer. Zorgde voor vertier bij het samen afwassen. En ja: ze huilt af en toe een beetje water, maar wanneer zij uiteindelijk zal worden vervangen door een kraan met een attitude van kijk-naar-mij-ik-heb-nul-fabricagefouten zal ik ook om haar een traan laten.

Lennart Vanstaen
17 0

Spektakelslakken en schriftbinddildo’s

Heb ik u gepakt met mijn ietwat provocerende titel? Dat was uiteraard de bedoeling. Toch zijn het niet mijn woorden, maar die van mijn kinderen. Ere wie ere toekomt. Zij hebben deze woorden zelf geswipet op mijn telefoon. Oftewel: slepend getypt. En we hebben ons een kriek gelachen toen ik hen de resultaten voorlas. U gelooft me niet? Of u wil zelf dat u kinderen zich eens wagen aan schriftbinddildo’s? Lees dan vooral verder. Al meer dan een jaar proberen we ons de gezelligheid van een cafégesprek te herinneren, de geur van een cinemazaal en hebben we fantoomafdrukken op onze wangen van de kussen van een vreemde. Om deze ellende te bagatelliseren, moet een mens dingen doen. In onze welvarende westerse wereld bestaan er gelukkig vele uitlaatkleppen voor. Helaas zijn die kleppen dicht. Er is geen hol te doen, zeker met kinderen is het soms afzien wanneer de scholen gesloten zijn of april meer sneeuwstormen telt dan Belgische ministers van Volksgezondheid. Wat kan je dan wél doen? Misschien eens naar het park gaan? Dát is lang geleden! Of wat dacht je van een uitstap naar een museum? Drie uur een muilkorf dragen, niets mogen eten of drinken en het feit dat we twee weken geleden moesten gereserveerd hebben even terzijde. Of toch maar een heerlijk dagje thuis, zo met de kinderen? Wat is er zaliger dan de godganse dag naar Samson en Gert luisteren – hoofdzakelijk naar de mantra van Op op alles is op – van commentaar voorzien door een gillende zus en een tierende broer? Edoch! Treur niet, beste lezer. Vaak zijn het de kleine dingen des levens die onze dag maken of kraken. Bent u in het bezit van een Android telefoon die niet uit de prehistorie stamt? Dan heb ik een gouden tip voor u. Dolle pret voor de kinderen én uzelf verzekerd. Het Gboard (het standaard toetsenbord op een Android telefoon) gebruikt een versie van het in 2009 geïntroduceerde Swype. Het laat je ‘slepend‘ typen, dus zonder de afzonderlijke toetsen in te drukken, maar de woorden als het ware te swipen. Ik gebruik dit al jaren en ‘typ’ daardoor aan een supersonisch tempo. Helemaal heerlijk wordt het als je ermee begint te experimenteren. Draai bijvoorbeeld tien cirkeltjes achter elkaar en bekijk welke gekke woorden daaruit voortkomen. En vooral: laat je kroost erop los. Ik krijg nu soms de vraag: ‘Mag ik nog eens rare woordjes schrijven aan omi?’ Ik antwoord dan: ‘Natuurlijk, jongen’, omdat ík me niet alleen rijkelijk amuseer met de wonderen van deze taalcomputer, ook mijn kinderen liggen in een deuk wanneer ik voorlees wat ze hebben geswipet. Hieronder een bloemlezing. Delphine Lecompte kan er een puntje aan zuigen. stuk venkelzalfserieus Uitwaskwis Synchroonknuffel.Schaatsclinic wist ruik winkelkarretje zij scheefgeweiwitte spektakelslak schriftbinddildoRotterdam wordt ook stedelijke studiekeuzeautorutteScheer zelf zie erg attent en scheiding tussen down een Esther Studiegids drinkenhuis diffuustaalstrijder steeds echt duurt overmatig zelfsdie s eens zorggroep Francde suggestie maison dansje vrees ersurft stel MeisjesschildDag goedkope president Scheffer reserverensheet zette work doorsnee

Lennart Vanstaen
0 0

Paaspauze

Ik had mezelf een oversized wollen trui gekocht. Dat ontdekte ik pas toen ik hem thuis aandeed. In de winkel paste hij perfect. Onderweg rekte hij uit. Net als de schouderriem van de wollen handtas die ik ooit kocht. En die onder het gewicht van de inhoud ervan langer werd. De tas hing nog om de hoek in een zijstraat terwijl ik al lang thuis was. ‘Ik loop vaak op de dingen vooruit‘, bedacht ik me terwijl ik mezelf in de veel te grote trui aankeek in de spiegel. Ik zag duidelijk dat de trui te lang op de kapstok in het winkelrek had gehangen. Hij was zijn pasvorm kwijt. Net als ikzelf die na ruim een jaar verandering in mijn leven nog niet de passende maat vond. Altijd knelde er iets. Misschien kocht ik daardoor een veel te grote trui. Dan was ik er zeker van dat hij me de ruimte gaf die ik nodig had na me in mijn winterjas te hebben opgerold voor mijn winterslaap. In de spiegel zag ik dat hij tot aan mijn knieën kwam. De zwaartekracht hier in huis moest toch wel sterker zijn dan in de winkel. Dat verklaarde ook het afhangend hoofd van dochterlief die de paasvakantie gekruisigd aan de zetel doorbracht. Met haar benen over de rand en haar armen wijd opengespreid. Alle geloof verloren dat ze ooit nog een normaal schooljaar zou kennen. Zo nu en dan controleerde ik of ze zich dood verveelde. Gelukkig ademde ze nog steeds. Maar ik merkte verder geen teken van leven. Knielend ging ik naast haar zitten en smeekte haar toch iets te ondernemen. De dag niet te laten uitsterven zonder er iets in te hebben bereikt. Een beetje huiswerk maken of een tekening. Haar kamer opruimen of de was plooien. We konden samen de lenteschoonmaak doen want ik merkte dat mijn nestdrang groeide samen met dat van de koolmezen in het nestkastje. ‘Ga eens uit de weg. Ik ben druk bezig’, weerklonk haar stem plots. Ik verkeerde in extase. Sprong recht en merkte meteen dat mijn knieën in de veel te grote trui stonden. Ik had hem een derde keer gepast. Voor de zekerheid.Ik dacht dat ik ijlde. Of zij. Want zo druk zag ze er niet uit. ‘Ik kijk hoe de bij haar eitjes in onze muur metselt. Ze is er al twee dagen mee bezig.’ Ze toonde me het gaatje dat het kleine insect met piepkleine stukjes klei dichtmetselde. Nadat ze haar eitjes en de nodige voedselvoorraad erin had gelegd. De jongen zouden er pas volgend jaar uitvliegen. Ik hoopte dat dochterlief toch eerder uit de zetel zou herrijzen. Ik besloot mezelf ook in paaspauzestand te zetten. En me naast dochterlief in de zetel te nestelen. Daarvoor was die veel te grote trui ideaal. We konden er samen in. Ik was blij dat ik hem had gekocht.Vanuit ons nest keken we hoe bloesems bladeren werden. We wachtten tot de zon achter de wolken was verschenen. En lieten de thee de tijd om te trekken. Ik schreef een brief naar de andere kant van het land. En kleefde er een gewone postzegel op. Geen prior. Hij was dagen onderweg. Ik wachtte op het antwoord dat ook per post kwam. We zochten het getal 571 tussen duizendvierentwintig andere getallen in een ‘ Van punt tot punt tekenboek’. We vergaten de tijd waardoor de klok nog ruim twee weken op het winteruur stond. En toch kon ik de rust in dat nest niet vinden. Niet omdat de veel te grote trui eigenlijk te warm was. Maar omdat mijn hoofd steeds vooruit dacht. Naar wat we zouden eten. Ook al kookte ik al jaren wat het land op dat moment te bieden had. En namen we steeds de tijd om van een maaltijd te genieten. Slow food was het etiket dat ze erop plakten. Daarna lonkte de strijk. Terwijl de wasmand kleiner was dan vroeger want we kochten minder maar duurzamere kledij. Slow fashion. Of ik brak mijn hoofd over het huishouden dat ik in minder dagen zou moeten doen. Want ik had een dag voorzien om naar kunst te kijken. Er de tijd voor te nemen om het te zien en te voelen. Slow Art. Ik deed wel aan slow blogging. Want ik vond nooit de tijd om de juiste woorden neer te pennen. En aan slow reading. Twee boeken per jaar. Toch was Slow living nog niet aan mij besteed. Zolang ik niet aan de zetel werd genageld. Ik besloot nog één keer bewust stil te staan. Voor de spiegel. Om de veel te grote warme wollen trui een laatste keer te passen. Ik zou hem ruilen. Hij had me al teveel tijd gekost.

ZINinZICHT.
1 0

Zelfkennis is het fundament van gezonde relaties

Een persoonlijkheid bestaat uit verschillende delen. Zo is er bijvoorbeeld een deel van mij dat niets liever wil dan met rust gelaten worden en zich graag alleen terug trekt. Maar een ander deel van mij wordt enthousiast van het organiseren van evenementen. Het ene spreekt het andere tegen, maar ik probeer evenwichtig te handelen zodanig beide delen zich kunnen ontplooien. En ja, soms botst het wel eens. Dan kan het zijn dat ik overprikkeld ben omwille van de sociale activiteiten die ik op mijn programma heb gezet. Ik kies er bewust voor om elk deel van mij te accepteren. Ook al gaat het soms met vallen en opstaan, toch wil ik geen enkel deel van mezelf verwerpen, uitsluiten of zogezegd ‘afleren’. Het is trouwens onmogelijk om delen van mijn persoonlijkheid af te leren. Ik wil voor de weg van de minste weerstand kiezen. Uit ondervinding weet ik dat het onderdrukken van delen in ziekte of andere ellende resulteert. Alles dat je aandacht geeft groeit of ontwikkelt zich. En alles dat je onderdrukt ontploft op een gegeven moment in je gezicht. De relaties die we hebben met anderen, of die nu oppervlakkig, romantisch of vriendschappelijk zijn, weerspiegelen delen van onszelf. Zo is er bijvoorbeeld dat onzekere deel van mij dat zichzelf niet goed genoeg voelt. Dat deel zorgde ervoor dat ik een relatie aanging met een man die deze onzekerheid voedde. Ik liet mijn liefde vrijuit stromen, maar kreeg er weinig voor terug. Ik voelde me niet gekoesterd of gewaardeerd. Na enige tijd liet nog een ander deel van mij van zich horen: het deel dat wel vindt dat ik de moeite waard ben. Het kwam in opstand, vond dat ik beter verdiende. Dat zorgde voor conflicten. Ik bleef nog enige tijd aanmodderen, switchend tussen deze twee delen, om uiteindelijk de knoop door te hakken en de toxische relatie te beëindigen. Sommige delen zijn zelfdestructief. Er bewust van zijn dat ze er zijn, is voldoende. Ik probeer ze met mededogen bestaansrecht te geven, erop vertrouwend dat ik ze zal leren aanvaarden, doch zonder ernaar te handelen. Uiteraard ben ik wel eens kwaad op een deel van mezelf. Dan vervloek ik bijvoorbeeld mijn zachtheid die er soms voor zorgt dat ik mijn grenzen laat overschrijden. Het strenge deel van mezelf bestempelt dit als een zwakte. Van zodra ik hiervan bewust ben, probeer ik het met eigenliefde te compenseren. De gedachten waarmee ik mezelf neerhaal loslaten en mijn zachtheid accepteren is het beste dat ik voor mezelf kan doen. Het begint allemaal bij zelfobservatie. Bij het bewust worden van het zelfbeeld en hoe dit invloed uitoefent op specifieke keuzes en relaties. Leren zien hoe het zelfbeeld de realiteit kleurt. Ik was er mij ten tijde van die relatie niet geheel bewust van dat mijn aantrek tot deze man een bevestiging van mijn minderwaardigheidsgevoel betekende. In het samenzijn met hem weerspiegelde mijn zelfdestructieve kant. Gebukt gaand onder emoties leerde ik op korte tijd enorm veel over mezelf. De ervaring liet me inzien dat mijn gevoel van eigenwaarde nog een werkpunt was. Elke interactie met iemand anders, hoe kortstondig en banaal deze ook mag zijn, kan een inzicht betekenen. Door relaties aan te gaan, helpen we elkaar groeien. En dat hoeft helemaal geen pijnlijke zaak te zijn. In een gezonde relatie help je elkaar vooruit door de schoonheid van elkanders bestaan liefdevol te bevestigen. Oprechte liefde kenmerkt zich door een verruiming van het persoonlijke welzijn naar een gemeenschappelijk welzijn. Alles wat ik mezelf toewens, geef ik ook aan de ander en omgekeerd. Je kunt elkaar in alle veiligheid en vertrouwen spiegelen en helpen ontwikkelen. Ondanks de pijn en tranen ben ik dankbaar om die moeilijke relatie te hebben ervaren. Ik heb geleerd dat het belangrijk is om mezelf te eren en dat ik dit in mijn relatie weerspiegeld wil zien. Ik heb aan de levende lijve ervaren wat voor een relatie ik niet wil. Dit heeft het complementaire beeld van wat het wel moet zijn verscherpt. Haarscherp voor ogen zien wat ik wil, is uiterst belangrijk bij het bewust scheppen van mijn realiteit. Ik had er vertrouwen in dat ik ooit wel opnieuw iemand ongeremd zou liefhebben en deze keer hetzelfde zou terugkrijgen. Veel sneller dan verwacht is dit ook gebeurd. Mijn huidige partner geeft me de gelegenheid om door zijn ogen met een liefdevolle blik naar mezelf te kijken, wat mijn zelfbeeld ten goede komt. Als ik mezelf bekritiseer is hij de eerste om mijn hardheid te temperen. Er zijn geen delen van mij die in strijd zijn met elkaar omwille van deze relatie. Ik voel in mijn hele wezen dat dit gezond is en dat het mij rust brengt. Het is interessant om mij af te vragen welke delen van mezelf getriggerd worden bij bepaalde sociale interacties. Sommige mensen lijken het slechtste in mij naar boven te brengen terwijl anderen juist een heilzaam effect uitoefenen. Het hangt er allemaal van af welke delen zich aangesproken voelen en of ik daar al dan niet mee in het reine ben. En zo wil ik graag besluiten dat zelfkennis cruciaal is bij het aangaan van constructieve relaties.   https://www.karoliendeman.com/blog/2021/4/12/een-mens-bestaat-uit-delen

KarolienDeman
19 0

Dalilla Hermans is gecanceld.

Fleur Pierets is gecanceld. Naomie Pieter is gecanceld. Sabrine Ingabire is gecanceld. Rachael Moore is gecanceld. Yassine Boubout is gecanceld. Madonna is gecanceld. ABBA is gecanceld. J.K. Rowling is gecanceld. Jacques Tati is gecanceld. Lucky Luke is gecanceld. Martha Nussbaum is gecanceld. Nietzsche is gecanceld. Kant is gecanceld. Assita Kanko is gecanceld. Martin Luther King is gecanceld. Eva Rovers is gecanceld. Mia Doornaert is gecanceld. Joe Harris is gecanceld. Ernest Hemingway is gecanceld. Jean Fouquet is gecanceld. De Standaard is gecanceld. Knack is gecanceld. De Morgen is gecanceld. Zizo Magazine is gecanceld. Dante's Inferno is gecanceld. Little Britain is gecanceld. Are you being served is gecanceld. Instagram is gecanceld. Facebook is gecanceld. De opiniepagina is gecanceld. De lezersbrief is gecanceld. De VUB is gecanceld. De VUB sterft. De VUB is dood. Onze universiteiten conformeren. Brussel is gecanceld (just kidding). Solidariteit is gecanceld. Universalisme is gecanceld. Elegantie is gecanceld. Sensualiteit is gecanceld. Seksualiteit is gecanceld. Galanterie is gecanceld. Een vleugje parfum is gecanceld. De man is gecanceld. De vrouw is gecanceld. Links is gecanceld. Centrum links is gecanceld. Vrije meningsuiting is gecanceld. Ik ben gecanceld. Taal is gecanceld. Een compliment is een agressie. Een blik is een agressie. Een lief woord is een agressie. Een tekst van lang vervlogen tijden is een agressie. Een deur openhouden is een agressie. Een glas betalen is een agressie. Een aanspreking is een agressie. Muntpunt is gecanceld. De Krook is gecanceld. Cultuur is gecanceld. Literatuur is gecanceld. Vlaamse literatuur is gecanceld. Carnaval is gecanceld. Cabaret is gecanceld. Black Lives Matter heeft zelfmoord gepleegd. La Boum en L'Abîme plegen zelfmoord. Lockdownfeestjes zijn collectieve zelfmoorden. Kunstcollectieven zijn progressieve sektes van zelfvoldoening en egoïsme. Consumeren is een uitlaatklep. Consumeren is leven. Eindelijk weer leven! Eindelijk op adem komen! Eindelijk het opgespaarde geld opnieuw uitgeven! Zeuren is de nieuwe universele taal. Klaag- en zaagcultuur ten top. De les spellen is het nieuwe opvoeden. Ik zeg wat jij moet zeggen, ik zeg wat jij moet denken, ik zeg wat jij moet lezen. Bij alles en iedereen komt een gebruiksaanwijzing. Googel het maar! Klik en leer. Waarom checken en dubbelchecken, het staat er toch? Wit is een kleur. Blank is een huidskleur. Wanneer een blanke man of vrouw of (zelf in te vullen) wit is, is de dood al langsgekomen. Soms ook in andere tinten zoals vaalgeel. Als een perkament. Wit van schrik. Wit van angst. Gemengde kleuren zijn verdacht. Woke verdacht. Kleur bekennen. Kleur als identiteit. Kleur als fataliteit. Ja, het zal wel zijn. Maar zo bestrijden we racisme niet. Kunst is geen kunst meer. Kunst is beleven. Kunst is Disney. Handjes in de lucht. Joelen. Juichen. Queerness is verkracht en verrot door het neoliberalisme dat kunsten gepenetreerd heeft. Ook de muziek is gestorven. We zijn de harmonieën kwijt. We zijn de melodieën kwijt. We zijn de arrangementen kwijt. We zijn de ooh's en de aah's kwijt. Tchingelinge ling, tchingelinge lang... weg. We zijn de fun kwijt. We zijn het leven leven kwijt. Het leven kleurt niet meer. Het leven is eentonig, het leven is saai. Het leven is zonder inhoud. We zijn fluïde, we zijn neutraal. Het leven is verbonden aan de oplader van de smartphone. Het leven is een lange klaagzang geworden. Instant generatie. Instant camera. Instantkoffie. Instant leven. Een druk op de knop "ik wil het nu". Verwondering: kwijt. Berusting: kwijt. Het toeval: kwijt. Moeite doen: kwijt. Kritisch zijn: kwijt. Iets onderzoeken: kwijt. We zijn het geduld kwijt. Privileges: nooit gehad. Zeg maar eens aan een gezin dat het einde van de maand financieel niet haalt dat ze in hun wit zijn geprivilegieerd zijn. Zeg het hen. Het leven is geconsumeerd. Gedisneyficeerd. Het leven is saai en vervelend wanneer het schermpje niet meer wil. Het leven is een schermpje. En als je dat schermpje niet genoeg voedt, gaat de stekker uit het leven. Een boek lezen, iemand aanspreken, op café gaan, eens naar buiten kijken, geduldig wachten in de rij aan de kassa en naar de mensen kijken. Allemaal gecanceld. Alt Right groeit. Marine Le Pen groeit. Vlaams Belang groeit. NV-A groeit. Populisme groeit. Religie groeit. Lawaai groeit. Polarisatie groeit. Ik groeit. Iedereen heeft wel een mening. Iedereen heeft wel een opinie. Iedereen heeft wel een opmerking. Iedereen gaat het wel eens zeggen. “Ik weet niet of... maar...”, “Misschien dat ...” en “Ik ken het niet maar ...”. Ik doe iets. Ik zeg iets. Ik denk niet na. Ik word op de vingers getikt. Ik moet verantwoording afleggen want ik weet niet beter. Ik excuseer me. Ik excuseer me voor mijn daden. Ik excuseer me voor mijn woorden. Ik excuseer me voor mijn huidskleur. Ik excuseer me voor mijn comfortzone. Ik excuseer me voor mezelf. Ik excuseer me voor al wat ik ooit heb durven denken. Mijn kop op tv. Mijn mea culpa in de media. Ik ben woke woke woke! Driemaal woke! Woke woke hoera!! Kneut kneut kneut. Op sociale media zeggen we dingen over de ander. Maar we zeggen het eigenlijk om onszelf in de kijker te zetten. “Zie eens hoe mooi IK over jou spreek. Like me en klik op mij!” Het gaat niet om jouw verdriet, het gaat erover hoe IK over jouw verdriet spreek, over hoe IK empathie toon. Like me, click me. Jouw verdriet doet er hier niet toe. Het is privé, neem het niet al te persoonlijk op. Wees neutraal in je fluïditeit. Click on me click on ME! We doen het niet meer in het algemeen belang. We doen het in het eigen belang. We doen het in MIJN belang. Hoe meer followers hoe meer deugd en vreugd. Zijn mijn vingers ook genderneutraal? Zijn mijn bewegingen, mijn losse handjes, mijn korte stapjes, mijn gebogen hoofd, mijn boertigheid soms, mijn lompheid soms, genderneutraal? Is mijn bloed genderneutraal, mijn botten en beenderen, mijn nagels en mijn snot, mijn darmen en mijn ingewanden genderneutraal? Kan mijn kut mannelijk zijn en kan mijn lul vrouwelijk zijn? Wat is de code? Waar is de gebruiksaanwijzing? Zeg me hoe ik kan ophouden mezelf te zijn en te zijn zoals jij wil dat ik moet zijn. Wat moet ik doen? Wat bedoel je met “gewoon jezelf zijn” wanneer je zegt hoe ik moet zijn? Vertel het me. Vertel het me. Zeg het me. Desnoods schrijf het me. Schrijven is helen en we moeten allemaal helen. Heel me. Verveel me. Vervel me. Label me. Like me or swipe me. Je mag niet meer labelen maar je moet neutraal en fluïde labelen. Woke woke hoera! Maar ik ga slapen, niet in jouw wereld waarin ik niet welkom WIL zijn. Het is een saaie wereld, jouw wereld. Er staat niets, er gebeurt niets, er is geen revolutie. Jouw wereld waar alles en iedereen neutraal, fluïde, zonder, a- en -loos is. Waar alles negativiteit uitstraalt. Waar het stinkt van zelfvoldoening, waar een vleugje parfum op de huid van mijn nek jou in genderkrampen doet steigeren. Waar schoonheid en elegantie ver te zoeken is. Waar dogma en stigma heersen. Waar geen grote verhalen geschreven worden, waar de acteurs zich in zelfbeklag rollen en het IK ten koste van het WIJ opereert. Waar geen lucht is om te ademen, waar sterren in de ogen niet meer bestaan, waar jij doet alsof je alles hebt uitgevonden terwijl je de wereld niet eens kan bewonderen. Ik wil weg van jouw wereld waar ik mezelf MOET zijn. Maar ik wil mezelf niet zijn. Mijn jezelf zijn is hoe Jij wil dat ik ben. Jouw wereld vol schermpjes en waar niemand met elkaar meer spreekt. Iedereen chat, twittert, swipet, mailt en googelt. Spreken, een praatje doen, iets zeggen... het ligt achter de gesloten deuren van bruine kroegen waar jij niet durft komen. Want je kan niet meer spreken. Je hebt niets te zeggen. Je weet niet meer wat spreken, zeggen, praten, laat staan voelen is. Kneuten wel, dat kan je goed. Je wil de hemelpoort zijn maar je bent de weg naar de hel. Blijf van mij weg. Kleef niet aan mijn huid. Vraag me niet waarom iets is. Zoek het op. Be a woke! Maar blijf de fuck off van mijn lijf. Talk to hand, lalalalala. Ik heb een kaasstolp over mij. Ik zie je - wat al afschuwelijk lelijk is, het voelt aan als een agressie op mijn netvliezen, jouw kleding als wapperende derdehands gordijnen, jouw vale kleuren, jouw gescheurde stinkende sneakers en jouw oversized jassen die je lijkt te verwarren met badjassen, jouw jogging/legging/trekking outfits die je van ’s morgens tot ’s avonds draagt en waarmee je ook gaat slapen verdienen de award voor worst dressingroom ever in history - maar ik hoor je niet. Blablablablabla. Jouw fast fashion doodt de planeet. Ik wil niet leven met jouw gebruiksaanwijzing. Ik hoef jouw instructies voor een beter leven niet. Als ik jou niet mag, omdat je me niet inspireert, omdat je me niet verwondert, omdat je me verveelt, dan ben ik in jouw woorden een racist, een homofoob, een misogyn, dan ben ik niet woke. En zo is het, ja, ik ben niet woke.

Erwin Abbeloos
30 0

De dag dat de tijd voor altijd zou stoppen in Oostwinkel

“Wat herinner jij je nog van je middelbare schooltijd?”, vraagt ze me terwijl ik haar gebaar dat haar thee nog te heet was om te drinken.  “Ik herinner me het als een tijd die nooit leek te eindigen”, zeg ik na lang aarzelen.  “Ik ging vaak hardlopen, kilometers aan een stuk langs de vaart. Begroef mezelf in dikke boeken aangezien die makkelijker te begrijpen waren dan mijn leeftijdsgenoten. Ik haalde mooie cijfers en hield ervan om met mijn beste vriendin onze microkosmos te observeren.” “Sommige mensen zeggen dat dit hun beste tijd was”, mompelt ze terwijl ze een kussen herschikt. “De jouwe lijkt ook wel heel idyllisch”, voegt ze eraan toe. “Wel ik weet het zo niet”, zeg ik snel. “Het was een vrij monotone wereldvreemde tijd voor me. Frivool, maar ook angstaanjagend”. Ze kijkt me met pretlichtjes aan, vol  verwachting. Uiteraard dient het angstaanjagende besproken te worden. Tienerdrama op een vrijdagavond, het werkt op de lachspieren. Ik duik even in de tijd. De staalblauwe hemel. Iets met luchtballonnen. Hoe ik toen dagelijks een jeans en een sweater droeg zodat ik niet opviel tussen de rest. Eenheidsworst was mijn plat préféré terwijl ik toen al besefte dat ik vegetariër ben en zal blijven. De tijd zou gaan stilstaan onder het blauw. Mijn tienerhart zou daar, in een dorp dat maar één straat had, platgereden worden door een grote truck. Een truck zoals deze van de maffiaboerenfamilie die het dorp terroriseerde. De zoon reed vaak in zo’n monster met een rotvaart door de dorpskern. De kasseien en huizen daverden als hij passeerde. De dorpelingen zuchtten dat hij nog de dood zou vinden. En dat deed hij, vele jaren later. Sindsdien vechten de kasseistenen niet meer. Maar goed, het was niet deze boerenjongen, maar de jongen uit mijn klas die het object vormde van mijn tienerhart. Ik vond hem intelligent en zacht van hart. Mijn dromerige en met vlagen asociale persoonlijkheid merkte hem op. De tranen die hij huilde toen hij dacht het niet te trekken in die zware wiskundeklas. Ik begreep toen al dat fijne mensen zichzelf tot in het belachelijke in twijfel durven trekken. In de L.O-les liepen we in hetzelfde ritme. Ik deed niet mee aan de valentijnsactie op school. Die leek er enkel op gericht te zijn analfabeten met amourezue intenties te kijk te zetten. En zo besloot ik mijn verliefde gevoelens te gaan opbiechten in het hol van pluto. Ik stond klaar op mijn fiets te springen toen de doodsangst het van me over nam. Ik zou er afgewezen worden. Mijn hart als een pompelmoes platgereden door een pickdorser. En de hele school zou het weten. Wat een onoverkomelijke schandalige daad! Een ander graag zien, getver. “Ik ben dus uiteraard nooit vertrokken”, lachte ik. Ze proestte het uit en morste thee op de zetel. Ik heb sindsdien talloze risico’s genomen. Sprong. Belandde op mijn pootjes, belandde op mijn gezicht. Reisde rond, beleefde koortsachtige nachten met deadlines, gierde het uit in de armen van vriendinnen. Nam afscheid en dronk pompelmoessap. En Oostwinkel bleef Oostwinkel.

svm
14 0

Waarom ik de moderne geneeskunde wantrouw

Mensen die mij kennen of volgen, weten dat ik een lange moeizame zoektocht heb afgelegd in het kader van mijn gezondheid. Ik ging gebukt onder tergende chronische kwalen en zocht als vanzelfsprekend verlossing in de medische wereld. Deze zoektocht vatte ik samen in mijn boek ‘Auto-immuun: van ziekte naar inzicht’. Vijftien jaar lang liet ik mij intensief behandelen in een universitair ziekenhuis. Gedreven door wanhoop bleef ik tegelijkertijd ook daarbuiten verder zoeken naar antwoorden. Beterschap was steeds kortstondig, de ellende bleef zich transformeren. Vaak voelde ik dat de hele resem aan onderzoeken en therapieën mij eigenlijk meer kwaad dan goed deed. En ik merkte dat er tal van hiaten in de redeneringen van de medici zaten. Ik rationaliseerde dit alles weg, ervan uit gaande dat ze wel wisten wat ze deden. Blindelings vertrouwde ik de artsen die me op het hart drukten dat dit iets was waarmee ik zou moeten leren leven. Ik stapte mee in het systeem dat ontworpen was voor chronische aandoeningen zoals de mijne en onderging elk protocol en ander noodzakelijk leed. Als gevolg slipte mijn lichaam steeds meer dicht, maar mijn ogen gingen geleidelijk aan open. Er ging heel wat frustratie mee gepaard, maar al dat lijden en zoeken heeft mij uiteindelijk cruciale inzichten bezorgd. Gaandeweg brokkelde mijn vertrouwen in de ‘wetenschap’ steeds verder af. Er werd strak vastgehouden aan symptoom-onderdrukkende technieken. Deze werden telkens heruitgevonden en gefinetuned, in naam van de vooruitgang. Van holistisch denken was er natuurlijk geen sprake. Een holistische denkwijze in de geneeskunde zou inhouden dat lichaam en geest als een geheel worden behandeld. Zo werd ik jarenlang tot een hoop ingewanden gereduceerd, daar men geen rekening hield met mijn denk- en gevoelswereld die in feite heel de boel aandreef. De link tussen psychologie en darmaandoening werd, tot mijn ontzetting, niet actief gelegd. Ja, dat stress moest vermeden worden, dat werd mij wel meermaals gezegd. Maar dat advies klonk zo hol. Wat moest ik daar concreet mee? Ook sprak men wel eens over de invloed van ‘omgevingsfactoren’. Maar daarin kon eveneens geen advies worden gegeven gezien de uniciteit van elke situatie. Zo is het bijvoorbeeld onmogelijk om een dieet dat voor iedereen werkt aan te prijzen. Het gehanteerde systeem doelde op uniformiteit: ze zochten naar één behandeling die voor alle patiënten met die diagnose zou aanslaan. Als ze zoiets zouden vinden, dan was hun bedje wel gespreid. Dit is echter een theorie die, in al zijn hardnekkige logheid, gefundeerd is op een ontzettend beperkte visie op wat gezondheid werkelijk is. De gewichtigheid die aan de wetenschap wordt toegeschreven, mag naar mijn mening best wat gedimd worden met nederigheid. Want er is nog zoveel meer dat we kunnen leren over/van ons lichaam. Wie chronisch ziek is in een kapitalistisch systeem, komt al snel terecht in een hermetische omgeving waarin men zich blindstaart op het zo snel mogelijk reduceren van symptomen. De oorzaak is er ondergeschikt aan de oplossing. En de patiënt afhankelijk maken van die ‘oplossing’ houdt de machinerie mooi draaiende. Versta me niet verkeerd, ik heb respect voor de artsen die mij al die jaren hebben proberen bij te staan. Ik zie dat ze ook zoekende mensen zijn met de beste intenties. En dat ze vaak zelf de dupe zijn van een zwaarlijvig systeem dat steeds verder uit zijn voegen barst. Mijn hoed af trouwens voor tal van ingenieuze operatietechnieken en andere medische vernuftigheden. Het probleem dat voortkomt uit een gebrek aan holistisch denken openbaart zich op verschillende vlakken, maar is sterk afgelijnd bij chronische aandoeningen. Vanuit intens empirisch onderzoek ben ik tot de constatatie gekomen dat de kennis waarop de moderne geneeskunde is gefundeerd enorm ontoereikend is. Dit zorgt ervoor dat ik wantrouwen heb ontwikkeld tegenover de medische wereld en haar wetenschap. Ik weet dat zij nog maar in de kinderschoenen staat, maar reeds alwetend pretendeert te zijn. Als een uit de kluiten gewassen kleuter die de baas wil zijn. Vanuit dit licht gezien, kun je misschien begrijpen waarom ik twijfels heb over de huidige maatregelen en verplichtingen omtrent Covid-19. De geneeskunde van vandaag richt zich op het bestrijden van aandoeningen. Maar wie weet gaan we niet teveel op in al dat strijden en verliezen we daardoor een groter geheel uit het oog? In plaats van iets vervelends zo snel mogelijk weg te willen hebben, met alle verdeeldheid tot gevolg, zouden we ons ook kunnen afvragen wat het ons kan leren. Op intellectueel, spiritueel en fysiek niveau. Met een open geest die altijd bereid is om overtuigingen in vraag te stellen. Wij mensen, wij zijn meer dan lichamen die al dan niet goed functioneren. Het is aan ons om te ontdekken wie we zijn. En laat deze crisis daar nu eens een interessant hulpmiddel voor zijn.

KarolienDeman
16 3

Wintervacht

Ik ben uit mijn winterslaap gewekt. Door het felle zonlicht van de veel te vroege lente. Als een egel had ik me de laatste weken opgerold in mijn winterjas en blindgestaard op mijn binnenkant. Met half dichtgeknepen ogen wen ik aan het licht. Slaapdronken van de lange winter.Op blote voeten en zonder jas zet ik me op het terras. Met mijn eerste kop koffie om halfnegen op een van de laatste dagen van februari. 'Vandaag wordt het achttien graden', voorspelt de weerman op de radio. ‘In mijn tijd sneeuwde het van Sinterklaas tot Pasen’, vult mijn grootvader in mijn gedachten aan.Ik hoor de vogels elkaar een goeie morgen toefluiten en merk de nestdrang van het eerste koolmeesje dat het nestkastje komt inspecteren. Op zoek naar onderdak voor de lente. Naast me zit het konijn in haar dikke wintervacht. Mijmerend kijkt ze rond op zoek naar het stukje ijs waar ze vorige week nog op haar kousenvoeten schaatste.‘Je zal eraan moeten wennen’, zeg ik haar. Ik weet dat ze me hoort. Want ze spitst haar oren mijn richting uit. Ze luistert ook altijd en laat me uitpraten. Hoewel ik soms niet goed weet wanneer ik alles heb gezegd. Ze oordeelt ook niet. En doet me reflecteren naar wat ik zeg als ze me aankijkt met haar glanzend oog waarin ik mezelf zie. Door de ogen van een ander krijg ik vaak een heldere kijk op mezelf. Bij gebrek aan sociale contacten kijk ik dan maar in de ogen van mijn konijn.‘Ja, je zal je aan de veranderingen van het klimaat moeten aanpassen. Net zoals wij. Mensendieren. Wij gooien onze vacht uit en doen hem de week erna zonder moeite terug aan. In de hete zomer koelen we onze huizen. En als het ijskoud is stoken we een heerlijk vuurtje. Het restafval dat we daarvan hebben blazen we de lucht in. Zo maken wij dat wat jij nodig hebt stuk. Dat we er zelf aan dood kunnen gaan hebben we het laatste jaar ondervonden. Dat we er hierna nog wakker van zullen liggen, dat zijn zorgen voor morgen.’ Ik zie de angst in haar ogen wanneer ik het haar vertel. Konijnen zijn heel gevoelige dieren. Ze kunnen zomaar sterven door stress. Of in de toekomst aan de gevolgen van de klimaatverandering. Zij zal het niet meer meemaken. Haar jongen misschien wel. Net als onze jongeren. Die nu al wakker liggen van de veranderende wereld waarin ze nog jaren voor de boeg hebben.Pretraumatische stress. De term die psychiater Caroline Van Damme beschrijft in De #klimaatraad als ‘het vooraf vertonen van de symptomen van een trauma, omdat onze jongeren weten dat er een trauma op komst is. Ze hebben nachtmerries en angsten. Gedachten over het trauma die terug komen en een obsessie worden’. Dr. Caroline Van Damme is klimaatpsychiater en benadrukt dat een ecologische levenswijze resulteert in een gezonder lichaam en psyche. Ik vraag me af of er nog plaats is voor mijn konijn op de wachtlijst bij de psycholoog. ‘Wachtlijsten bij psychologen worden afgesloten’ lees ik in de fabeltjeskrant. Ik zie lange rijen staan met voorop fragiele vogeltjes die al langer wachten op psychologische hulp. Die nog hopen op een nestje voor de lente van dit jaar. Vorig jaar stonden ze ook al in de rij. Ze zijn enkele plaatsen vooruit geschoven. Dankzij anderen die alle hoop zijn verloren. En de rij hebben verlaten. Daarachter staan er beren. Beren van mensen die hun dikke vacht verliezen. En in de kou van het leven staan door de ingrijpende veranderingen. De financiële zorgen. Of eenzaamheid. Achter de beren staan de jongen van alle andere dieren in het dierenrijk. Jongen die opgroeien in een kudde, een volk, een roedel of een school. Maar nu aan hun lot overgelaten zijn en het alleen moeten beredderen. Die zichzelf niet kunnen spiegelen in de ogen van hun leeftijdgenoten. Jongeren voor wie het bos het speelveld zou moeten zijn waarin ze leren van anderen. Maar die hun habitat zien verdwijnen door allerlei problematieken. Ik zie een traantje in het spiegelend oog van mijn konijn. ‘Het komt goed’, probeer ik haar en vooral mezelf te sussen. Ik slurp aan de koffie die al langer is opgedroogd onderin mijn kop. Net zoals het water in de zomer op de bodem van de verschroeide aarde die ook in de rij staat voor dringende hulp. ‘Als wij elkaar helpen komt het goed’, probeer ik haar te overtuigen. ‘Psychologie en natuur hangen samen. Als wij voor de natuur gaan zorgen, zorgt zij voor ons. Misschien moeten we niet meer in de wachtrij gaan staan om terug verbinding met onszelf te vinden. Maar de verbinding met de natuur terug zoeken.’ Ik besluit mijn winterslaap te laten voor wat het was. Trek mijn jas aan en ga wandelen. Voor ik vertrek geef ik mijn konijn de raad om ook nog even haar wintervacht aan te houden. Want het kan nog koud worden de komende weken. Ze knipoogt. Terwijl ik mijn wandelschoenen veter koester ik de hoop dat de mensen ook nog even hun dikke vacht kunnen aanhouden. Tot ze elkaar deze zomer kunnen omhelzen als een heel dikke winterjas.

ZINinZICHT.
13 2

Twee Meisjes

We praatten over kinderen die verkracht waren geweest. Esther, mijn vriendinnetje, tien jaar oud, en ik, toen negen. Zo liepen we hand in hand, tijdens een daguitstap van de scouts in de Ardennen. ‘Verkracht’ zeiden we op zachte toon, stiekem, want kinderen horen niet te praten over zulke dingen. We vertelden elkaar wat we al wisten, en we herhaalden het een paar keer: allemaal waren ze dood teruggevonden – in kelders, in tuinen, op zolders, in stukjes gesneden volgens Esther, volgens mij opgerold, zoals snoepveters in verpakking. Het verband tussen verkrachting en moord was voor mij niet duidelijk, het klonk gewoon niet logisch: kon je niet gewoon alléén maar iemand verkrachten? Waarom niet verkrachten, en dan weer verder met je leven, en zij met het hare? Waarom gingen al die meisjes dood? De armen gehaakt in elkaar, liepen we achter de andere kinderen langs de Samber, en dachten diep na. Het moest wel zo zijn, concludeerde ik met enige trots over mijn vondst, dat je stierf van seks. Niet de ‘goede seks’ – die waar je het had voelen kriebelen in je buik, die waar kindjes van komen, die waar je eerst een paar nachten in je blootje slaapt, naast iemand die je heel graag ziet. Nee, het was de slechte seks. De seks waarbij je in een bosje of een busje werd geduwd door een vreemde man, die zo kwaad was dat hij je kleren scheurde. Als je op zo’n manier moest seksen, natúúrlijk was het dan niet leuk. Mijn vriendin en ik knikten, ja, dat begrepen we wel. Seks was gevaarlijk. Je ging dood als je het niet plezierig vond. Maar het zat natuurlijk nog ingewikkelder in elkaar. Want wat dan, als je het een beetje leuk vond en bleef leven? Wat als de verkrachter kwaad werd, omdat je niet enthousiaster had gereageerd? Teleurgesteld, na alle moeite? Die meisjes die het al overleefden, konden we ons voorstellen, hadden waarschijnlijk al een vijs los. Zo’n meisje dat verkrachtingen leuk vond, was waarschijnlijk ook een kwaaie, eentje die niet graag kleedjes droeg en haar tong uitstak. We kenden er zo genoeg bij de scouts, meisjes met wilde haren die niet wisten wanneer ze hun mond moesten houden, die kregen er vaak nog het hardste van langs. Ja, we konden het ons zo voorstellen: Na de seks had zo’n meisje hem in het gezicht gespuwd, hem geschopt in zijn ballen, gegooid met modder en takjes. Stom, natuurlijk. Dan viel het niet te verbazen als je kop werd ingeslagen. Toch vonden we het erg, ook al waren ze gemeen en vies. Dan had je een verkrachting overleefd, en verpestte je het nog. Alsof je niet even kon doen alsof je het lekker vond, alsof je niet even vriendelijk kon blijven. Misschien vond hij je dan aardig, wou hij het nog eens met je doen, en liet hij je leven. Het was zo simpel! Een keurig meisje zou het kunnen, als ze maar niet doodging onderweg. Mijn nieuwe inzichten brachten duidelijkheid, maar ook frustratie. Hoe, in godsnaam, kwam het, dat niemand die gedachten eerder had gehad? Ik schudde mijn hoofd. Volwassenen, ze waren zo ontzettend traag. Fluisterend vertrouwde ik mijn vriendinnetje toe: ‘Meisjes zoals wij moeten gewoon genieten van de seks. Da’s wel moeilijk, want het is natuurlijk heel erg vies.’ Maar soms moest je je koppigheid maar aan de kant zetten. Niet onnozel doen. Die vieze spruiten op zondag slikte je toch ook maar door. Mijn vriendinnetje knikte. Zij dacht er juist hetzelfde over. Wij zouden nooit zo stom zijn om te gillen en te slaan. Nee, wij zouden het perfecte verkrachtingsslachtoffer zijn, stil en gewillig, daar was geen twijfel aan.

IantheC
29 0

De definitie van God

In navolging van mijn vorige blogpost wil ik even inzoomen op mijn definitie van het woord God. De weerstand die er bestaat ten opzichte van dit woord is rechtstreeks te linken aan de christelijke mythologie. God wordt er omschreven als een alwetend en -ziend opperwezen, waartegenover wij nietig zijn. Hij zou ons dan wel onvoorwaardelijk liefhebben, als zijn eigen kinderen, toch werd ons diep ingeprent dat we zondaars zijn en schulden hebben die door Hem dienen vergeven te worden. Het Christendom heeft er altijd een erezaak van gemaakt om een gevoel van minderwaardigheid levend te houden onder haar aanhangers. Geen wonder dat we ons doorheen de tijd steeds meer collectief zijn gaan afwenden en wetenschap de plaats van God lieten innemen. Zoals zoveel mensen, groeide ik op met het christelijke beeld van God. Maar mijn immer vragende en zoekende geest heeft ertoe geleid dat ik gestaag een persoonlijke definitie van het woord heb gevormd. Als ik mezelf in een hokje met het label ‘geloof’ moet wringen, dan zou ik zeggen dat ik een pantheist ben. Dit houdt in dat ik ervan overtuigd ben dat alles, ondanks de versplinterde aanblik, één geheel is. Dat werkelijk alles met elkaar verbonden is. Of zoals Jeroen Brouwers het zo mooi verwoordde: niets bestaat dat niet iets anders aanraakt. Ik zou het woord God willen losmaken van de christelijke connotaties waaronder het gebukt gaat. Dat vraagt om ruimdenkendheid en de wil om eigen, al dan niet aangeleerde, overtuigingen los te laten. God staat voor mij synoniem voor het grote geheel, voor de eenheid die alles omvat. Deze eenheid bestaat uit bewustzijn en ervaart spelenderwijs alles dat er maar kan ervaren worden. Bewustzijn heeft geen vorm, maar is wel in staat om eender welke vorm te scheppen. Ik denk dat de meeste mensen mij zullen volgen in de stelling dat ieder levend  wezen over een zeker bewustzijn beschikt, maar ik ga nog een stap verder door te zeggen dat alles een bewustzijn heeft. Zo ervaren de kussens waar ik nu tegenaan leun hoe het is om een kussen te zijn, met het bewustzijn van een kussen uiteraard. Je zou al dat bewustzijn kunnen onderverdelen in hoog en laag bewustzijn of op z’n minst een onderscheid maken tussen levende en dode materie. Maar dat doe ik bewust niet, want God heeft geen oordeel over de aard van een bepaald bewustzijn. Alles dat bestaat, heeft als enige doel om te bestaan. Omdat het kan, omdat God het kan bedenken/maken. Omdat Hij* het wil ervaren. De wetenschap heeft bewustzijn onlosmakelijk gelinkt aan het hebben van een brein, maar stel dat we de definitie van bewustzijn open trekken. Stel dat bewustzijn gelijk staat aan de trillingsfrequentie van iets of iemand. Als een geniale kunstenaar schept God, bestaande uit niets dan bewustzijn, een oneindige diversiteit aan bewustzijnsvormen. In die zin klopt het inderdaad dat we  kinderen van God zijn, aangezien we uit hetzelfde ‘materiaal’ verwekt zijn. Je zou je kunnen afvragen waarom God zoveel leed het leven heeft ingeroepen en het antwoord is omdat Hij staat voor absolute liefde. Absolute liefde is onvoorwaardelijk en oordeelt niet. God is zo liefdevol dat Hij niets het bestaan ontzegt, dus ook niet de dingen die wij mensen als ‘slecht’ bestempelen. Het uitsluiten van bepaalde ervaringen beknot de totaalervaring die het leven is. Absolute liefde laat toe dat alles er mag zijn. En dat wij een vrije wil en keuzevrijheid hebben. Zo kunnen we ervoor kiezen om onszelf en anderen te vernietigen en toch integraal deel blijven uitmaken van de grote eenheid. Dat is goddelijke liefde. Elk deeltje, mens, dier of object, is een perspectief van God. Het goddelijke creërende bewustzijn staat niet los van Zijn creaties, maar maakt er deel van uit. Op dit moment is God alles aan het ervaren wat er ook maar ervaren kan worden. Alles tegelijk, zonder tijd of ruimte in te nemen. De ervaring van tijd en ruimte is een mogelijkheid die werd gecreëerd, een wet die het menselijk bewustzijn afbakent, maar is daarom niet op het grote geheel van toepassing. Ons menselijke individuele perspectief is slechts een minuscuul deeltje, een klein kijkgaatje, van waaruit wij het bestaan waarnemen. Om onze menselijkheid voluit te kunnen ervaren, is het noodzakelijk dat we beperkt zijn. Want elk bewustzijn heeft grenzen nodig om te bestaan. Om voluit mens te kunnen zijn, moeten we ook leven binnen de grenzen van een mens. Om de ervaring compleet en immersief te maken. Op dit moment ben jij God die een tekst leest over zichzelf vanuit het perspectief van een mens. Simpelweg omdat dat een mogelijkheid is die God wil ervaren. Er is nog zoveel dat ik zou kunnen zeggen over God, maar ik geloof dat ik hiermee de essentie van mijn definitie heb neergezet. *gemakkelijkheid halve schrijf ik ‘Hij’, maar onthoud dat God geen gender noch vorm heeft.

KarolienDeman
197 1

De definities der dingen

De juiste woorden vinden om sensaties zo accuraat mogelijk te omschrijven, is één van mijn passies. Wie zich herkent in de liefde voor taal, weet ook dat ze haar beperkingen relatief snel blootgeeft. Het is vaak cirkelen omheen de essentie. Creatief taalgebruik is als het creëren van een mal van een vorm die nooit gezien kan worden. De inhoud van de mal kan enkel gevoeld worden, afgaande op de contouren. Ik hou ervan om de contouren van hetgeen ik wil overbrengen zorgvuldig te sculpteren en polijsten. Om de boodschap esthetisch te verpakken en tegelijkertijd de kern zo dicht mogelijk te benaderen. Eenmaal mijn creatie de wereld is ingestuurd, is ze onderhevig aan interpretatie. Interpretatie kan mijn mal doen oxideren of blutsen. Wat soms een interessant effect geeft. Veel woorden worden achteloos uitgewisseld, met een schijnbaar vanzelfsprekende consensus omtrent hun inhoud. De tijdsgeest kleurt de betekenis van woorden. Elke definitie is onderhevig aan haar tijd, aan omgevingsfactoren. Niets is absoluut of een vaststaand feit, maar voor het gemak doen we alsof dat wel zo is. We doen bijvoorbeeld alsof we unaniem weten wat er wordt bedoeld met woorden zoals realiteit, gevoelens, vibratie, waarheid of God. Ik neem deze woorden als voorbeeld omdat ik een sterke tegenstelling ervaar tussen mijn persoonlijke definitie en de collectief aanvaarde en gedeelde visie. En ik besef ook dat het woord God in het rijtje zodanig zwaar beladen is met hardnekkige connotaties dat het heel deze tekst kleurt. Misschien boetseer ik wel eens een mal rond dat woord in een volgende tekst, voorlopig hou ik het bij het omschrijven van een fenomeen dat de authentieke betekenis van mijn woorden aantast. En definities vast laat roesten. Het educatief systeem houdt zich ook niet bezig met het uitdiepen van definities. Alleen al aan het woord realiteit zouden ze een hele kluif hebben. Het contempleren over zulke zaken draagt bij aan een verbreding van het bewustzijn. Onze cultuur heeft deze activiteit filosofie genoemd en gelinkt aan mannen met baarden. Ik vat het nu erg kort door de bocht samen, maar ik denk dat het onze samenleving zou verrijken indien we onze kinderen hierover spelenderwijs leerden nadenken. In de huidige door ratio gedreven samenleving staat wetenschap voor waarheid.  Het erkennen dat we het merendeel van het leven niet begrijpen is een taboe. Het is moeilijk om toe te geven dat we de essentie vaak niet kunnen vatten en klampen ons daarom vast aan alles dat op een hard feit lijkt. Abstract denken en voelen zijn onderschatte vormen van intelligentie, simpelweg omdat ze niet kunnen ‘bewezen’ kunnen worden volgens de wetten van de wetenschap. Contempleren over de subjectiviteit van de realiteitservaring leidt bijvoorbeeld niet tot sluitende conclusies en wordt daarom als zinloos tijdverdrijf afgedaan. De meest basale onderwerpen kunnen een diepe poel aan inspiratie en inzichten vormen, als je bereid bent om alle aangeleerde en voorgeprogrammeerde veronderstellingen los te laten. Woorden zijn collectief geladen met zulke veronderstellingen. Het in vraag stellen van geruisloos aangenomen definities is een verrijking voor de geest. Je kunt door de mal van woorden breken door meesterlijk te leren voelen. En definities van woorden weer authentiek te maken. Alleen zo kan de essentie aangeraakt worden.

KarolienDeman
47 1

Meneer fazant

Wanneer ik die ochtend het schuifraam naar de tuin open, hoor ik hem.Zijn geluid is scherp genoeg om hoorbaar te zijn tot in onze keuken, zelfs zonder hoorapparaten.Ik sta daar aan het raam te luisteren met een tas thee in mijn handen.De fazant is terug.Toen we hier net kwamen wonen in de Erpse velden logeerden hij en zijn gezin in de weide naast ons.Tot er twee jaar later een storm kwam.De  boom in de weide naast ons viel om en de woonst van het fazantengezin werd vernield Sindsdien hebben we geen fazant meer gehoord of gezien in de buurt van onze woning.Ik ben zo dankbaar dat ik hem nog kan horen.Maar ik heb hem nog niet ontmoet of gezien.  Tijdens mijn dagelijkse wandelrondje in de buurt kom ik opnieuw een fazant tegen.Hij loopt tussen de dennenbomen samen met een andere mannetjes fazant Eén van de twee fazantenheren steekt zijn kop fier de lucht in en luistert aandachtig.Zou hij mij ook horen?En ik moet lachen.Want ik heb onbewust mijn goede oor ook richting de fazant gedraaid om hem zo goed mogelijk te horen. Mijn houding lijkt onbewust verdacht veel op die van mijn gevederde vriend. De voorbije maanden ben ik me beginnen aanpassen en heb ik al wat 'trucjes' geleerd om nog zo goed mogelijk te horen.Zoals dat onbewust draaien met mijn goede oor, nadenken over waar ik zit aan de tafel of mensen aankijken wanneer ze praten.Ik merk ook vaak dat ik onbewust wijs naar mijn oor wanneer ik iets niet gehoord heb.Het blijft altijd een beetje behelpen, zoeken.  En nu sta ik daar tussen de velden fazantig te wezen en te lachen.De gebroeders fazanten schrikken op en haasten zich ervandoor.Voor ik het weet zijn ze weg.Maar ze hebben mijn dag gemaakt.Eens thuisgekomen teken ik meneer fazant of het kleine beetje fazant in mezelf.Het is maar hoe je het bekijkt.  

Alice Bremt
7 0

De burn-out mentaliteit

Ergens had ik de ijdele hoop dat deze mentaliteit een trage dood tegemoet ging. Er is immers al heel wat gezegd en geschreven over burn-outs, alsook leef ik in de veronderstelling dat de gevoeligheid en zodus het bewustzijn collectief aan het toenemen is. Onzichtbaar traag echter, maar toch. Tot ik mij plots weer in het gezelschap bevind van mensen die met misplaatste trots hun grenzen onder spanning zetten. Mensen die onder het mom van een relativerende grap spotten met hun slaaptekort en wankele eigenliefde. Dan besef ik dat het tij nog niet aan het keren is, maar dat we er nog middenin zitten. In een wereld die een zelfdestructieve werkwijze verheft tot succesvol ondernemen. Het is een valkuil waar ik mij jaren geleden ook in liet meesleuren. Ik ging er verkeerdelijk van uit dat mijn eigenwaarde rechtstreeks gelinkt was aan wat ik presteerde. Dat hoe meer ik presteerde, des te meer ik waard was. In mijn boek ‘Auto-Immuun: van ziekte naar inzicht’ beschrijf ik onder andere hoe ik mezelf uitsloofde bij het runnen van een kunstgalerij. En hoe ik de opening ervan niet fysiek kon bijwonen wegens ziek en overwerkt. Ik heb mezelf heel wat klappen gegeven alvorens het goed en wel was doorgedrongen dat niets, maar dan ook werkelijk niets, mijn gezondheid waard is. Geen ambitie, droombeeld of verlangen is het waard om voor te creperen. Het lijkt erop dat veel mensen zichzelf alleen iets gunnen als ze ervoor door het slijk zijn gegaan. Alsof ze mooie dingen eerst moeten verdienen alvorens ze er recht op hebben. Alsof alles een prijs heeft. Uiteraard is hard werken om daar vervolgens de vruchten van te plukken bewonderenswaardig, maar ik heb de indruk dat het harde werk vaak wordt doorgedreven tot zelfkastijding. Ik hoor mensen pochen met het feit dat ze geen tijd nemen om te eten, want het nemen van een pauze zien ze als een teken van zwakte. Dit wordt niet zo expliciet verwoord, maar hun hele houding predikt een bun-out mentaliteit. Het tekort doen van zichzelf wordt gezien als iets waarvoor men aanzien moet verwerven, als een sterkte. Ik vermoed dat het gaat over een cultureel verschijnsel en dat deze vorm van zelfdestructie typerend is voor een Westerse consumptiemaatschappij. Alles en iedereen is vervangbaar en het moet vooruit gaan. Zogenaamde welvaartsziekten zijn daar een symptoom van. Het onderliggende pijnpunt is, zoals haast altijd, een gebrek aan eigenliefde. Het gevoel niet goed genoeg te zijn, doet een mens overcompenseren. Jezelf overwerken is een statussymbool, want mensen die nergens tijd voor hebben daar deinzen we met respect voor achteruit. Iemand die het druk heeft, die willen we niet storen. En het gebeurt vaak, ik trap daar zelf ook nog geregeld in, dat de drukdoenerij van een ander ons confronteert met onszelf. Dat we ons dan gaan afvragen of we beter ook geen tandje kunnen bijsteken. Want in contrast met een razend werkritme, lijken we misschien gewoon lui. En daar schamen we ons voor. Wie zichzelf consequent voorbij loopt, botst op een gegeven moment wel ergens tegenaan. Als het geen lichamelijke aandoening is, dan duikt er wel ergens een andere problematiek op die de nodige stilstand hardhandig opdringt. Sommige mensen, zoals ikzelf, zijn hardleers. Ze zullen enkel vertragen als ze in het nauw gedreven worden, als het echt niet anders kan. Soms is er heel wat zelfsabotage nodig om uiteindelijk te kunnen inzien dat de mooiste dingen des levens gratis zijn. Dat stilstand paradoxaal genoeg meer vooruitgang oplevert dan heen en weer geloop.

KarolienDeman
24 2