‘Heb je het verhaaltje van de verjaardag van de wezel al gelezen?’ vraagt mijn wederhelft met onverhoopte ogen. ‘Nee’ antwoord ik droog. ‘Dat ben ik!’ kirt ze, waarna ze me geen keuze laat het straks voor te lezen aan de kinderen. Dat beloof ik. Het verhaaltje gaat over een wezel die jarig is en een feestje geeft voor alle dieren in het bos. Wanneer het moment bijna is aangebroken, twijfelt hij of de taart wel lekker genoeg is, zijn huis wel groot genoeg en of het wel gezellig zal zijn. Hij besluit de aankomende dieren toe te roepen dat het toch niet doorgaat. Terwijl de laatste dieren al weer op de terugweg hun schouders ophalen, herroept de wezel zijn boodschap. ‘Het gaat toch door!’
Uiteraard ben ik geen onbekende met de dierenepiek van Toon Tellegen, meester in de filosofische bespiegelingen over kleinmenselijkheid. Al sinds ik bewerkingen zag van Benjamin Verdonck op de planken ben ik superfan. De fabeltjes zijn enorm geestig, griezelig herkenbaar en vaak taalfilosofisch van aard. Het gaat bijvoorbeeld over hoe de verjaardag van de eendagsvlieg ook ineens zijn afscheid van het leven is. Over de vraag of argwaan dan wel een soort soep is. Over hoe de kikker trots is dat hij een smet heeft geworpen op het blazoen van de zwaan.
Mezelf heb ik nog niet echt gevonden, hoewel het verhaal over de mossel die een feest geeft voor één persoon aardig in de buurt komt. Hij wil eigenlijk helemaal geen feest geven: dan moet je dingen organiseren, lachen en dansen. Maar hij wil het wel begrijpen en er deel van uitmaken. Bovendien houdt hij van gezelligheid, al weet hij niet echt goed wat het is.
Sinds een jaar of twee heb ik ook gesloten Toon Tellegen in te zetten in mijn lessen NT2. Wanneer we aanbelanden bij het vaste thema ‘Vroeger’, waarin ik de OVT (de imperfectum) aanleer voor de eerste keer, vind ik het nodig om dit – naast de grammaticaoefeningen – meteen wat in te slijpen. En er is geen betere toepassing dan korte verhaaltjes waarin iedereen wel iemand herkent, bij voorkeur zichzelf. Vandaar volgt het thema ‘Verhalen’, dat ik in gang schop met een kleine intro: een verhaal van Misschien wisten zij alles.
Nu, vergis je niet, het is niet omdat het over de eekhoorn en de mier gaat of een olifant die in bomen klimt dat het kinderlijk eenvoudig is. De woordenton waaruit Tellegen zijn woorden grabbelt lijkt bodemloos. Om het enigszins toegankelijk te maken voor een NT2-klas heb ik dus hier en daar wat vrij vertaald van het Nederlands naar het NT2-s. De moeilijkste woorden leg ik dan uit. In het begin vond ik het prettig om het allerlaatste verhaaltje van het boek te vertellen, dat is meteen ook het langste.
Het gaat over de eekhoorn en de mier die tijdens een wandeling naar de verte op een muur botsen, die eindeloos lijkt. Ze besluiten dat ze er alleen overheen kunnen, maar wanneer de mier over de muur kijkt, ziet hij niets. ‘Ook geen grond?’ vraagt de eekhoorn? ‘Nee, niets.’ ‘Dus alleen maar lucht?’ ‘Nee, geen lucht, niets!’ En zo gaat het maar door. Tot de cruciale vraag volgt: ‘Kan je je niet naar beneden laten zakken aan de andere kant?’ ‘Er is geen andere kant, er is maar één kant, en nu moet je niets meer vragen.’ De eekhoorn maakt dan een soort Hegeliaanse redenering: als daar niets is, is hier dus alles. Dan concludeert hij dat hij tevreden is met alles aan deze kant. ‘Meer hoeft er ook niet te zijn.’
Wanneer ik het verhaaltje heb gelezen speur ik meteen de gezichten van mijn cursisten af. Dit verhaal maakt altijd iets los, zij het positief dan wel negatief. In mijn ervaring is ongeveer een vierde van de klas enthousiast genoeg om meteen meer te lezen van Tellegen. Een ander kwart is vooral verward en zoekt naar een reden waarom hun leerkracht dit net heeft voorgelezen, behalve de enkele OVT’s. Het derde groepje vindt dit ongelooflijk saai want er gebeurt niets. En de laatste paar cursisten vinden het mooi zonder te weten waarom. Slechts een zeer beperkt aantal cursisten haalt de boodschap eruit. Ik begeleid ze naar deze moraal van het verhaal en zo komen we op het gezegde ‘het gras is altijd groener aan de overkant’, wat we dan vertalen in alle talen uit de klas.
Wat ik fantastisch en opvallend vind aan het vertellen van deze verhalen is de eenwording van de groep. Plots is er geen verschil meer tussen de landbouwer uit Afghanistan, de biologe uit Peru, de fysicus uit Syrië, de doctoraatsstudent uit Rusland en de boekhouder uit Turkije. De verhalen overstijgen zowel de taal als het opleidingsniveau als de cultuur. Het verbindt ons als mensen, en dat is meteen de kracht van verhalen in het algemeen.