"Terwijl elf miljoen landgenoten cocktails en muntthee drinken in de schaduw van een boom, tel ik het aantal erwten in een blikje van 140 gram."
De pandemie ligt achter ons. De Derde Wereldoorlog laat op zich wachten. Het land zakt in de zee, maar de dijken houden stand. We leven in een klein intermezzo van vrede en vrijheid. Hier geldt slechts één gebod: Profiteer vandaag, want morgen zijt ge dood! Trouw aan dit woord steken de Belgen hun barbecue aan en heffen het Duvel-glas. Zelfs mijn overbuurvrouw, die een gans leven kwijnde in de schaduw van haar pas gestorven man, vertrouwde me onlangs toe dat ze ‘nu eindelijk eens Spanje kan zien’.
Mensen willen knallen en knuffelen. Iedereen, behalve ik. Terwijl elf miljoen landgenoten cocktails en muntthee drinken in de schaduw van een boom, tel ik in mijn woonkamer het aantal erwten in een blikje van 140 gram. Dit zette me aan het denken: Als zelfs die wereldvreemde Magda het vliegtuig naar Málaga neemt, waarom zou ik dan tijdens de zomer in de zetel hangen? Hoe overleef ik deze tussenstop naar de ondergang?
Wijsheid komt niet uit boeken, maar uit het leven van alledag. Dat las ik ooit op een tegel. Logisch dus, dat mijn nood niet werd beantwoord door profeten en filosofen, maar door een Facebook-advertentie voor Rock Werchter. Hoog op de affiche prijkten mijn jeugdidolen: de Red Hot Chili Peppers. Bijna kon ik het gras, het bier en het zweet ruiken van de festivalweides uit mijn wilde jaren. Ik dacht aan tequilashots, eeuwig durende schemeringen, snelle seks in een gammel tentje, en joints van schimmige makelij; aan Lucas die altijd een druiper had, Sharon die ongewenst zwanger raakte of Brend die op een dag wakker werd met een lepel in zijn reet. Ik dacht aan alle feesten die we vergalden met onze verknaldrang. Maar boven alles dacht ik aan de zomer van 2002, toen ik samen met duizenden anderen slaafs meedeinde met de robotrock van de Queens Of The Stone Age.
Die herinnering trilde in elke vezel van mijn lijf. Onwillekeurig tikte ik mijn voeten op het ritme van de liedjes die in mijn hoofd draaiden als platen in een jukebox. Ik zag mijn reflectie in de vuile raam van mijn living, betrapte mezelf op een glimlach en zonder verder nadenken kocht ik een meerdaags ticket voor Rock Werchter.
"Wie kan in godsnaam een festival overleven zonder 5 gram hasjiesj?"
Nauwelijks had ik de QR-code voor de betaling gescand of de eerste vragen doemden op. Wat neem ik mee? Wie neem ik mee? Zijn drugs een jeugdzonde of is leeftijd slechts een getal?
De meeste vragen losten zichzelf op. Wat ik meeneem is slechts een kwestie van lijstjes maken, en de uren voor het vertrek als een gek door het huis rennen om zeker te zijn dat ik niets vergeet. Wie ik meeneem is volstrekt irrelevant. Mijn vrienden zijn immers dood, ontoerekeningsvatbaar of levenslang veroordeeld tot het ouderschap. En daarmee was ook de kwestie ‘drugs’ opgelost, want wie kan in godsnaam op z'n eentje een festival overleven zonder 5 gram hasjiesj op zak?
Eén vraag bleef onbeantwoord: Waar leg ik mijn hoofd te rusten? Alle hotels waren immers al vol geboekt. Ik kende niemand in de buurt die een slaapplaats kon aanbieden. Slechts één optie restte mij: de camping.
"Op mijn loopshirt stonden in drukletters de woorden ‘NO PAIN, NO GAIN’. Ik vroeg me af of dat ook geldt voor katers en chlamydia."
Ik ging naar de badkamer en keek naar de zevenendertigjarige, beginnende oude zak in de spiegel. Ik vroeg me af hoe hij zou aarden tussen de tieners en studenten, vijftien jaar na zijn laatste campingervaring. Is zijn maag opgewassen tegen festivalvoeder? Staan zijn ruggenwervels nog recht na een slapeloze nacht op een dunne matras? Is hij bestand tegen de geur van toiletten met een rechtstreekse aansluiting op het rioolstelsel van de derde cirkel van de hel?
De man in de spiegel zag er jong uit. De grijze schaduw in zijn donkerbruine krullen en de luttele, ondiepe groeven in zijn voorhoofd ontsierden hem geenszins. Ze gaven zijn babyface zelfs een welgekomen illusie van levenservaring . ‘Je bent nog jong!’, zou Magda roepen, ‘Waar wacht je op? Doodgaan doe je toch.’
Misschien is Rock Werchter wel de uitlaatklep die ik nodig heb, dacht ik, al is het maar om het fiasco te vergeten van die halve dag Scherpenheuvel laatstleden, toen ik thuiskwam met een stijve nek, drie SOA’s en een ingeklapte long.
Ik keek een laatste maal naar het spiegelbeeld, las de woorden die in drukletters op mijn loopshirt stonden - NO PAIN, NO GAIN - en vroeg me af of dat ook geldt voor katers en chlamydia.
Drie dagen voor de start van het festival nam ik een besluit en zwoer eeuwig trouw aan m’n persoonlijke tegelwijsheid. Ik trok mijn sandalen aan, stak de straat over en belde aan. Magda keek me bedrukt aan toen ze de voordeur opende. Ze was net haar koffers aan het pakken. Ik vroeg of ze nog iemand zocht om op de katten te letten. Ze keek me aans alsof ik gek was. ‘Werchter overleeft de nucleaire winter wel’, zei ik, ‘Bovendien ben ik volgend jaar ook nog jong.’
Pieter Van der Schoot
Afbeelding: Camping Rock Werchter, door: Steven Lek, CC BY-SA 4.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0, via Wikimedia Commons