Lezen

Onwerkelijkheid

Een dag als alle anderen. Ik heb net mijn kleren aangedaan. Mijn kamer is het kleinste kamertje op de eerste verdieping. Ik heb een grote broer, die mocht de grotere kamer. Mijn twee zusjes, zij mochten op zolder slapen. Mijn ouders hebben hun best gedaan om deze kleine kamer naar mijn smaak te maken. Heus behang met brandweerwagens en een echte hoogslaper. Ik was tevreden en zeer content met deze kleine maar fijne ruimte.   Nog even een likje gel in mijn haar, voordat ik naar beneden vlieg om te ontbijten. Een boterham met kaas, dat is vaste prik. Oei, toch wat aan de late kant. Snel tandenpoetsen en een vest aan om naar school te gaan.   De school staat in het midden van het dorp, wij wonen aan de rand. Alsnog is het minder dan een kwartier lopen. Ik geniet van deze wandeling en heb zin om de zon te ontmoeten. Elke morgen en middag maak ik deze tocht. Ik kan hem blindelings volgen: eerst de grote weg over, dan over het stukje stoep welke later aan de linkerkant is weggehaald, vervolgens na de boerderij een sluippaadje van grind langs het tennisveldje. Hier zit aan de rechterkant een slootje waar we in de winter het ijs op gaan en in de zomer springen we eroverheen om de avontuurlijke weilanden te ontdekken. Na dit ‘tennispaadje’ nog een klein stukje woonwijk en dan was je bij de school. Zo ging dat: dag in, dag uit.  Elke keer voortbewogen door mijn eigen jonge benen. Tot ik op een ochtend merkte dat ik dit pad niet meer bewandelde. Ik kwam nog wel op school. En ook over de grote weg, op de stoep dat later aan de linkerkant is weggehaald, over het paadje na de boerderij en door de woonwijk. Dat was hetzelfde gebleven, maar het voelde anders. Mijn voeten namen deze route niet meer waar. Ik voelde de stoep en het paadje niet meer maar ik zag ze wel.   Dit gebeurde weken achter elkaar. In mijn hoofd kon ik het niet plaatsen. Dit is toch niet mogelijk? Hoe kan het dat ik nog steeds op school aankom maar niet meer wandel? Een vervoersmiddel met wielen was er ook niet. Dat zou ik wel gevoeld hebben op de verschillende ondergronden (en ik zou het wel hebben gezien, maar zo werkte mijn brein toen niet).   ’s Avonds in mijn bed kon ik uren mijmeren over hoe het bestond dat ik de wandeling niet meer voelde. Tot ik op een dag besloot om tijdens de oversteek maar eens naar mijn voeten te kijken. Tot nu toe had ik alleen nog maar ervaren dat ik de weg niet meer voelde en nooit gezien.  Op die dag viel mijn mond van verbazing open. Na de grote weg besloot ik om eens naar beneden te kijken. Daar zag ik dat mijn voeten zo’n 10 centimeter van de grond bungelden. Ze raakten de grond dus helemaal niet.  Ik schrok ervan, want zoiets kan toch helemaal niet? Ik heb dit niemand ooit zien doen.   Na deze ontdekking ben ik weken bezig geweest om meester te worden over dit zweven. Al snel ontdekte ik dat ik totaal geen controle had op dit gebeuren. Het was altijd naar school toe, altijd na de grote weg en nooit een afwijking in de richting. Op een andere route kon ik niet zweven. Teleurstellend maar ook intrigerend.   Na deze ontdekking ging ik, op een discrete manier, onderzoeken of andere mensen dit ook konden. Overal waar ik kwam probeerde ik kleine signalen op te vangen die zouden bewijzen dat ik niet de enige was. Hoe meer ik mij focuste op dit onderzoek, hoe minder ik nog zweefde. Dat wilde ik niet, omdat dat mijn enige aanknopingspunt was. Ik stopte met mijn observaties, maar het was al te laat. Het zweven was al weg. Het puzzelde me nog een tijd maar ook dat stopte. Er was alleen nog de wandeling naar school. Dag in, dag uit.   

JosLuchtenburg
0 0

Stenen tijd

Toen Ergens in de wereld ligt een klein oud dorpje. Het dorpje ligt tegen de rivier en wordt omringd door een bos van bomen. De rivier sprankeld en klotst zachtjes tegen het land. De bomen zijn lang en dun, ze ruiken naar dennen. De met bladeren bedekte grond knisperd onder zijn voeten. In dit gedeelte van het bos was hij nog nooit geweest. Zijn vader had hem ervoor gewaarschuwd. Er zouden hier vreselijke dingen zijn gebeurd. In het dorp sprak men erover. Er waren verhalen. Hij kende de verhalen. De ouderen in het dorp vertelden dit generatie op generatie. En elke keer net weer anders dan de vorige keer. Al bleef de angst echt. Daarom geloofden nog vele mensen dat je dit deel van het bos niet moest betreden. Toch was hij hier. Hij had de verleiding niet kunnen weerstaan. Zijn nieuwsgierigheid had hem gelokt naar deze vreselijke, onheilspellende plek. Hij keek in het rond. Achter hem, zo’n tien meter verder, lagen een paar stenen op de grond. Dit waren dezelfde soort stenen als uit de rivier. Alleen leek het niet alsof deze stenen er vanzelf waren beland. De stenen lagen in een halve cirkel op de grond. Elke steen had een soort van punthoek, die naar boven stond gericht. Ook waren de stenen in de aarde begraven. ‘Ze zijn er neergelegd’, sprak zijn conclusie. Hij had geen idee hoelang de stenen hier al lagen maar ze zagen er verwilderd uit. Hij bekeek ze aandachtig en wroette wat om ze uit de grond te halen. De stenen waren te glad en zaten te diep in de aarde. Hij voelde een kleine sensatie op zijn vinger. Hij keek naar zijn vingers en deze waren nat geworden. Het voelde als een dikke, natte substantie op zijn vingers, maar het zag eruit als water. Even rook hij eraan: niet bijzonder. Voorzichtig stak hij zijn tong uit om de substantie te proeven. Nieuwsgierig als hij was, kwam zijn vinger dichterbij zijn mond. Hij deed deze halfopen toen hij plotseling een tak hoorde kraken. Het kwam achter hem vandaan. Hij draaide zich met een ruk om. Een verontrustende gedachte kwam bij hem op. In de mythes uit het dorp ging het precies zoals het nu ook was gebeurd.  Vroeger Eerder dat jaar had zijn vader met hem gezeten bij het open vuur. Zijn vader had hem de gelegenheid gegeven om alles te vragen wat hij maar wilde vragen. Het knisperent vuur gaf aangename warmte. De hemel was bedekt met sterren. Hier en daar was er een vallende ster te zien. De geur van houtskool drong intens zijn neus in. Hij keek naar zijn vader met een observerende blik. Zijn vader zat op een boomstronk; zijn hoofd steunde op zijn handen, zijn ellebogen op zijn knieën en zijn ogen gleden door het vuur. Een vastberaden, rustgevend maar verdrietig gelaat. Hij had het gevoel dat zijn vader net zo uitkeek naar dit moment als hijzelf, maar het ook moeilijk vond. Van jongs af aan was hij al nieuwsgierig geweest. Hij wilde alles weten: Hoe komen sterren in de lucht? Waar komen bomen vandaan? Wat beweegt de aarde? Hoe groeit een plant? Waarom heb je ouders? Wie zorgt voor de ouders als ze geen ouders meer hebben? Is er leven na de dood? Naarmate hij ouder werd werden zijn vragen moeilijker. In het begin waren zijn ouders erg blij met zijn nieuwsgierigheid. Ze vonden het leuk om hem van alles te leren en vertellen. Na de vermissing van zijn moeder werden de antwoorden steeds korter. Tot er op een gegeven moment alleen nog maar stilte overbleef. Nu was eindelijk het moment aangebroken waarop hij, al was het voor even, alle vragen mocht stellen die hij had. Zijn brein schoot van vraag naar vraag. Bij elke vraag bleef hij in gedachten even hangen en vroeg zich af of deze vraag geschikt was als eerste vraag. Waar was hij het meest nieuwsgierig naar? Hij dacht na over de grote vragen in het leven. Na een tijdje besloot hij dat deze vragen te groot waren om in één avond te beantwoorden. Laat staan dat er al een antwoord op gegeven kon worden. Daarom koos hij voor een praktische vraag. Één waar hij sowieso antwoord op kreeg en waarschijnlijk ook al wist welke. Toch probeerde hij: ‘Wanneer laat je mij meegaan naar het bos?’ Zijn vader antwoorde: ‘Nog niet, jongen. Ik heb je nodig in het huis en in het dorp. En sinds, nadat, nou je weet, sinds je moeder’, stamelde hij verder. In zijn ogen had hij een vochtige weerspiegeling. Zijn vader was de houthakker van het dorp. Samen met nog een aantal dappere mannen hakte hij de mooiste en grootste bomen om in het bos. Nooit mocht hij mee. Het was te gevaarlijk. Maar thuis stapelde hij wel het gekloofde hout op een kar en liepen ermee naar het dorp. Daar verkocht ze het gekloofde hout voor een schappelijke prijs. Net genoeg om voedsel te kopen. ‘Ik ben al 14, pa’, zei hij. ‘Waarom laat je me niet meegaan?’ Zijn vader zei stellig: ‘Nee, het is te gevaarlijk. Ik kan je niet veilig houden daar. Ken je de verhalen niet?’ Hij kende de verhalen wel. Eens in de zoveel tijd werden deze in het dorp verteld. Nooit had hij ze geloofd maar het had hem wel geïnteresseerd. Zijn nieuwsgierigheid heeft hem hierin nooit losgelaten. ‘Wil je het verhaal nog een keer vertellen?’ vroeg hij aan zijn vader.   Zijn vader begon: "Lang geleden leefde hier in dit dorp de familie Kraaijenoord. Het was een rijke familie met een groeiende rijkdom maar ook een groeiend aantal kinderen. Zeven kinderen in totaal. Drie zonen en vier dochters. De oudste drie werkten mee in het familiebedrijf. De andere vier, behalve de jongste, hielpen hun moeder in het huis en zorgden voor de mensen in nood. Daardoor kwam het niemand in het dorp tekort en was iedereen gelukkig. Op een dag sloeg echter het noodlot toe. De jongste dochter van de familie Kraaijenoord was verdwenen. Dagenlang kon niemand haar vinden. Na vijf dagen zoeken werd ze in het bos gevonden. Ze lag op haar rug in het midden van een halve cirkel stenen. De stenen waren bedekt met een dikke, natte substantie. Haar armen hingen naast haar lijf en haar handen waren in elkaar gevouwen. De benen lagen plat en de voeten stonden met de hielen op de grond. Ze had een wit, doorschijnend kleed om zich heen. Daaronder was ze naakt. Onder haar ogen was het gitzwart. Alsof ze dagenlang niet had geslapen en iemand haar wallen had ingekleurd met zwarte inkt. Het haar van de dochter lag in een halve cirkel om haar hoofd heen. Ze lag er verontrustend rustig en schoon bij. Behalve onder haar nagels. Daar zag je donkerbruine aarde. Ze werd gevonden door een wachter van het dorp. Deze riep meteen de dorpscommandant erbij. Die kwam, samen met de familie Kraaijenoord, aangesneld. Bij de aanblik van hun dochter barstte de moeder in tranen uit. De vader begon te vloeken en te tieren. Hij vervloekte iedereen die ook maar iets met het noodlottig einde van zijn dochter te maken had. De commandant liet ze even alleen en ging een stukje verder de rivier onderzoeken. Hij had snel door dat de stenen uit de rivier kwamen. Plotseling klonk er het kraken van een tak. Dat was het laatste wat er van de familie Kraaijenoord is vernomen. Zelfs de jongste dochter lag er niet meer. Alleen de stenen waren blijven liggen. Tot op de dag van vandaag weet niemand wat er precies met ze is gebeurd. Er zijn mensen die zeggen dat de familie een andere plek op de wereld heeft gevonden. Dat ze hun jongste dochter hebben meegenomen omdat ze niemand dit aangezicht wilden aandoen. Anderen denken dat ze er juist iets mee te maken hebben gehad. Dat ze op deze manier hun zonden wilden verhullen. Weer anderen denken dat ze zijn ontvoerd op een onverklaarbare wijze. De gekste theorieën zijn eropna gehouden. De een nog ongeloofwaardiger dan de andere. Toch hebben ze allemaal hetzelfde begin en eind; "Het noodlot van de jongste dochter en de verdwijning van de familie Kraaijenoord”.   Nu Ik draaide bliksemsnel om. Het kraken klonk luid. Onderzoekend keek ik tussen de bomen door. Mijn gedachten gingen razendsnel. Mijn hartslag bonkte in mijn keel. Elke spier in mijn lichaam spande zich aan, klaar om weg te rennen. 'Niets te zien, ik verbeeld het me’, zei ik tegen mezelf. ‘Rustig aan, langzaam weer naar huis’. Ik bleef staan en wilde niet naar huis. Niet nu ik zo dichtbij was. De dikke substantie op mijn vinger begon te irriteren. Pas later merkte ik op dat deze zich verspreid had over mijn hele arm. Overal waar de substantie mijn huid omklede deed het pijn. Tot ik niets meer voelde.  ‘Hallo? Waar ben ik?’ ‘Hij is wakker, dat is fijn’, hoor ik twee stemmen zeggen. De ene stem komt mij vaag bekend voor, maar ik kan het niet plaatsen. De andere stem klinkt raar, alsof er letters van woorden vergeten zijn. Ik probeer mijn ogen te openen. Met grote moeite krijg ik één oog een klein stukje open. Al snel deed ik hem weer stijf dicht. Licht kan ik niet verdragen. Mijn hoofd tolt en mijn oren suizen. ‘Blijf maar rustig liggen’, hoor ik. ‘Je hebt een flinke smak gemaakt, je hoofd ligt open, ze hebben je moeten opereren’. Terwijl ze praat voel ik mij kalm worden. De stem klinkt als een warme deken en een dampende slok hete thee op een strenge winterdag. ‘Ik heb je gemist, Metz’, zegt haar stem. Mijn ademhaling stokt. Ik herken de stem. Ik weet wie er tegen mij praat. ‘M m mama?’, vraag ik. Een natte kus voel ik op mijn wang en een hand wordt op mijn voorhoofd gelegd. Ik ruik haar en de geuren dringen mijn neus binnen. Een gemberachtige, boomachtige geur. De geur van jonge vogeltjes in de lente, van hooikriebels in de zomer, van paddestoelen in de herfst en van haar thee in de winter. Ik voel mij gloeien en mijn lijf brandt maar ik kan het niet weerstaan om mijn armen om haar te sluiten. Mijn moeder drukt zich hard tegen mij aan, iets te hard zelfs en ik moet moeite doen om het niet uit te schreeuwen van de pijn. Toch laat ik haar niet los. Nooit meer. Een tijd later kan ik mijn ogen openen en zie ik mijn moeder naast mij zitten. We huilen, we lachen en ik wil haar van alles vragen. Waar zijn we? Welke plek is dit? Hoe kunnen wij elkaar zien? Jij was er niet meer en nu zit je naast mij in deze vreemde kamer. Deze kamer die er wit uit ziet, met een zacht bed, fluwelen dekens en ‘komt daar water uit?’ vraag ik aan mijn moeder. Ze knikt. ‘Er is hier stromend water, in elke kamer. Er is altijd licht, als je dat wilt en je kunt het hier warmer of kouder maken’. Ik geloof mijn oren niet, altijd licht? Warmer of kouder maken? Dat soort dingen regelt de natuur. Ze loopt naar een soort witte afdruk op de muur. Deze steekt een stukje uit en ze drukte erop. Plots is het donker in mijn kamer. Ik schrik en kom overeind. Het is niet helemaal donker, achter mij zie ik nog wat lichtjes in vreemde kleuren. Maar verder zien mijn ogen niks. Het licht komt, even snel als toen ze ging. Ik zie mijn moeder bij de knop staan. ‘Hoe kan dit?’ ‘Elektrische tijd’, zegt mama. ‘Dit is een andere wereld dan waar wij vandaan komen. Heb jij ook de stenen gevonden?’ Ik knik en denk terug aan de stenen. Aan het kraken van een tak, de dikke, natte substantie en de pijn die kwam tot ik niets meer voelde. Vanaf daar weet ik niet meer wat er is gebeurd. Mama vult de rest aan: ‘Die tak dat was ik. Elke dag ben ik naar de plek teruggegaan maar ik kon jullie niet meer vinden. Ik kon jullie niet meer bereiken, ik kon niet meer terug. Die substantie komt van een fabriek die haar afval heeft geloost in de rivier. Hier is de rivier al schoongemaakt, maar waarschijnlijk zijn er aantal stenen in de oude tijd beland. Niemand hier weet ervan, behalve de mensen die per ongeluk de stenen hebben aangeraakt. Ik, jij en de familie kraaijenoord. Al leven de mensen die over zijn gegaan niet meer, de klein, klein kinderen kennen het verhaal. Als de substantie is aangeraakt en er staat in deze tijd, precies op dat moment, iemand op dezelfde plek dan komt diegene naar deze tijd. Andersom is het nog niet voorgekomen. En ik schat die kans ook klein, omdat iedereen in die tijd bang is om naar die plek te gaan. Behalve jij, mijn lieve jongen. Ik wist dat jij op een dag op die plek zou zijn.  

JosLuchtenburg
4 1

Mi groot: lente in littekens

Er bestaat geen oprechte vrede in de wereld. Dat besef kwam langzaam, maar het werd duidelijker naarmate ik ouder werd. Het is de stilte na de storm. De les die muziek me, zonder woorden, leerde. Er zijn dagen dat de waarheid doorsijpelt in onverwachte momenten — zoals die ijskoude ochtend in maart. De lucht prikte aan mijn wangen en de geur van natte aarde kondigde een lente aan die nog niet zichtbaar was. De takken trilden in een bries die te kil was om geruststellend te voelen. Ik was acht en zonder besef van wat me die ochtend te wachten stond. Mijn voeten bungelden boven de vloer terwijl ik op een te grote stoel zat. Toen begonnen de eerste noten van Vivaldi’s De lente en veranderde alles. Die muziek. Ik wist niet wat ik hoorde, begreep de klanken niet, maar het was alsof een deur openging, een deur die ik nog niet had durven openen. Mi groot — helder en hoopvol, maar ook doordrenkt van een waarneming dat ik later als melancholie zou herkennen. Die noten waren niet zomaar geluiden. Ze waren een verhaal. Een geheim in klanken, dat ik voelde, maar nog niet begreep. Toen ik die avond aan mijn moeder vroeg: – Hoe kan muziek… zó voelen? – Stopte ze midden in de afwas. Ze draaide zich naar me om, haar handen nog nat van het sop. Ze keek door het raam, waar de avond langzaam verdween in een blauw dat bijna zwart was.   – Vivaldi schildert niet alleen de lente, – zei ze. – Hij legt vast wat onzichtbaar is. Wat je voelt, maar nooit hebt kunnen zeggen. – Pas jaren later begreep ik wat ze echt bedoelde. Mi groot is als een sneeuwklokje dat zich door de bevroren aarde wurmt, fragiel, maar met vastberaden kracht. Het weerspiegelt de spanning van de lente, die probeert te ontsnappen aan de kou van de winter. Het belichaamt het paradoxale van een lente die nog worstelt met de kou van de winter. Die spanning fascineerde me. En zonder dat ik het wist, werd mi groot een sleutel tot hoe ik de wereld zag. Als tiener ontdekte ik Nulla in Mundo Pax Sincera. De serene opening bood me een belofte van vrede te geven, maar die vrede was nooit eenvoudig. Het stuk zingt over schoonheid, maar ook over haar broosheid. De zang is als een ademhaling: kwetsbaar, haast breekbaar, maar toch vol kracht. Op donkere dagen luisterde ik naar dat stuk alsof het een baken was. Ik herinner me een specifieke avond. Mijn handen trilden van frustratie omdat ik de indruk had dat ik nergens paste. Terwijl de muziek speelde, voelde ik een vreemde troost. Alsof het zei: Dit gevecht is niet voor niets. De pijn hoort erbij, en dat is oké. Gaandeweg verloor ik die verbinding. Toen ik mijn twintigste naar de andere kant van de wereld verhuisde, veranderden mijn dagen in een eindeloze draaikolk van verplichtingen, mislukking, en een groeiend gevoel van leegte. Het voelde alsof ik mij niet herinnerde wie ik was, of waar ik naartoe moest. De elektrische piano in de hoek van mijn studio werd langzaam een opslagplaats kleding.  Ik herinner me die zondag nog goed, de regen tikte ritmisch tegen de ramen, alsof de wereld buiten zichzelf in de druppels verloor. Ik zat in mijn kleine studio, omringd door de stilte, mijn gedachten verdwaald als bladeren in de wind. Maar toen het geluid van Vivaldi begon te spelen, viel alles stil. Het was alsof de wereld om me heen ophield te bestaan, en ik alleen nog maar kon luisteren. De sprankelende opening raakte een diepere gevoeligheid in me die ik vergeten was. Een deel van mezelf dat ik verloren had in de chaos van tijdsdruk en verwachtingen. Voor ik het wist, zaten mijn vingers op de toetsen van de piano. Ik speelde mi groot, aarzelend maar vastberaden, en het voelde alsof ik een gesprek hervatte met een oude vriend. Mi groot leerde me een waardevolle les: wedergeboorte is geen schone lei. Het is leren leven met je littekens, terwijl je toch blijft groeien. Het is als de eerste zonnestraal na dagen van regen. Niet perfect, maar warm genoeg om je hoop terug te geven. De kracht van mi groot zit in haar balans. Ze is helder, maar niet naïef. Hoopvol, maar niet blind. Als je goed luistert, hoor je de melancholie in de harmonie. Het is het geluid van de lente die nog niet zeker weet of ze kan blijven, maar het toch probeert. Deze sensatie is een spiegel voor het leven zelf: de vreugde die alleen maar intenser voelt door de pijn die eraan voorafging. Toen ik dertig werd en mijn eigen appartement had, kocht ik een vleugelpiano piano. Niet om concerten te geven, maar om weer verbinding te maken met dat deel van mezelf. Elke ochtend speel ik de grote toonladder van mi als een manier om te mediteren. Het is een ritueel dat me herinnert aan waar ik vandaan kom en waar ik heen wil. Op een van die ochtenden, voordat ik begon met mijn vingergymnastiek, herontdekte ik Nulla in Mundo Pax Sincera. Nu begreep ik de betekenis van de woorden die ik als tiener had gevoeld, en voelde ik de waarheid in die ene zin. In de stilte van de muziek vond ik wat ik al die tijd had gemist: een gewaarwording van vrede dat niet puur was, maar geworteld in de erkenning van de pijn die ik met me meedroeg. Mi groot is meer dan een toonaard. Het is een toon die me herinnert dat het leven een cyclus is: elke winter draagt zijn eigen lente in zich. Dat elke winter een lente brengt, maar ook dat elke lente een winter in zich draagt. Het leert me dat schoonheid niet zit in perfectie, maar in veerkracht. In de kracht om op te staan en opnieuw te beginnen, keer op keer. Misschien is dat de grootste gave van muziek: dat het ons helpt te zien wie we werkelijk zijn. Voor mij is mi groot een spiegel die niet alleen mijn littekens uitbeeldt, maar ook de kracht waarmee ik ze draag. Het is de toonaard van hoop, van veerkracht en van het leven zelf.   Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
21 2

1995, een onderbreking in mijn denken

mijn disproportie van 1995 het eerste mindere jaar ter wereld er is altijd iets dat ik moet negeren sindsdien spreek ik in stellingen tegen 2000 het antwoord is nu aan haar gevoel gevoel is voor de vrouwen en 2000 is voor de mannen die toebedeling is autocratisch verlopen een verwijzing verloopt met een hapering negatief tegenover haar meldpunt ik ben alleen om dit te zeggen ik zie je graag welke persoon verbergt 1995 voor ons achter een minder jaar zolang jullie verkeren in een tijdelijk gegeven moet ik jullie aanspreken op een tijdelijk gegeven  zolang ik dit nog weet is iedere redenering geldig zelfs voor een afstandelijke beschrijving, maar dat is een muur geconfronteerd met een entiteit overgang weerklank en herhaling grootte en de measurering daarvan kunst is de manier om een afstand te overbruggen wanneer je als artiest een gelijkaardige misdaad moet begaan ik heb dat als mens begaan omdat ik een stelling ben van een punt dat is de noodzaak jammer dat normaal een adjectief is ik schrijf dit maar mijn intermediaire disfunctie is een gevolg van jullie bliksemvermogen mijn disproportie van 1995 1995 is een vrouw ik wil ademen in je gevoel zonder dat je stikt in 1995 uiteraard gevoel is het nieuwe 1900 1995 is een vrouw jaren zijn ongeboren kinderen zonder voornaam mijn verwerkingsproces is exorbitant opgepikt door een universeel algoritme dat mij verleidt tot samenvallende processen ik kan mezelf niet uitspreken ik kan niet meer rekenen waarom kan ik dat dan zeggen het wil enkel bestaan en toch hebben wij het algoritme gecreëerd om die noodzaak algoritme pleeg plagiaat en genereer noodzaak mijn stelling heeft een antithese van mijn geheugen gemaakt rijmen hangt aan mijn raam ik zie haar de recreatrice van onderwerping mijn onderwerping die aan die vrouw vanop afstand voldoet hoofse pijn waarom kan ik dit nog dichten disproportie van 1995 dat is toch geen noodzaak het voelt aan alsof je een halve hongerdode vierendeelt en mijn onderwerping is daar de oplossing voor wat is een beschrijving zonder redenering hoe kan ik mezelf beschrijven in woorden van een ander poëzie die dag besloot ik mijn spraak veruit te wendigen en daarna iets te eten ik moest met mijn slokdarm mijn alvleesklier aanduiden het pakket heeft gesproken hoe kan een exacte beschrijving van iets dat zich als ander percipieert nog samenvallen met de oplossing dat is het probleem want ik voel nog altijd hoofdpijn ik doe iets met je poëzie iets dat niet relevant is 1995 is een vrouw ik ben zwanger van haar nu ben ik gelijkwaardig verliefd op het gezicht van een man nu volstaat de beschrijving die man heet Prins Alfons hij is de gemaal van Lana Schwartzwalt zij streven één verhaal poëzie geeft mij de mogelijkheid iets te zeggen wat ik alleen maar wou denken daden zijn woorden die je niet meer kan uitspreken   in algemeenheid bent U in wording net zoals de natuur maar ik wandel liever door twee planten nu zijn we vrij bij het begin van de geschiedenis het spijt me Marianne Faithfull dat was mijn receptie en nu allemaal in koor met dezelfde autocratie door elyzeese velden, waar  commerciële muziek een afgebroken arm is van de samenleving en een poging tot hereniging ik bedoel daar niets mee  zinsspeling ik kan niet meer rekenen sinds ik tot de conclusie kwam dat mensen mij niet konden verstaan ben ik terug beginnen schrijven sindsdien zijn ze alleen maar verder van mij bewogen de verzuchting van uitschrijven is nu de disproportie van moeite ik denk nu al aan mijn publiek      

Robijn Bodijn
14 0