Lezen

Herinneringen uit Beja: De Jacht bij Tabarka (waargebeurd)

Het was de zomer van 1961. De zon brandde fel in de blauwe lucht boven Beja, een stad die ik altijd in mijn geheugen zal dragen als de plek waar onze avonturen in Tunesië begonnen. De geur van de mediterrane zee mengde zich met de geur van pijnbomen en kurkeiken, en elke dag voelde als een ontdekkingstocht in een onbekende wereld. Mijn vader, Armand, werkte voor Auxeltra Beton en leidde de bouw van een suikerfabriek, maar hij was geen jager. Het was iets voor de mannen van de groep, de vrienden die we daar hadden gemaakt – Belgen, Fransen en de pieds-noirs, Fransen van Europese afkomst die ooit in Algerije, Tunesië en Marokko woonden en die na de onafhankelijkheid in 1962 hun thuisland verlieten. Ze brachten hun eigen verhalen mee van het oude Noord-Afrika, met herinneringen aan een tijd die ze niet zomaar los konden laten. Toch ging mijn vader altijd mee op de jacht, niet om te jagen, maar om deel uit te maken van de sfeer die het met zich meebracht, van de verbondenheid en de verhalen die ze deelden. De jacht op wilde everzwijnen, la chasse aux sangliers sauvages zoals de Fransen het noemden, was voor ons, de kinderen, iets veel groters dan een simpele uitstap. Het was een avontuur, een kans om de wereld van de volwassenen te betreden, zelfs als we niet echt begrepen wat er gebeurde. Het bos van Tabarka, een uitgestrekt gebied waar de bomen met hun dikke schors en geurige naalden de lucht vulden, was de perfecte plek voor de wilde everzwijnen. Het woud strekte zich uit tot aan de kust, waar de zee ruiste tegen de witte zandstranden, haar golven voortdurend in de verte. De geur van de bossen vermengde zich met de zilte lucht van de oceaan, een geur die ons altijd het gevoel gaf dat we deel uitmaakten van iets groter dan onszelf. Elke maand, telkens op een zondag, wanneer de zon haar eerste stralen door het loof brak, trokken de mannen het bos in. Gewapend met geweren en vastbesloten om het wild te vinden, verdwenen ze in de schaduw van de oude bomen. Het was hun moment van verbinding met de natuur, een tijd waarin zij hun verhalen deelden en hun onderlinge rivaliteit het scherpe ritme van de jacht bepaalde. Het was meer dan jagen; het was een ritueel, een traditie die hen samenbracht, ongeacht hun verschillen. De spanning in de lucht was altijd te voelen, want de jacht was nooit zeker, maar de hoop was altijd groot, het verlangen naar avontuur onvermoeibaar.  Wij, de kinderen, gaven ons geen moment over aan de kalmte van de ochtend. Terwijl de mannen hun weg door het bos baanden, gingen wij op onze eigen manier op zoek naar avontuur. In plaats van de wilde everzwijnen achterna te zitten, zochten wij de wilde ezels. Het was niet dat we hen wilden vangen voor het vlees; het was een soort spel, een manier om hun vrijheid te ervaren door zelf te jagen, maar dan met een ander doel: de spanning van de achtervolging, de uitdaging van het temmen van iets ongetemd, zelfs al was het een hopeloze zaak. De ezels waren te snel, te sluw voor ons. We renden door het bos, tussen de takken door, maar telkens weer slaagden ze erin ons te ontglippen. Toch gaf het ons een onmiskenbare energie, een euforie die de pijn van de mislukking wegveegde en ons deed terugkeren voor de volgende achtervolging. Het lachen om onze eigen mislukking, de onderlinge grappen, die momenten gaven ons het gevoel dat we deel uitmaakten van de grote wereld om ons heen. De zon stond al hoog aan de hemel toen de mannen terugkeerden. Hun gezichten waren getekend door vermoeidheid, hun kleren bedekt met modder en zweet. Het was het onmiskenbare teken van een dag hard werken in de wildernis. Maar zelfs in die uitputting straalde er altijd een glimlach op hun lippen, een glimlach die niet alleen om de vangst draaide, maar om het samenzijn, het gedeelde avontuur. Die glimlach weerspiegelde iets diepers, iets dat we, de kinderen, pas later zouden begrijpen: de kracht van vriendschap, van het samen delen van een ervaring die veel verder ging dan de jacht zelf. Terwijl de mannen zich lieten vallen op de rotsen rond het kamp, begaven de vrouwen zich naar de kookpotten. Ze waren de stille kracht van het kamp, zorgzaam en bedachtzaam. Ze brachten de warmte in de groep, niet alleen door het vuur, maar door de zorg die ze boden. Mijn moeder, die altijd glimlachte terwijl ze het kamp voorbereidde, was niet de enige die voor ons zorgde. Alle vrouwen, elk met hun eigen rol, droegen bij aan de harmonie van de groep. De zorg die zij boden, was de zachte kracht die de groep bij elkaar hield. De vrouwen creëerden een sfeer van geborgenheid, waar de harde elementen van de buitenwereld niet doordrongen. Ze begrepen de kracht van stilte, van het delen van een moment zonder het te benoemen, en daardoor brachten ze ons dichter bij elkaar. De mannen kwamen vaak met verhalen over de jacht, over de momenten waarop ze dicht bij het wild waren geweest, of over de geur van de bossen die hen omhulde. Maar het waren de vrouwen die het ritme van de dagen bepaalden. Ze waren de stille hoeders van het kamp, en zonder hen zou de jacht nooit hetzelfde zijn geweest. Het was hun aanwezigheid die de mannen in staat stelde om volledig op de jacht te focussen. Als de mannen hun verhalen vertelden, luisterden wij, de kinderen, ademloos. We begrepen de diepgang van hun woorden nog niet, maar we voelden de emoties die tussen de zinnen door glipten. We vroegen soms naar details, maar de mannen gaven ons alleen de essentie van wat we moesten weten. De rest was voor henzelf, een geheim dat wij pas later zouden begrijpen. Jacques, een van de Fransen, was altijd degene die het meeste sprak. “Armand,” zei hij vaak met een glimlach, “je bent misschien geen jager, maar je hebt een manier om ons allemaal bij elkaar te brengen.” Mijn vader glimlachte altijd terug, bescheiden, terwijl de andere mannen grinnikten. “Het is de sfeer die belangrijk is,” zei hij dan, “niet het wild dat we vangen.” Zijn woorden waren simpel, maar ik voelde altijd een diepe waarheid in die momenten, een waarheid die de vriendschap en het respect tussen hen allemaal weerspiegelde. De pieds-noirs, die zich vaak in een meer discrete hoek van het kamp bevonden, waren een integraal onderdeel van de groep. Zij kwamen uit een wereld die ver weg was, met hun eigen verleden in Noord-Afrika, en brachten een zekere melancholie met zich mee, een gevoel van verlies van een thuis dat ze nooit meer konden terugvinden. Ze vertelden weinig over hun geschiedenis, maar soms, als het kampvuur zijn laatste gloed uitstraalde, kwamen er verhalen naar boven. Over de tijd in Algerije, het verlaten van alles wat vertrouwd was, de pijn van het gedwongen vertrek. Toch was hun kameraadschap een manier voor hen om opnieuw verbinding te maken, een manier om hun verleden achter zich te laten, zelfs als het maar tijdelijk was. De avonden in het kamp waren altijd gevuld met het geluid van lachen, het klappen van handen rond het vuur, de verhalen die zich door de lucht lieten dragen, en de geur van geroosterd vlees die zich mengde met de zilte lucht van de zee. Het was de ware essentie van de jacht – niet de vangst, maar het samenzijn. Het delen van het avontuur, het vieren van het moment, zelfs als de jacht niet altijd verliep zoals gepland. De kracht van de groep lag in de eenvoud van het samenzijn: het lachen, de vriendschap, het vertrouwen. Het was die verbondenheid die allesbepalend was – niet het wild, maar de onuitgesproken banden die werden gevormd in de warmte van het kampvuur, die de herinneringen voor altijd zouden dragen.

Guy Van Damme
11 1

Ten-Dienste-van-de-Godsdienst

De eeuwenlange dogmatische Katholieke onderdrukking en achtervolging heeft geleid tot oncontroleerbare, onvoorspelbare en onbetrouwbare machtsuitingen die de Kerk onafhankelijk kon en mocht opleggen binnen een breed kader van ruimte en tijd: Het straffen, Het vervolgen, De Schaamte en De Schuld, Het Misbruik, De Zonde, Het Martelen en Het moorden behoren tot de huiveringwekkende ambivalentie van een smalle, heteronome en instrumentele morele machtsstructuur die als transcendentale dogma overheen de geschiedenis van de mens heerste. Echter, na 2 eeuwen van dergelijke geschiedkundige ervaringen zijn er toch nog 2 miljard mensen die het anders zien en de Roomse oude heersers bijtreden in hun transcendentie eerder dan in hun starre patriarchale & structureel dogma. Is dat niet vreemd?Wat maakt een ideologie als dergelijke theologie zijnde zo aantrekkelijk voor de mens? Wel, hierbij volgt een opsomming: - De noodzaak aan onderling vertrouwen - De afwezigheid van competitie of enige vorm die de mens aanzet tot individuele of collectieve (sportieve) strijd, - De laagdrempeligheid tot het toetreden tot een dergelijke gemeenschap - De vrijblijvendheid tot het toetreden tot een dergelijke gemeenschap, - De gemeenschappelijke aanwezigheid of afwezigheid van een individuele teleologie, - De ervaring als individu te behoren tot een bepaalde gemeenschap waarbij wederzijdse gedragingen, meningen en opvattingen worden erkent als onderdeel van een gemeenschap zonder daaraan verbonden consequenties, - De individuele voldoening is ondergeschikt aan de gemeenschappelijke voldoening. De gemeenschappelijke belangen zijn primair aan de individuele belangen en geven niet zozeer de noodzaak aan existentie van het individu weer, echter wel de noodzaak aan de essentie van zijn onderdeel zijnde (of als individu behorende) tot een dergelijke gemeenschap

Matthias1983
4 1

Hoshigaki

onder de dakrand van zijn werkkamer bungelt kaki; kriebelvingers    Het drogen van persimmon (kaki, 柿) is een traditionele Japanse techniek genaamd hoshigaki (干し柿), waarbij verse kaki worden gedroogd tot zoete, zachte lekkernijen. Deze methode is vooral populair in de herfst en vroege winter, wanneer kaki volop beschikbaar zijn. Hier zijn de belangrijkste stappen van het proces: 1. Selectie van kaki  • Over het algemeen worden de wrange varianten van kaki (zoals Hachiya) gebruikt, omdat de tannines tijdens het drogen afbreken, wat zorgt voor een zoet eindresultaat.  • Ze moeten stevig en onbeschadigd zijn. 2. Schillen  • De kaki worden volledig geschild, maar de steel blijft zitten, zodat ze later opgehangen kunnen worden. 3. Ophangen  • De kaki worden aan touwen of individuele haakjes geregen, meestal buiten in een droge, zonnige ruimte.  • Ze worden vaak in rijen langs balkons of onder dakranden opgehangen. 4. Massage  • Tijdens het drogen worden de kaki dagelijks zacht gemasseerd om hun vocht gelijkmatig te verdelen en het suikergehalte te concentreren. Dit voorkomt ook dat ze te hard worden. 5. Drogen  • Het droogproces duurt 4-6 weken, afhankelijk van het klimaat.  • Gedurende deze tijd ontwikkelen de kaki een natuurlijke witte suikerlaag aan de buitenkant, wat een kenmerk is van hoogwaardige hoshigaki. 6. Opslag  • Als de kaki volledig gedroogd en plakkerig zijn, worden ze bewaard in een luchtdichte container of direct gegeten als snack of dessert. Betekenis in Japan Hoshigaki wordt niet alleen beschouwd als een delicatesse, maar ook als een symbool van de herfst en het winterseizoen. Ze worden vaak geserveerd bij de thee, gebruikt in zoete gerechten of gegeven als cadeautje. Het proces is bovendien een belangrijk onderdeel van de Japanse culinaire tradities en ambachtelijke voedselbereiding.  

Margaretha Juta
10 1

Dialoog: Typiek

Tram 14 staat stil in een metrotunnel om een nog onbekende reden. Er heerst een gespannen, geïrriteerde sfeer. Het is namelijk het einde van de werkdag.Mensen zitten op elkaar gepakt en een man probeert nog wat brood te verdienen door ongevraagd zijn accordeon te spelen. Telkens weer hetzelfde liedje. Seppe kijkt van zijn telefoon, fronst de wenkbrauwen en kijkt om zich heen.'Staat de tram hier nu weer stil?' zegt hij tegen iedereen en niemand in het bijzonder. 'Dat is toch niet meer normaal, altijd hetzelfde hier.'Hij kijkt of iemand hem gehoord heeft en maakt oogcontact met Loe, die te laat zijn ogen weer laat neerdalen richting de vloer. Zijn rechterbeen trilt en hij voelt de blik van Seppe op zich. 'Het...het lijkt er op ja...' antwoordt hij.De opening is gemaakt. Seppe negeert de lichaamstaal van Loe, werpt zijn handen in de lucht en gaat verder met zijn betoog: 'Typisch het openbaar vervoer, je kan er nooit op rekenen.' Loe blijft zijn handen bestuderen,  zegt mompelend doch beleefd: 'Moet je dan zo dringend ergens zijn?' Er verschijnt een grimas om zijn lippen.'Nee, niet per se, maar ja, dit kan toch ook niet. Hier zitten we nu weer!', zegt hij opnieuw.'Stoort je dat dan niet?'Loe kijkt Seppe voor het eerst in de ogen: 'Ik ben blij om hier te zijn, heb niet echt ergens anders om naar toe te gaan dus, euh, neen.'Seppe kijkt op zijn horloge - 10 na 5 -, kruist de armen en leunt achterover tegen de stoel terwijl hij zijn linkerbeen over het rechter slaat. Zijn voet begint te trillen. 'Allez zeg, op deze manier gaan we ook niet voortgeraken.''En waar moet je dan zo dringend naartoe? Sorry, dat heb ik misschien al gevraagd.' Seppe slaat zijn handen in de lucht, buigt dan naar voren en legt de armen over zijn knieën. Wrijft daarna met zijn vingers in zijn ogen. 'Nee, ik moet nergens zijn.' zegt hij geïritteerd, 'maar als mensen zich met niks meer bezighouden, er niks meer mee inzitten, zie ons hier nu allemaal staan lummelen, de wereld gaat toch niet vanzelf!'Loe voelt zweet opkomen in zijn nek en over zijn rug. Zijn haren staan recht, terwijl Seppe helemaal opgaat in zijn betoog. Hij ziet andere mensen meeluisteren, begint luider te praten, waant zich op zijn podium. Ik moet hem proberen intomen, denkt Loe. Hij raapt zijn moed bij elkaar, maar die verdwijnt weer evensnel in de schoenen. Hij fronst en stottert: 'Misschien, misschien moet je ook even de wereld laten voor wat ze is? En tot tot tot rust komen? Toch? Hij zucht diep, probeert zijn hartslag weer onder controle te krijgen. Seppe kijkt hem aan met een blik die niet veel goeds doet uitschijnen. Op dat moment komt er een mededeling.

Wout
0 1

Dialoog: Stap 1

- Maar jongen toch.Een termos troost, twee tassen en enkele koffiekoeken van de bakker om de hoek op het doorzichtige, doorleefde tafellaken. Ze heeft haar keukenschort nog aan, de aardappelen zijn reeds geschild, de boontjes gedopt. Ze brengt haar hand naar haar hals en staart hem aan. De tranen staan in haar ogen. - Het is niet anders, antwoordt hij. Hij kijkt naar zijn voeten, zijn armen gevouwen voor zijn borst. Nooit goed geweest in dit soort gesprek, denkt hij bij zichzelf, maar het moet nu maar. De bezorgdheid wordt zichtbaar op haar voorhoofd. Twee verticale lijnen verschijnen tussen haar wenkbrauwen. Een frons. De vragende blik. Ze neemt haar stoffen zakdoek uit haar mouw, snuit haar neus en zegt: - Ik dacht dat dit achter de rug was.- Niet dus. Niet voor mij. Het gaat hier om mijn leven, mijn verleden.Zijn handen liggen nu op zijn schoot, gebald in een vuist, zijn rechterbeen trilt. Even doorbijten nu, dan heb ik mijn plicht gedaan.- Heb je al met Va gesproken? Ze reikt haar hand uit naar de zijne. en vervolgt: Je zal hem hier pijn mee  doen.- Ja, weet ik. Zijn kaken klemmen even op elkaar.   Ik wilde het eerst aan jou zeggen.Hij kijkt haar aan nu. Snot druipt uit haar neus. Wat zijn mensen lelijk als ze wenen, maar wat hou ik van haar. Hij kijkt weer weg, de vlek op het tafellaken, een souvenir van afgelopen Kerstmis, is een welgekomen afleiding. - Heb je hier goed over nagedacht?Voor het eerst zoekt hij oogcontact. - Ja, zegt hij vastberaden. Een diepe zucht, de last valt af.- Dan moet het maar.  Berustend leunt ze achterover in haar stoel. Het is voorbij. Al begint het pas.

Wout
5 0

Op het Randje van de Dood (waargebeurd)

Midden jaren ’90 was mijn leven een voortdurende race. Ik gaf les op drie scholen: de RMS in Putte, het Atheneum in Heist-op-den-Berg en de basisschool Dr. Jozef Weyns in Beerzel. Mijn dagen waren gevuld met haastig plannen, lesgeven en constant onderweg zijn. Maar die ene dag, toen de routine de boventoon leek te voeren, sloeg het noodlot genadeloos toe. Het was een gewone ochtend in oktober. Zoals vaak leende ik de rode Ford Fiesta van Vera’s moeder. Een trouwe wagen, al was hij simpel en niet bepaald robuust. Omstreeks 10 uur stapte ik in, met mijn schooltas nonchalant op de passagiersstoel gegooid. De motor startte met een vertrouwde brom. Mijn route naar Beerzel verliep via Grootlo en de Schrieksebaan, een weg die ik zonder nadenken kon rijden. In Schriek naderde ik het rondpunt bij de watertoren. Het verkeer was rustig, en ik nam zoals altijd mijn tijd. Ik keek links, keek rechts, en reed langzaam het rondpunt op. Opeens hoorde ik een diep gebrom, dat steeds dichterbij kwam. Het was alsof de lucht zelf waarschuwde dat er gevaar dreigde. “Wat…?” Ik draaide mijn hoofd naar rechts, maar alles gebeurde te snel. Een zware bestelwagen, veel te hard rijdend, dook uit het niets op. Het voertuig kwam vanuit de richting van de watertoren en had niet de minste intentie om af te remmen. In een fractie van een seconde kwam hij op mij af. Mijn lichaam handelde instinctief: ik greep het stuur stevig vast en strekte mijn armen, alsof dat voldoende zou zijn om de aankomende ramp tegen te houden. De klap was oorverdovend. De bestelwagen ramde de Fiesta vol in de zijkant, waardoor mijn auto meters werd meegesleurd richting het centrum van Schriek. Mijn hoofd schoot naar voren, de gordel sneed in mijn borst, en overal om mij heen barstten de ruiten in duizenden splinters. De motorkap van de Fiesta begon zich als een dreigende vuist te kreukelen, precies boven mijn hoofd. Ik keek omhoog en zag hoe het metaal zich naar binnen boog, gevaarlijk dicht bij mijn gezicht. Een fractie van een seconde dacht ik: dit is het, ik word onthoofd. Maar op het nippertje bleef de motorkap steken, net genoeg om mij in leven te laten. Ondertussen verloor de bestelwagen de controle. Ik zag hoe het zware voertuig meerdere keren tuimelde, zijn lading rammelde en door de lucht vloog. Uiteindelijk kwam het tientallen meters verder tot stilstand, schuivend over het asfalt en een lange zwarte streep achterlatend. Het was een surrealistisch tafereel, alsof de wereld plotseling in slow motion was gegaan. Toen de chaos eindelijk tot stilstand kwam, bleef ik roerloos zitten. Mijn handen trilden nog steeds aan het stuur. Mijn knokkels waren wit van de kracht waarmee ik het stuur had vastgeklemd, alsof dat mij op de een of andere manier had gered. De lucht rook naar brandend rubber en olie, en het enige geluid dat ik hoorde was mijn eigen zware ademhaling. Een man rende naar mijn raam en klopte erop. “Meneer, meneer! Gaat het met u?” Ik keek op, nog half in shock. “Ik… Ik denk het,” mompelde ik. “Blijf zitten,” zei hij snel. “Ik ga hulp halen.” Ik liet mijn blik over de Fiesta glijden. Het was een totaal wrak: de motorkap was onherkenbaar vervormd, het interieur lag vol met glassplinters, en de deuren hingen scheef in hun scharnieren. Het voelde als een wonder dat ik daar nog zat, levend en ogenschijnlijk ongedeerd. Niet veel later arriveerden de hulpdiensten. Twee politieagenten stapten uit en namen de situatie op. Een van hen, een man met een kalme, ervaren uitstraling, opende voorzichtig mijn deur. “Bent u in orde?” vroeg hij, terwijl hij zijn zaklamp langs mijn gezicht en lichaam liet gaan. “Ik denk het,” antwoordde ik. “Maar mijn auto… die is verloren.” Hij keek naar het wrak en knikte. “Dat lijkt me een understatement. U heeft geluk gehad.” Ze vroegen me wat er was gebeurd en namen mijn verklaring op. De bestuurder van de bestelwagen stond verderop, zijn handen in zijn haar. Hij stamelde iets over remproblemen en keek me niet aan. De politie noteerde alles nauwkeurig, terwijl ik toekeek hoe de bestelwagen werd weggesleept. Toen alles afgehandeld was, belde ik mijn vader. Hij nam meteen op. “Pa, ik heb een ongeluk gehad,” zei ik met een trillende stem. “Wat? Waar ben je?” vroeg hij bezorgd. “In Schriek, bij de watertoren. Kun je me komen halen?” Binnen een kwartier stond hij er. Zijn ogen vernauwden toen hij de Fiesta zag. “Jongen, je hebt echt geluk gehad,” zei hij, terwijl hij me stevig op mijn schouder klopte. “Stap in. Ik breng je naar huis.” Maar koppig als ik was, hield ik voet bij stuk. “Nee, breng me naar school. Ik moet mijn lessen nog geven.” Mijn vader keek me aan alsof ik gek was. “Je had net een zwaar ongeluk. Je moet rusten.” “Ik voel me prima,” loog ik. “Het komt wel goed.” Hij zuchtte, maar gaf toe. Ik gaf die middag nog de hele dag les, al voelde ik me niet op mijn gemak. Mijn leerlingen merkten niets, maar ik had moeite om me te concentreren. Een lichte pijn in mijn nek en hoofd begon langzaam erger te worden. ’s Avonds, thuis, kwam de echte impact naar boven. Een stekende hoofdpijn nam bezit van me, mijn nek voelde alsof er een ijzeren staaf doorheen zat, en elke beweging deed pijn. De volgende dag bezocht ik een arts. Na een reeks röntgenfoto’s keek hij me serieus aan. “U heeft een whiplash,” zei hij. “Uw nek is ernstig beschadigd. Dit letsel zal waarschijnlijk blijvende gevolgen hebben.” Ik voelde een koude rilling. “Blijvend? Hoe erg is het?” vroeg ik. “U zult beperkingen hebben in uw nekbewegingen,” legde hij uit. “Sommige oefeningen zijn uitgesloten, zoals koprollen of hoofdstanden. En achteruitrijden met de auto zal lastiger worden.” De arts gaf me een invaliditeit van 2%. “Meer dan dat geven ze zelden,” zei hij. “Anders zou de staat u moeten compenseren, en dat vermijden ze.” Het voelde als een klap. Alsof mijn leven werd samengevat in een getal. Hoe kon dit percentage recht doen aan de constante pijn en beperkingen die ik ervoer? In de maanden daarna leerde ik leven met mijn beperkingen. Achteruitrijden werd een uitdaging; ik moest mijn arm tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel plaatsen om verder te kunnen draaien. Toch gaf ik mijn werk niet op. Met voorzichtigheid voerde ik zelfs oefeningen uit die eigenlijk verboden waren, gedreven door mijn passie voor lesgeven. Die dag in Schriek was een keerpunt in mijn leven. Het leerde me hoe kwetsbaar het leven is, maar ook hoe sterk een mens kan zijn. Zelfs met de littekens van die dag, zowel fysiek als mentaal, ging ik door. En tot op de dag van vandaag herinner ik me de motorkap die boven mijn hoofd hing, een haarbreedte verwijderd van de dood.

Guy Van Damme
5 2

Sandra's nagelstudio

Sandra’s nagelstudio bevond zich in de showroom van een Peugeotgarage. Als vrouw van de autoverkoper en garagist had Sandra zich een bezigheid voor zichzelf gezocht en zich bijgeschoold tot nagelstyliste. Petra had al verschillende nagelstylistes gehad, maar Sandra was gewoon de beste. Zoals zij gelnagels kon zetten, precies en egaal en dat voor het gangbare tarief, zo was er in de hele wijde omtrek volgens haar geen enkele die aan haar kon tippen.“Je moet gewoon rustig blijven en niet te overhaast te werk gaan, je tijd nemen. Dat en natuurlijk niet met goedkoop materiaal werken. Niet alle gellen zijn even kwalitatief. Ik werk het liefst met CCO voor gellak, maar er zijn nog andere goede merken. De gellamp die ik gebruik, en dat is nu zoiets simpels, is de beste die er is en die heeft echt wel meer gekost dan de vijftig euro van degene die je op internet vindt. Enfin, maar het belangrijkste is, dat je de tijd neemt. Rustig de nagelriempjes naar achter duwen, zorgvuldig vijlen en achteraf een fijn en aangenaam nagelriemolietje. Ik tel altijd twee uur per klant. Als ik het sneller wil, kan ik het ook onder het anderhalf uur, maar dat wil ik niet. Heb je al een kleurtje gekozen?”“Red Barones lijkt met wel wat.”“Dat is een mooie keuze, very classy ook. Het geeft een heel ander effect als de Toxic Love die er nu opzit. De wijsvinger met een glittereffectje zoals de vorige keer?”“Doe de pink maar. Dat lijkt me ook leuk.”“Oké, dan zullen we er eens aan beginnen. We zullen ons eerst eens ontdoen van die Toxic Love dan.”“Je gaat me trouwens voor een hele tijd moeten missen.”“O, ga je op reis?”“Ja, en voor behoorlijk lange tijd.”“Ga je je Vriend achterna?”“Zoiets. Ik weet niet eens waar Hij uithangt en wat Hij uitspookt, maar ik ga naar Noorwegen. Ik heb zelfs geen contact meer met Hem.”“Is Hij jouw Vriend dan nog wel, eigenlijk?”“Ik weet het niet.”“Maar je gaat Hem wel achterna.”“Soort van.”“En je weet niet waar Hij is?”“Nee.”“Noorwegen is een groot land om iemand te zoeken.”“Dat weet ik. Ik denk ook niet dat ik naar daar ga, persé om Hem te vinden. Ik weet het niet. Misschien begrijp ik het allemaal beter.”“Hoe lang blijf je weg?”“Dat weet ik ook nog niet. Misschien dat ik daarna doorreis, ergens anders naartoe. Ik heb het gevoel dat ik weg moet van hier.”“Dat begrijp ik. Dat begrijp ik maar al te goed. Zo ben ik ook hier beland, weet je. Ik kom van Tubbergen in Nederland. Daar woonde ik samen met een kerel en toen die wegging voor iemand anders, een schoolvriendin van mij nota bene, kon ik er ook niet blijven. Ik ben beginnen rondrijden met de auto. Ik heb heel Europa afgereden, maar toen ik een keertje hier in de buurt met autopech stond en ik niet verder kon, heb ik Carl leren kennen. En de rest weet je. Ik had nog geen slaapplaats en ik mocht bij hem op de zetel. Geen probleem. Hij woonde toen nog hier boven de garage in dat rommelige appartementje. En het zal wel zijn dat ik toen in een zetel ging slapen, ik wilde in een bed en tja van het ene kwam het andere. Carl lacht er nog altijd mee en hij zeg dan keer op keer dat hij er bewust een week over deed om die auto te maken. De wisselstukken waren al na een dag gearriveerd, maar dan kon ik natuurlijk niet weten, en ondertussen vond hij het best wel gezellig zo een vrouw bij hem in bed. En ik, ik had precies eindelijk mijn plekje gevonden. Ik weet dat ik in die week ook heel veel geslapen heb, echt veel geslapen. En als ik wakker was, dan wandelde ik van hier het dorp in. In die week heb ik ook zijn was en zijn strijk gedaan, inkopen gedaan, gekookt… Ik voelde me direct zijn vrouw. Ik mag hier ook helemaal mezelf zijn, dat had ik nog nooit meegemaakt. Carl heeft zijn zaak en zijn auto’s en ik moet helemaal niks van hem. Help ik hem, is het goed, dat vindt hij fijn, help ik hem niet, even goed, mag, dan trekt hij zijn plan. Ik wil hem voor geen geld meer kwijt. En ik hoef geen schrik te hebben dat hij naar een andere vrouw trekt, daar maakt hij gewoon geen tijd voor, hij is altijd met die auto’s bezig. Nu is hij weer een oude Peugeot 504 Coupe uit 1981 aan het opmaken, dus in zijn vrije tijd zit hij nog altijd met zijn handen in een motorblok. En ik, ik vind het goed zo. Ik heb mijn nagelstudiootje en onze Bernd. Ik ben gelukkig, Petra, echt gelukkig, en dat word jij ook wel weer, geloof me.”“Maar ik ben niet ongelukkig, ik wil er gewoon uit. Dingen zien, begrijpen, rondhangen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik genoeg geld heb om een hele periode niet meer te hoeven werken. Ik hoef me niet meer moe te maken in die stomme fabriek. Weet je, ik kan gewoon tijd nemen. En dat ben ik van plan om te doen. Daarna zien we wel weer.”“Dat is de spirit, meisje, dat hoor ik graag. Hetzelfde hier, ik hoef niet te werken, Carl verdient ruim genoeg om rond te komen, maar ik doe dit voor mezelf, het voelt niet aan als een job. Dit is gewoon iets dat ik graag doe, ik hou me op een prettige manier bezig en ondertussen kan ik praten met klanten. Ik neem er ook niet zomaar nog iemand bij. Als jij vertrekt, denk ik zelfs dat ik er niemand voor in de plaats neem. Het hoeft niet, begrijp je. Het hoeft niet. Zo lang dat ik het kan doen op mijn tempo, is het goed. Vandaag heb ik twee klanten gehad en dat is zowat het maximum dat ik doe op een dag, en mijn dagen zijn goed gevuld. Voormiddag heb ik Carl nog wat geholpen met het papierwerk en dat was ook fijn. En ondertussen ken ik meer van auto’s dan ik ooit had kunnen vermoeden. Ken je Mien van de apotheker, trouwens. Ja, denk ik, eh. Die kwam hier vanmorgen helemaal overstuur aan, want die had bij het parkeren aan het cultureel centrum, tussen die boompjes, die boompjes staan daar ook bijzonder mottig, ze hadden die beter op de grens tussen het voetpad en de parkeerplaatsen gezet in plaats van tussen de weg en de parkeerplaatsen, haar rechterspiegel eraf gereden. Hoe dom kon ze zijn, zei ze de hele tijd, dat ik op den duur zei, dat ze dan zeker niet de enige was die dom was want om half jaar komt er hier wel iemand aan die tegen zo’n boompje heeft gezeten. Als je daar uitdraait en je kijkt even niet of je let niet goed op, dan zit je er zo tegen. Al die boompjes hebben littekens, dus er hebben al echt veel mensen op gevloekt. Dat zijn hele dure boompjes, geloof mij.”“Ik zou het niet weten, ik heb geen auto?”“En die van je Vriend dan?”“Die heb ik verkocht.”“Die had een Volvo, zeker.”“Ja, een grote, zwarte.”“Ook goede auto’s, zegt Carl, maar nogal duur.”“Ik heb er nog een goede prijs voor gekregen.”“En hoe ga je dan reizen? Met het vliegtuig?”“Dat zou het goedkoopst zijn, echt waar, niet te geloven, maar ik heb tijd, dus ik denk dat ik met de trein ga, via Duitsland en Denemarken. Met het vliegtuig is het precies niet reizen, het is vertrekken en aankomen, maar niet reizen. Misschien dat ik daar nog op terugkom of dat ik uiteindelijk toch een autootje huur, of wie weet, koop.”“Als je nog iets zoekt, er staan hier nog een paar hele mooie tweedehandswagentjes. Je kan dadelijk eens rondkijken in de showroom. Ze zijn niet te duur. Met een auto ben je toch wat vrijer dan met het openbaar vervoer. En ik vond het destijds ook zo fijn om gewoon te stoppen waar ik wilde stoppen. Overal vond ik wel een slaapplaats. Soms waren het goedkope hotelletjes, meestal eigenlijk, want zo veel geld had ik nu ook weer niet, die goed waren voor één nacht, meer ook niet, maar ik had ook niet meer nodig. Ik heb maar een keer in mijn auto geslapen, op de parking van een supermarkt in Polen, in Warschau, omdat het te laat was geworden om nog ergens binnen te vallen, en omdat, geloof me, de steden het moeilijkst zijn om op korte tijd een slaapplaats te vinden, en dat was goed voor één keer, want ik heb toen echt wel kou gehad ’s nachts, dus daarna heb ik de grote steden zowat vermeden, of de slaapplaats toch maar goed op voorhand vastgelegd. Je leert dat wel hoor, hoe dat werkt, op je eentje roadtrips houden.”“Ik zal dadelijk eens kijken naar de auto’s.”“En wees maar gerust, ik zal Carl vragen om de auto zeker goed na te kijken als je er eentje koopt, zodat de kans dat je autopech krijgt zo goed als onbestaande is. Er staat nog een tweedehands Partner die zeker iets voor jou is. Het is een lichte vracht, je hebt maar twee zitplaatsen, maar zo’n grote kofferruimte is ideaal voor als je toch een keer in de auto moet of wilt overnachten, dan kan je daar een matras en een slaapzak in kwijt, superhandig, had ik destijds maar zoiets gehad, maar ik deed alles met mijn 206, daar kon ik niet in de koffer gaan liggen. Veel te klein. En niet duur. Voor 15 000 euro ben je gesteld, en hij heeft hoop en al 65 000 kilometer. Een nieuwe diesel met Adblue, de lucht die hij uitstoot is zuiverder dan degene die wij inademen, je kan er overal mee komen, in elke stad, die is properder dan een benzine. Ik zal Carl dadelijk eens halen, dan kan hij jou de uitleg geven. En het is een mooie kleur, rood, op elke parkeerplaats zie je hem onmiddellijk staan, je hoeft er niet naar te zoeken. Je ziet maar. Ik kan het je alleen maar aanraden om met de auto te reizen.”“Misschien.”“En weet je waar je zeker eens naartoe moet rijden. Naar Slovenië. Supermooi daar. En Albanië ook zwaar onderschat…”Petra luisterde niet echt meer en keek rond. De nagelstudio was sober ingericht. Alleen tegen de muur voor haar, net boven de grote spiegel op ooghoogte stond er in sierlijke letters ‘Sandra’ in schaduw geschreven op de muur. De spotjes aan het plafond waren zo gericht op een gebogen metalen draad dat dit het effect was, ook al kon je de tekst niet lezen in de metalen draad. Erg goed gemaakt, dacht ze, bijna kunst. Ze wist zeker dat Hij het prachtig gevonden zou hebben. Maar plotseling kon dat haar precies niet meer zo veel schelen.

Hans Van Ham
28 0