Lezen

Gezien

Het is geleefd, mijn leven, ik heb het geleefd.  Dat is wat ik denk terwijl de vloeistof nadert. Nu kan het nog, de naald uit mijn arm trekken en uit het bed springen terwijl Isa en Millie in opperste verwarring naar me staren en de arts voorkomt dat de vloeistof op de vloer drupt. Straks is het te laat, dan heeft de vloeistof de naald bereikt en is er geen weg meer terug. Eenmaal ik slaap, gaan de dingen hun gang. De gang die ik al zo lang wil, het kwam er gewoon op aan genoeg anderen van mijn eigen zekerheid te verzekeren. Zo gaat dat bij onomkeerbaarheid. Mijn leeftijd werkte niet in mijn voordeel. Negenenveertig is geen leeftijd waarop je enige marge neemt op de zekerheid: de afstand tot de gemiddelde leeftijd is te groot. We zijn niet graag gemiddeld, tenzij het om die leeftijd gaat. Een leven dat halverwege vastloopt, dat willen we niet. Zo’n leven is niet af, kan niet af zijn. Tachtig jaar moet het worden, vier vijfde van een eeuw, pas dan is het de moeite geweest, pas dan mag er afgerond worden. Zomaar een getal. Relatief bovendien. In de middeleeuwen was het ongeveer vijfendertig en wie weet gaat het over honderd jaar honderd vijfendertig zijn. Elk getal is willekeurig maar ontsnapt niet aan de wurggreep van de verwachting.  Ik denk vaak terug aan de grootse verwachtingen die ik had toen ik op m’n vierentwintigste voor de eerste keer Carnegie Hall bezocht. Ik stond waar de grootsten gestaan hadden: Rachmaninov, Horowitz, Argerich, Lang. Ik dacht niet aan hun debuten, niet aan wat ze gepresteerd hadden op de vleugelpiano – ik dacht aan de keren dat zij net als ik voor het eerst het gebouw hadden betreden en aan hún voorgangers hadden gedacht. Ook voor hen was er een punt waarop ze zich realiseerden wat binnen hun bereik lag, en pal op dat punt stond ik. Verbluft door het marmer in de foyer, zwetend in mijn winterjas, popelend om gezien te worden. Alleen als je zo jong bent is het zo ongecompliceerd: of je wordt gezien omdat je het kan, of je wordt niet gezien omdat je het niet kan. De ruimte tussen die twee uitersten is leeg. Pas later vult die ruimte zich met oordelen, angsten en twijfels. Oordelen over de angsten. Angsten over de twijfels. Twijfels over de oordelen. Maar daar was ik toen nog niet, die eerste keer in Carnegie Hall.  Ik vind deze stilte toch maar niks, nu ze zich zo opvallend openbaart. Isa had gelijk, ik had voor wat muziek moeten kiezen. Niet omwille van de muziek zelf, die kan mijn rug op. Maar omdat die listige stilte erop aanstuurt dat ik iets zeg.Niet gelijk wat. De exacte woorden liggen klaar in mijn hoofd, als slagwissels.Voor Isa was het evident dat ik de muziek die mijn hele leven gevuld had, ook nu nog wilde horen, maar voor mij was het dat allerminst. Isa is jong, ze ziet het verband niet tussen de muziek en wat ik hier, half rechtop nog, aan het doen ben. Aan het doen? Ik ben bezwaarlijk actief te noemen, zelfs nu al.Millie wilde te allen tijde instemmen met wat ik wilde. Als ik een dertigkoppig strijkensemble had gewild dat de Hokie Pokie speelde, ze had het voor mekaar gekregen. Maar ik wilde stilte, en ook daar stemde ze mee in. De roemrijke jaren bepaalden het ijkpunt, maar niet het verzadigingspunt. Na mijn debuut speelde ik waar ik kon, gretig en onuitputbaar, met Bach, Liszt en Bartók in de vingers en de wereld aan mijn voeten. Volle zalen, staande ovaties, interviews, flitslicht, hotelkamers waar mijn zwarte en bordeauxrode jurken languit over het leeszeteltje in de hoek hingen. Minibars, roomservice, taxi’s tot in het historisch centrum voor etentjes met, weet ik veel, even roemrijke figuren van wie ik de naam vergat nog voor de koffie kwam. Luchthavens, jetlags, airco overal.Doffe hoofdpijn, adrenaline, altijd maar harder lachen in de fellere spots.Oefenen tot lang na middernacht, eerst uit noodzaak, daarna omdat ik niet kon slapen.Moe. Maar gelukkig! Champagneglazen, gecultiveerde ministers die met mij op de foto wilden, mannen om mijn lege bed mee te delen, de geur van houtrot als ik heel diep snoof.Oefenen tot de zon opkwam.Wat een geluk! Schel, koppijnachtig geluk. Isa en Millie zijn de dochters uit mijn eerste huwelijk. Hun vader leerde ik kennen toen ik deelnam aan de Leeds International Piano Competition. Vijf jaar lang waren we in staat te doen alsof de dochter die we per ongeluk verwekten in die eerste dagen samen - de champagne als een kramsvogel in onze kop - een nieuwe fase van bedaard geluk aankondigde. We verwekten er zelfs nog eentje, met opzet, in de hoop dat ze de spijt die toen al overal vettig op glansde, eraf kon schrobben. Toen ze vier en twee waren, verhuisde hun vader naar het buitenland. Mijn carrière bleek een bouwwerk van bordkarton. Heel snel stond er een ander waar het publiek zich aan kon vergapen. Ik deed mijn best iemand iets kwalijk te nemen, de vader van mijn dochters bijvoorbeeld, of dat trouweloze publiek, zodat ik mijn woede kon wiegen als een nieuwe baby, kon voeden met afgunst; de perfecte katalysator voor mijn comeback. Maar ik had de fut niet om afgunstig of woedend te zijn.  Millie, net zeventien, zoekt de hand van Isa, negentien. Zo staan ze daar, sereen, meisjes die geen van beiden gewild waren in de echte betekenis van het woord. Ik wilde ze wíllen, ik wilde dat ik niet elke ochtend aan Carnegie Hall dacht, of aan de plekken waar ik kort daarna kwam en waar het leven een spiegelpaleis was; alles kon gelijk welke vorm aannemen en al het licht weerkaatste eeuwig. Ik deed wat moest, wat al die moeders altijd hadden gedaan en waar dus niet eens iets heroïsch aan was. Het prille moederschap was donkerbruin, de kleur van riooldrab, en altijd vochtig.Ik deed het niet op volle kracht. Er waren dagen waarop kleuter Isa boterhammen uit de zak haalde voor peuter Millie terwijl ik in de zetel lag. Waarop ze niets anders deden dan TV kijken. Wat ik het minst verdiende in mijn leven waren niet de prijzen die ik in ontvangst had genomen terwijl ik stijf van de peppillen op een podium stond. Wat ik het minst verdiende, waren mijn dochters die me wilden. Ik huwde een tweede keer, werd zwanger maar niet voor lang, nam zelf mijn koffers. Toen de meisjes tien en acht waren sloeg ik voor het eerst weer de pianotoetsen aan, vast van plan te herbeginnen waar ik was gebleven. Behalve de arts en mijn dochters is er niemand in de kamer. De meisjes wilden mij en ik wilde de arts. Dat is wat ons hier samenbrengt. We zijn een tijdelijke constructie, straks breekt de zwakste schakel en waaiert de rest uit. Isa en Millie trekken bij mijn ouders in tot ze op eigen benen kunnen staan.  Op mijn achtendertigste speelde ik niet klaar wat ik op mijn vierentwintigste kon. De faalangst legde zijn gespierde staart in mijn nek. Ik kwam uren en dagen te kort, mijn vingervlugheid was weg, net als het lef waarmee ik in de camera’s keek.Er knalden nog wel kurken, maar met een ondertoon van sympathie: het neefje van bewondering, maar dan misvormd door dwerggroei. Natuurlijk is er niets natuurlijks aan. Ik zou nog decennia kunnen leven. Vroeger had dat ook gemoeten, je was het verplicht aan de schepper. Of aan het leven zelf. Altijd was er wel iemand, iets. Zolang je lichaam het rekte, moest je geest mee rekken.Ik heb jarenlang geprobeerd mijn verwachtingen te temperen. Ik rondde eerst de hoekjes af, daarna ging ik aan het schuren en vervolgens slijpen, dat massieve blok moest lichter en slanker – op een dag was het een klein schijfje, een knikkertje, een schilfertje dat ik van me af kon vegen als ik dat had gewild, maar ik wilde het niet. Ik koesterde het. Niet omdat ik er nog in geloofde, maar uit heimwee. Omdat mijn verlies het enige was wat me nog aan Carnegie, het klavier of mijn sterrenstatus bond. Hoe triest is het dat iemand maar niet kan wennen aan een bestaan buiten de schijnwerpers. Ik hield van mijn ongewilde kinderen en zij hielden me hier. Tot de staart van de faalangst zich rond mijn hals legde en trok. Eerst lukte het me niet meer op te treden voor een publiek, daarna lukte het me niet meer te spelen voor mijn geliefden, uiteindelijk stopte ik met spelen. Ik sloot me op, beperkte mijn activiteiten: brood kopen, een witte was draaien, prei versnijden, Millie naar ballet brengen, koffie drinken met twee, drie vriendinnen.De staart bleef liggen waar hij lag. Ik was doorlopend in ademnood. Week na week schrapte ik, schakelde ik hulp in, bezocht en betaalde ik iedereen die me herstel beloofde. Er waren meer en meer dagen waarop ik de woonkamer niet haalde. Mijn dochters leerden zelf koken, brachten me brownies uit een bakmix. Gingen zelf naar hun oudercontact. Logeerden op aandringen van mijn ouders een hele zomer bij hen, in hun buitenverblijf diep in Frankrijk. De dagen waarop het beter ging, wandelde ik zonder plan wat in de buurt. Het was raar dat het me zoveel deed dat buren die ik nog nooit gezien had, me zagen en groetten. Tot het me niets meer deed. Ik was compleet murw, massaloos, geen enkele emotie vond nog grip in het gat dat ik was. De vloeistof zit in mij. Voel ik iets? Zo ja, wat is het dan? Overlevingsdrang?Als ik me nu nog verzet, ben ik dan te laat? Ik glimlach naar mijn dochters, naar een punt precies tussen hen in glimlach ik. Ik sluit mijn ogen, het luik valt stilaan dicht. Licht dat binnenvalt wordt smaller, flou. Er is nog slechts een kier; ik zie de kier, de kier ziet mij. Ik word gezien, denk ik voor het laatst.Dan verdwijnt de kier en kan ik niet meer zien hoe de hele kamer schoksgewijs instort. 

Veerle Breemeersch
0 1
Tip

Doorgeschoten

Vrouw zijn is een straf van God. Dat las ik ooit ergens in de Libelle, geloof ik. Je wordt in een buisje boven aan de baarmoeder verwekt met wat vaderspul. Bij je geboorte is je vader meteen teleurgesteld. Daar staat hij dan, in de ziekenhuiskamer met zijn voetbaltruitje en babypetje van KSC Lokeren. ‘Huh?’, zegt je moeder. ‘Dat kan je haar toch ook aantrekken?’‘Neen, dat gaat niet, Laura! Ze krijgt tieten.’ ‘...’ ‘Laat maar, je begrijpt er toch niks van!’ Wat later in je kindertijd dien je met alle geweld – en liefst met een boog van honderd meter – vaders gereedschapskist te vermijden. Gevolg: op je dertigste ken je het verschil niet tussen een schroef en een bout. Je laat je lief sprakeloos achter met de vraag naar ‘die tool die rakke-takke-tak doet’. Terwijl hij sussend over je bol aait, neemt hij manhaftig het klusje van je over. Op de sofa zak je in je aangeleerde hulpeloosheid ineen, knikkend naar de stemmen in je hoofd die iets mompelen over ‘wijven en werkmanshanden – da’s geen match’. Fast forward. Tien jaar en een kattenluik later begint je zelfbewustzijn zich te roeren. Je neerbuigende ex heb je intussen buiten gekegeld en vervangen door sporadisch bevredigende onenightstands. Het zal je worst wezen. Je zelftwijfel heeft plaatsgemaakt voor een overoptimistische ‘can do’-houding. Wacht eens even: we kunnen niet klussen omdat niemand ooit in ons geloofde. Maar tegenwoordig is er YouTube! Geen Roger meer nodig. Gewoon zoeken: hoe maak je een kast vast aan de muur. Aangevuurd door Whitney Houstons I’m Every Woman ga je aan de slag. Jij bent elke vrouw, dus zeker ook een klusser. Intuïtief kies je de juiste maat voor je klopboor. Hierbij heb je YouTube zelfs niet nodig. Je steekt de stekker in en klautert de ladder op. Op de hoogte waar ongeveer het eerste muuranker moet komen, begin je. Ja, je weet nu hoe die dingen heten! Maar dan – BAM, je werktuig gedraagt zich als een drilboor op steroïden en schiet dwars door het pleister heen alsof het nat karton is. Een wolk van kalkstof dwarrelt neer. Je hoort iets knappen. Misschien in de muur. Misschien in jezelf.  Het stof is met de subtiliteit van een kietelveer je neus in gekropen. Je niest. Hard. Herhaaldelijk. Zoals dat gaat bij vrouwen van een zekere leeftijd, neemt je urine de vrije loop. Recht je broek in. Je staart naar het gat in de muur. Je broek plakt. Je trots dreigt langzaam via je dij af te druipen. Je haalt je schouders op: C’est la vie zonder Tena Lady. Pleisteren, doorlekken, en vooral doorgaan.  

Els Staes
57 1

En...weg was ze!

Na lang aarzelen, had ze na twintig minuten een besluit genomen. Ze zou gaan! Al die tijd had ze ja en nee in de weegschaal gelegd. Ja, het is nog niet laat, echt moe ben ik nog niet. Nee, ik zal hem zien, die confrontatie kan niet goed verlopen. Ja, ik ga, ik ben tenslotte uitgenodigd. Nee, zijn vrouw zal me geen blik gunnen, dat zal me pijn doen. Omdat het buiten zacht was, trok ze een mouwloze jurk aan. Schoenen eronder, en klaar! De tijd van panty's was voorbij. Ze was overigens voorzichtig met nylon sinds die brand in het hotel. De kranten kopten toen iets over de Kerstboom maar verder in het artikel werden er vele woorden besteed aan de kousen en jassen die de brand hadden versneld. Het was al ver na achten toen ze vertrok. De massieve poort viel vanzelf wel dicht. Op het feest werd ze niet ontvangen door hem maar door een ingehuurde buitenwipper. Was dat nodig? Ze vroeg het zich af. Meteen kwam Ina naar haar toe, zoende haar op de wang met de woorden: wat fijn dat je toch bent gekomen. Ina's sterrenbeeld was boogschutter, zij twijfelde nooit zo lang vooraleer een besluit te nemen. Wanneer Roos bleef wikken en wegen, durfde ze al eens Ina op te bellen. Zal ik je helpen, vroeg ze dan. En Ina hakte de knoop door. Roos keek rond met de coupe champagne in haar hand maar zag weinig bekenden. Veel glitter, dat wel. Opvallend veel rood ook; rokken en oorbellen en lippen. Dirk zag haar en stak zijn hand op. Een glimlach, wist ze, is altijd een mooie reactie maar hij had zich al omgedraaid. Staat hij in een andere kamer te praten met zijn gasten? Zou hij zenuwachtig zijn om haar weer te zien? Jacob was nu wereldnieuws en zij, zij was niets bijzonders geworden, zij had niets gedaan om de mensheid enige vorm van geluk te brengen. Hij was zo goed geworden in zijn vakgebied waardoor hij rijen mensen kon helpen langer te leven, zij was daarentegen een onopvallende kantoormedewerker gebleven.  Een banaal gegeven, dat ben ik. Haar hart sloeg een tel over toen ze hem zag, nog een keer moest kijken om zeker te zijn. Het is Jacob! Wat nu? Ze keek naar Ina's mond die druk bezig was met praten, ze zag de bodem van haar glas. Ze begreep dat ze hem zou passeren op weg naar de lange tafel met drankjes.    wordt vervolgd...  

Ingrid Strobbe
0 0

#novembervers2025 28Nov2025 - Creative quarter

You took me on an expedition through the midnight sky.No sound, no soul, no music,only a starry moonlit skyand us.I never knew this would be magic.Never knew someone to make my heart tick.Forever in your supernova twirl,bouncing up and down,you make me swirl.Wherever you have come from,are you sure you are on track?Because light years away from here,I am wanting my old life back.Your presence is invigorating,no time to say goodbye.If we had met in other circumstances,I surely would have walked on by.No road ahead, just good intentions.No lies to spread,so be pretentious.Conquer me in dreams,conquer me in tries.The one who persevereswill not deny.An endless portret,a blush of skin.Do not pay attention,the creepy crawlies live within.As fear may growand bones will glow,the forest by the dead ignite,a fever dream,a touch of gold,no body can deny.No circles to get back to,no square to leave unturned.I might have turned my back too,thou lookest so concerned.Though words may flowand eyes may flutter,listen to my heart,hear its wave turn to a stutter.You make me weak,you make me cry.Shake the leaves, walk on by.An astronaut without a suit,no air, no breath,no place to root.Instinct draws you inor beats you down.The judges rule and save this town.Swoon me,sweep me off my feet.Only in darkness,can I ever feel complete.Now turn the page,unlock the cage,let rage flow freely into the stream,let the sun illuminate its every beam.No window cleaner,floor and ceiling too.No puppy love,no hard to find,I'll never find another you.As eyes are closing,sleep sets in,now let the merry-go-round begin.Twirl and twirl and twirl me good,I shall behave just like I should.A window open,door is closed.No from behind,the devil's kind,no wind or sun or raindeer too.No lyrics, no rhyme,lost in sands of time.The hourglass slipping slowly,head to toe,the sand as it glides downmy lover's foe.No quarrel, no quiver,no nothing in between.My hand on the paper,words barely seen.The vision too blurry,the sound buckled up.Take one last sip of my sippy cup.I spit it out,I drink it in,now let creativity flow from within. 🖌Daisy Gijbels👾

D@isyG
3 0

Het weerzien

‘Hoe zat dat weer Whimsyridge? Die musketiers waren die nu met drie of met vier?’‘Tja, Tinkervoet, ze waren eerst met drie en later kwam er een vierde bij.’‘Wij zijn met zijn vijven en samen kunnen wij alles aan: één voor allen, allen voor één!’De vijf kabouters zijn op zoek naar de Kabouterberg.Brimwick is de stille bewaker van het bos,  altijd op hun hoede zijn de geheimzinnige en slimme Fizzlewhisk en Mosglimmer , de wijze Whimsyridge zit vol eeuwenoude geheimen en de speelse Tinkervoet zit vol kattekwaad en durft je wel eens te bedriegen. Ze hebben in een atlas gezocht naar bergen die met K beginnen. De K2 is het niet, die ligt ver weg in Azië.  In hun bosrijke streek zijn er twee bergen die in aanmerking komen, maar hun namen zijn enkel aangeduid met K’berg.  ‘Hier moet het zijn’, roept Tinkervoet als ze de berg opstappen.‘Dit is vreemd, wat doen al die bordjes hier met namen op en hier en daar staat er zelfs een kruisje?’Brimwick herkent meteen deze plakkaatjes.‘Dit zijn graven van dieren, die heb ik al meermaals gezien in bossen. Welke namen staan er op?’Mosglimmer leest voor: ‘Snuffel, Witvachtje, Pip, Pluisje, Vlekje en hier is zelfs een Nijntje.’Whimsyridge weet meteen wat er fout is.‘Dit is niet de Kabouterberg maar de Konijnenberg natuurlijk’, zegt hij wijselijk.Ze moeten verder op zoek,  maar weten niet welk gevaar  er dreigt op deze Konijnenberg . Aan het andere eind van de heuvel lopen vier wanstaltige gedaanten. Dit zijn beslist niet de Vier Musketiers.  Het zijn trollen.Blargfang staat bekend als de nachtmerrie voor alle reizigers, Blarglurk is een vraatzuchtige veelvraat, Grisjthar stinkt uren in de wind en Tork irriteert iedereen door zijn gesnuffel aan alles en nog wat.‘Laten we hopen dat er nog wat verse kadavertjes te vinden zijn’, smakt Blarglurk. Viesgroen speeksel druipt daarbij uit zijn mond.‘Lekkere konijnenboutjes, ze zijn nog beter als ze enkele dagen oud zijn‘, kwijlt Grisjthar.Van mensen die wild eten is geweten dat ze het vlees eerst laten ‘besterven’. Fizzlewhisk is van oudsher op zijn hoede en heeft rare geluiden gehoord. Hij raadt de groep aan om zich te verschuilen.  Maar goed ook, op veilige afstand merken ze hoe de vier trollen zich een weg banen door het struikgewas. Met zijn gesnuffel heeft Tork al snel de plaatsen gevonden waar nieuwe konijnen begraven liggen. Met hun handen als schoppen delven de trollen de lijken op die ze gulzig opsmikkelen. Telkens ze er een hebben opgegraven maken ze de kuil weer dicht en plaatsen het naamplaatje terug. Zo weet niemand dat de dieren verdwenen zijn. Tinkervoet walgt zodanig van de stank die Grisjthar verspreidt dat hij plots moet overgeven. De trollen horen zijn gekokhals en komen op de groep kabouters af.‘Zo, kijk hier, hier liggen nog wat toetjes in het struikgewas’, grinnikt Blarglurk. ‘Laat ons met rust, jullie buiken puilen al uit van al dat gefret. Wij zijn verdwaald en zoeken de Kabouterberg. Ik herken je, Blargfang en weet dat je veel reist. Jij weet beslist welke richting we uit moeten?’‘Kijk eens aan,’  zegt Blargfang ‘als dat Whimsyridge niet is, ouwe rakker, wij hebben elkaar al eens eerder ontmoet maar waar ben ik vergeten. Natuurlijk laten we jullie gaan. Oude kabouters smaken daarenboven niet, geef ons maar jong mensenvlees, zoals de kindertjes op de Kabouterberg. Die ligt hier niet ver vandaan. Een paar uurtjes stappen in noordoostelijke richting, dat wordt minstens een halve dag trotten met die korte beentjes van jullie. Haha…!’ Het kaboutervolkje maakt zich snel uit de voeten…

Vic de Bourg
0 0