Onze pupillen weten het
toen de krabsporen in je ogen te lezen waren, bleef de lach op je gezicht spelenmet krullende spiertjes naast je mondhoekenik acteerde blind, wierp een vachtrond mijn leugen, flemendalsof mijn woorden als pluizige kussentjes over je heen wilden strelenjouw beeld wachtte, observeerde,en sloeg stilzwijgend toeik vluchtte maar ik wou niet vluchten.
onze aardse dromen, een genoegenvoor oppervlakkige prooien,verstopten sluw, en onontkoombaar onze klik onder een rafelige mat. ik sproeidete laat, maar de zelfverzekerde jagerheeft je, en begeleid je in rust naar wat ik niet kon
kriskras trippel ik buiten mijn territorium, klim ik schuwhogerop, de verveling de ambitie voedendin de schaduw loer ik in harmonie met de verborgen fuga van mijn jammerlijk klaaglied,naar die kleine kier die ons weer zou verslinden