Lezen

Ciao & Ché

  Ciao & Ché “Ik hoop zo hard dat deze Achilles zijn Patroclus zoekt…”   Ciao knabbelt aan zijn stylo. Hij glimlacht. Hij antwoordt niet op mijn vraag. Of toch niet meteen. Ik tel dus. Hij blijft ondertussen knabbelen en glimlachen. Hij kijkt me wel aan. Ik tel op zijn minst twintig tellen. Traag geteld. “Niet fanatiek…” zegt hij dan. Hij trekt zijn wenkbrauwen op in een Italiaanse meeh-geste. Maar hij zegt het niet letterlijk. Geen meeh dus. “Meeh!” zeg ik dan maar. “Ge zijt verrast?” “Kweenie…” Ik weet het inderdaad niet. Ik weet niet of ik dit antwoord misschien toch ergens had verwacht. Of misschien had gehoopt? Hij ziet zonder twijfel dat ik zijn antwoord wel fijn vind. Fijn…? Intrigerend eerder…? Is hartverwarmend juister? Een snellere hartslag? “En Marijke?” vraag ik dan. Hij lacht ondeugend. “Marijke? Ik kan u exact dezelfde vraag stellen, toch?” Hij doet dat dan ook: “En Marijke?” Ik lach ook. Word ik een beetje rood? Hij woelt even met beide handen door mijn haren.  “Ik was eerst!” zeg ik. “Ik heb haar heel graag… dat weet ge!” “Weet ik! Ge knuffelt haar wel maar zelden… nooit eigenlijk…” “Omdat gij dat altijd al doet, pipo! Ge doet niks anders!” “Zoudt ge dat willen? Haar knuffelen?” Hij haalt opnieuw zijn wenkbrauwen op. Zijn schouders ook. “Niet echt fanatiek…” “Ik wist dat ge dat ging zeggen.” “En gij geeft haar dikwijls een lief kusje…” “Zoals aan een zusje! Een kusje aan een zusje!” lach ik. “Of ziet ge dat verschil niet?” “Ik doe dat niet bij mijn zusjes”, plaagt hij. “Seffens gaat ge nog zeggen dat dat meisjesachtig is… dat ik me als een meisje gedraag…” Ik zeg het met een brede glimlach, maar ik wil wel graag weten wat hij denkt. “Ik vind dat ge totaal niet meisjesachtig zijt, Ché…” zegt hij half-ernstig. “Maar als ge dat liever hebt… zal ik u Chéca noemen? Of nee, Chica natuurlijk!” Hij ontwijkt handig mijn schop. “Chiquita dan?” “Gij zijt zelf een banaan!” “Ze is wel een mooi meisje… ons Marijke…” Ik glimlach. Ik weet niet wat Marijke ervan zou vinden… dat wij haar “ons Marijke” noemen… Maar eigenlijk is ze dat wel. Natuurlijk meer “mijn” dan “zijn” Marijke, dat zeker…  “Maar ge droomt niet van een echte kus… met haar? Niet ‘fanatiek’, bedoel ik dus?” vraag ik nonchalant. Hij schudt het hoofd. “Gij wel?” “Niet fanatiek…” Drie tellen stilte. Dan vraagt hij knabbelend: “Hoe lang ken ik u nu, Ché?  “Bijna vier maanden… Waarom?” “Ge stelt wel heel directe vragen… ge lijkt wel een Italiaan!” “Dat komt door al die spaghetti van uw mama!” “Meeh… straks… na de spaghetti… wat gaat ge me dan vragen?” Ik gooi er meteen uit: “Aan wie ge denkt als ge alleen zijt… ’s nachts bijvoorbeeld…” “Mietsjiegaa, Benji!” “Niet meer Ché?” We lachen heel uitbundig. We gaan de keuken binnen. Tijd voor spaghetti.   Ik ken Benjamin nu inderdaad vier maanden. Nee, ik ken Ché vier maanden! Benjamin ken ik nog niet echt… Maar ik leer hem iedere dag beter en beter kennen.  Hij heeft die gekke glimlach, vooral in zijn ogen. Al weet ik dat hij meestal heel triest is… Maar bij mij glimlacht hij. Iedere dag iets meer. Hij weet dat ik hem heel graag heb. Ik vraag me soms af of hij niet vindt dat ik me te veel aan hem opdring… Denkt hij misschien dat ik te nadrukkelijk probeer om zijn beste vriend te worden? Dat ik gebruik maak van de leegte die Kasper, zijn meer-dan-beste-vriend, heeft nagelaten? Dat ik Kaspers plaats probeer in te nemen? Want dat is niet zo. Dat probeer ik niet. Denk ik toch. Ik begrijp hoe hij zich voelt, zonder Kasper nu. Hij is zo vreselijk eenzaam. Zo overduidelijk verloren…  Ik ken dat gevoel. Ik voel me eigenlijk bijna altijd eenzaam. Niet dat ik ooit een meer-dan-beste-vriend heb gehad, dat niet… Misschien ben ik juist daardoor zo eenzaam? Omdat ik nooit zo dicht bij iemand ben geweest?  Sinds ik Benji en zijn verhaal met Kasper ken…  al heeft hij er nog nooit helemaal openhartig met mij over gepraat… sindsdien heb ik al vaker gewenst dat ik ook zo iemand had. Of is ‘verlangd’ beter dan ‘gewenst’? Het verhaal van Benji en Kasper verwart me. Benji verwart me…  Zou hij weten wat ik soms denk wanneer we samen zijn? Wanneer we wiskunde doen… of wanneer we spaghetti eten? Wanneer ik hem zit te plagen… of wanneer ik  door zijn haren woel? Dat vindt hij niet fijn, dat doet hem zonder twijfel aan Kasper denken… dat weet ik wel. Waarom doe ik het dan toch nog af en toe? Hij heeft me daarnet gevraagd aan wie ik ’s nachts lig te denken… Hij is naïef genoeg om te geloven dat ik aan Marijke lig te denken. Hij is soms echt ongelooflijk naïef! Wel zalig naïef… Misschien heb ik hem daarom zo graag? Wanneer hij verontwaardigd is, heeft hij van die grote, verbaasde ogen en dan flapt hij er zomaar iets uit… Ik hou van die verontwaardigde blik… Hij krijgt ook ogenblikkelijk tranen in zijn ogen wanneer hij iets triests of vreselijks ziet of hoort. De film die we vorige week samen hebben gekeken… “The way we were”, een romantische film met Robert Redford en Barbra ‘Strooizand’. Benji heeft echt zitten bleiten… Als een klein kind. Ik vond het zo grappig toen hij zich daarna schaamde en vroeg of ik hem meisjesachtig vond…  Hij is ook aandoenlijk grappig wanneer hij de macho probeert te spelen. Hij kan dat echt niet. Al is hij wel soms een fel manneke. Ik heb ook al gezien dat hij een duiveltje uit een doosje is wanneer hij kwaad is.  Ik vind het fijn om hem te beschermen. Om hem van die pestkoppen te redden.  Ziet hij mij als een Grote Broer? Of… Ziet hij misschien dat ik heel graag zijn meer-dan-beste-vriend zou willen zijn…? Voelt hij dat? Ik denk het niet. Daar is hij te naïef voor… en hij is ook veel te nadrukkelijk met Kasper…  Hoe zou hij reageren als ik straks zou bekennen aan wie ik lig te denken ’s nachts, als ik alleen ben, als ik me eenzaam voel…  Ik ben er vrij zeker van dat hij niet kwaad of verontwaardigd zou reageren… misschien eerder triest? Ik wil hem niet triest maken. Dat is hij zo al… Ik ga hem seffens een grappig en ontwijkend antwoord geven op zijn veel te intieme vraag…   “Aan wie denkt ge dan?” Ciao knabbelt aan zijn stylo. We zitten in de werkkamer van zijn vader. De spaghetti was uiteraard de beste van de wereld. “Ge verwacht toch geen eerlijk antwoord?” Hij glimlacht breed. “Ik hoop toch op een antwoord… eerlijk is misschien een beetje te veel gevraagd?” Hij lacht. “Dan… zeg ik…” “Dat dat van het moment afhangt?” Hij gooit zijn stylo naar mij. Een beetje te hard, want hij raakt mijn hand en dat doet pijn. “Meeh, pipo!” “Sorry! Ik wilde uw voorhoofd raken!” “Heb ik iets verkeerd gezegd? Of misschien de nagel op de kop…?” Hij raapt zijn stylo op en drukt die nadrukkelijk tegen mijn voorhoofd. “De nagel op de kop!” schatert hij. “Aauw, pipo!” “Nu ziet ge er als een hindoe uit… dat krijgt ge er deze week niet meer af!” Ik voel met mijn vingers aan mijn voorhoofd en ik zie dan blauwe inkt.  “Ge hebt mijn antwoord gepikt! Dat wilde ik antwoorden… dat het van het moment afhangt.” “Ge zijt gewoon te traag!” Hij verdwijnt dan even. Tien tellen later is hij terug met een linnen zakdoek en een flesje. “Aftershave van mijn pa!” zegt hij en hij giet een flinke geut op het zakdoekje. “Gaat ge me opereren?” Hij veegt dan mijn voorhoofd schoon met die zakdoek. “Prego, Ché!” “Dus…” zeg ik. Hij zucht. “Soms…” “Is dat dan soms ’s avonds of ’s nachts of door de dag?” “Meeh, Ché…” “Of als ge triest zijt? Soms? Of als ge u blij voelt? Soms?” “Vult gij het maar in… ik ben duidelijk te traag…” “Ik wacht wel…” Ik zet me nonchalant in een grote fauteuil. Ik steek een stylo tussen mijn lippen alsof het een sigaretje was. Hij ziet dat het zijn beknabbelde stylo is. “Das de mijne!” lacht hij. Ik haal mijn schouders op. “Nu is het de mijne!” “Het maakt inderdaad uit of ge u triest of blij voelt… dat is waar.” “Ik eigenlijk alleen als ik me triest voel…” beken ik. “Ik eigenlijk ook… nu ge het zo zegt…” Minstens vijf volle tellen stilte. “Maar af en toe denkt ge misschien toch ook gekke, zotte dingen? Té zotte dingen?” “Dat gebeurt wel… Als ik me heel vrolijk voel… als ik me licht in mijn kop voel… als de zon schijnt…”  “Ligt ge dan buiten in de zon te denken?” “Zalig!” “Mag ik weten…” Hij onderbreekt me al. “Ge zijt ongeduldig, Ché! Ik ging u dat wel vertellen. We zijn vrienden, meeh…” Ik zeg niks. Ik glimlach en wacht. Vier tellen. “In het zonneke droom ik van… denk ik aan…” “Aan wie?” “Meeh, Ché… wie zegt dat ik aan iemand lig te denken? Ge zijt ofwel veel te romantisch…” “Ofwel?” “Of ge zijt een viezerikske? Ge ‘denkt’ misschien te veel?” We lachen allebei luid. “In het zonneke denk ik aan een fantastische goal… van mij! En ik speel dan bij een topploeg hier in België!” “Bij Winterslag?” lach ik. Iedereen in mijn directe omgeving supportert voor die ploeg. “Das geen topploeg, he! Eerder Standard of Anderlecht! In een groot stadion en iedereen scandeert dan mijn naam!” Ik heb intussen wel door dat hij opzettelijk ‘denken’ interpreteert als denken. Hij wil niet verraden aan wie hij denkt terwijl hij ‘denkt’… Durft hij dat niet? Tegenover mij, zijn nieuwe beste vriend. Wil hij dat niet? Ik vond het in het begin… niet zo heel lang geleden dus… verrassend en een beetje gênant hoe Ciao zich altijd op de een of andere manier in mijn gezelschap manoeuvreerde. Hij zocht mij duidelijk op, ik hem niet echt… Het was pas nadat Marijke me ervan overtuigde dat Ciao een goede vriend kon worden en dat hij daarom Kasper niet hoefde te verdringen. Ik vond het ook vervelend dat sommige jongens in de klas en op de speelplaats insinueerden dat ik een nieuwe ‘halfgod’ had gevonden… opnieuw groot en sterk en dit keer helemaal met een heldenstatus, een door iedereen bewonderde voetballer, de onbetwiste kapitein van het schoolteam…  Marijke heeft me het verhaal van Achilles en Patroclus verteld en ik herkende die relatie helemaal in Kasper en mij…  maar nu lijkt Ciao nog nadrukkelijker op een Achilles…  Ik vraag me af of deze Achilles op zoek is naar zijn Patroclus… Maar ik moet wel eerlijk toegeven dat ik het fijn vind dat hij altijd aan mijn zijde staat. Dat hij me zo spontaan en al zo snel “mijn goede vriend” noemt. En ik vind het ook aangenaam dat hij vaak met die glimlach naar me kijkt wanneer hij aan zijn stylo zit te knabbelen. Hij weet uiteraard dat ik hem graag heb. Maar zou hij ook weten dat hij me soms… verwart? Dat hij me meer en meer verwart?   Zou hij weten dat hij me verwart? Dat ik steeds vaker aan hem zit te denken? In zijn betekenis van dat woord.  Zo te zien… ik denk dat hij het weet… Vraagt hij zich niet af waarom ik altijd zijn gezelschap zoek terwijl ik toch constant omringd word door ‘kameraden’ en ‘bewonderaars’… die vinden dat ik er macho uitzie en vooral dat ik goed kan shotten… Zou hij dat beseffen? En vooral… zou hij dat fijn vinden? Ben ik zijn Grote Broer? Terwijl Kasper voor eeuwig en altijd… Denkt hij voortdurend aan Kasper? Denken…   “Meeh, Ciao! Ge vult denken wel een beetje anders in…” Hij lacht vrolijk. “Denkt ge?” “Dus wat als ge niet vrolijk in het zonneke ligt? ’s Nachts in uw bed bijvoorbeeld… Aan wie, sorry… aan wat denkt ge dan?” “In mijn meest intieme momenten?” “Ge snapt het!” “Dan droom ik van een nog heerlijker doelpunt… van mij uiteraard! In een nog groter stadion… ik speel dan natuurlijk in Italië… bij Juve, of wat dacht ge?” Hij schatert nu. Hij ziet dat ik een beetje beteuterd kijk. Hij woelt even door mijn haren. “Zijt ge nu erg ontgoocheld?” “Totaal!” lach ik. “Ik ben er kapot van! Ik had zo gehoopt…”   Wat hadt ge zo gehoopt, Benjamin? Ik zou zo graag willen weten wat ge in alle eerlijkheid hadt gehoopt te horen…  Ik zou het u zo vreselijk graag vertellen… maar dat is totaal onmogelijk…    “Gunt ge mij dan geen heldenstatus in een uitzinnig stadion vol gekke tifosi? “ “Als gij morgen bij Winterslag speelt… dan ga ik geen enkele match van u missen!” “En als ik overmorgen bij Juventus speel?” “Betaalt ge dan mijn reis en mijn hotel?” “Mietsjiegaa, Ché! Dan woon ik in een sjieke villa… dan slaapt ge bij mij!” “Dreamer! You know you are a dreamer! Can you put your hands in your head? Oh no… oh no..” zing ik. Supertramp natuurlijk. Maar waarom vind ik zijn laatste opmerking, die laatste zin, zo subliem? Zo heerlijk subliem?     Korte duiding: Dit is in feite een spin-off van mijn roman "Open boterham plattekaas met suiker" (zie o.m. de mooie recensie van Jan Stoel op Boekenkrant). Dat is een coming-of-age en meteen ook een coming-out verhaal dat zich afspeelt in de jaren 70 in Limburg. De verteller is de 15-jarige Benjamin. Het taaltje is kenmerkend voor die tijd en die streek.  De protagonisten zijn ook hier in dit kortverhaal jongens van 14 jaar jong, die verliefd zijn op mekaar, maar zich niet meteen kwetsbaar durven op te stellen... Herkenbaar voor iedereen die ooit eens verliefd is geweest, toch?      

Benji Van Winterslag
0 0

In de arena

Thuis in mijn veilige cocon verwerk ik het leven, de oude en nieuwe indrukken die het naliet, en laad ik weer op voor de volgende ronde in de arena. Met de arena bedoel ik iedere ruimte waar ‘anderen’ zijn. Anderen die mogelijk triggers, uitdagingen en oncontroleerbare waanzin op mijn pad gooien. Of anderen met hun verwachtingen, oordelen, conventies en ongeuite maar voelbare energie. Ik kan die ander natuurlijk niet verantwoordelijk stellen voor mijn gevoelens en ervaringen, zo ver ben ik gelukkig al. Het is echter de alchemie van mijn persoonlijke energieveld met dat van een ander waaruit een mix ontstaat die mij ofwel smaakt, voedt, op de maag ligt of doet kotsen. Rustig gecentreerd in mijn eigen authentieke energie zie ik alles klaarder dan ooit. Daar ontstaan de inzichten, levenslessen en de voornemens. In mijn eigen stille veld heerst er een helderheid die mij onthecht van verhalen en materie. Het gebeurt natuurlijk dat ik de verhalen en materie van de arena in mijn cocon meeneem. Dan is er tijd nodig om alles uit te zuiveren. Ik lijk dubbel zoveel tijd nodig te hebben als wat het conventioneel aangenomen werk- en levensritme predikt. Naast de tijd die ervaringen in de arena innemen, heb ik ook minstens dezelfde hoeveelheid tijd nodig om die ervaringen te verwerken, verteren en plaatsen. Daar zijn de agenda’s in deze wereld niet op voorzien. Na een ervaring in de arena, die ook wel het ‘werkveld’ genoemd kan worden, komt er meteen nog één en nog één en nog één. Als ervaringen routineus verlopen, als in voorspelbaar, dan valt er niet zoveel te verwerken, zou je kunnen denken. Dan kan er dag na dag urenlang in de arena vertoefd worden. Ja misschien wel, maar is dat leuk?  Nee Karolien, maar is dit leven gemaakt om leuk te zijn? Het tegendeel laat zich frequent zien. Het hele routineuze en zogezegd comfortabele westerse systeem is er niet voor ons plezier.  Het is er voor ons eigen bestwil, hoor ik het in raamloze kamers galmen. Kamers zonder het uitzicht op ‘iets anders’. Uitzicht op iets alternatiefs? Nee, op iets oorspronkelijk.  Ik heb gemerkt dat veel mensen die zich gevangen voelen in de ratrace getriggerd raken door het idee van een persoonlijk natuurlijk ritme. Omdat zij geen tijd hebben om dieper in te gaan op de authentieke verlangens die in hun persoonlijke centrum liggen, mogen anderen dat ook niet. Iedereen gelijk voor de wet, zeggen ze. Miserie is er om gedeeld te worden, maar mag niet worden aangekeken of benoemd, laat staan aangepakt. Als iemand zegt dat die kiest voor een rustig leven, dan hoor je het briesen in de stallen van de werkpaarden. Welvaart is werken. Comfort is geluk hebben. Tijd is niet altijd vrij. Vrijheid kost geld. Geld is schaars. Het zijn slechts enkele mantra’s die achter de tralies van het systeem weerklinken. Helaas ook overtuigingen die diep geprogrammeerd zitten in vele afgeleide en vermoeide hoofden.   Ik merk dat de tekst zichzelf weer schrijft, zoals wel vaker gebeurt. Ik was eigenlijk niet van plan om het alweer te hebben over dat kromme systeem dat lichtwezens tot slavernij dwingt, maar over het contrast tussen de helderheid en rust in mijn veilige plek en de verwarrende ruis die daarbuiten lijkt te liggen. En hoe uitdagend het is om de inzichten en lessen die in mijn cocon ontstaan ook daadwerkelijk in de arena te belichamen. De arena is het werk- of oefenveld waarin ik mijn opgedane inzichten en levenslessen kan testen in de praktijk. Zo ben ik onder andere scherp gaan inzien dat eerlijkheid een prominente kernwaarde is in mijn leven. Daarnaar leven betekent mijn waarheid, gevoelens en grenzen durven uitspreken. In de cocon klinkt het meestal simpel, maar in de arena lijk ik alles weer vergeten. Wanneer ik mij middenin een praktische uitdaging bevind, je zou het een test of oefening kunnen noemen, dan nemen voorgeprogrammeerde overlevingsmechanismen het al snel over. Had ik me bijvoorbeeld voorgenomen om te spreken, dan betrap ik mezelf in de arena op pleasen en zwijgen. Of als ik voor de zoveelste keer besloten had om mijn grenzen te respecteren, ongeacht wat anderen doen of vinden, dan zie ik mezelf later toch weer een uitzondering maken. De oefeningen in de arena blijven oneindig komen, dus ik heb ook evenveel kansen om het telkens opnieuw te proberen en het dan ‘beter’ te doen. Authentieker en eerlijker. Naarmate ik steeds beter mezelf kan zijn in de arena, des te complexer en slinkser de uitdagingen worden. Soms denk ik een bepaalde wederkerende uitdaging nu wel onder de knie te hebben. Het hoofdstuk omtrent grensoverschrijdende mannen, bijvoorbeeld. Na ettelijke valkuilen meen ik een sterk afgestelde radar te hebben ontwikkeld voor zulke types. Ze kwamen in alle vormen en maten: van transparant en voorspelbaar, tot sluw en vermomd als iemand met inzicht. Maar toch lijkt dat hoofdstuk maar niet afgerond. Keer op keer moet ik constateren dat ik voorgevoelens en intuïtie in de wind heb geslagen en ben ik boos op mezelf dat ik er niet naar heb gehandeld. En waarom niet? Vaak uit angst. Angst om verkeerd te zijn, angst voor oordeel, angst om te kwetsen, angst om af te schrikken, angst om iets te verliezen, enzovoort. Ik word wel steeds geduldiger met mezelf. Het is niet zo dat ik ‘faal’ als ik mijn voornemens en inzichten niet belichaam in cruciale praktische situaties. Als er achteraf in de veilige cocon voldoende aandacht is voor de gevoelens die voortkomen uit de ervaringen in de arena, dan kan dit de inzichten en levenslessen alleen maar bekrachtigen. Dit hele proces van zelfontwikkeling met praktische oefeningen berust op een evenwicht van mentale contemplatie en het bewust doorvoelen van gevoelens. Met dit tweede heb ik het lang moeilijk gehad, wat zich uitte in ziektesymptomen. Dankzij dat ziekteproces werd me duidelijk hoe belangrijk het is om zowel in als buiten de arena te durven voelen. Harde klappen in de arena hadden ervoor gezorgd dat ik het voelen systematisch uitschakelde en verving door overmatig denken en pleasegedrag. Een ziekmakende strategie om te overleven. Natuurlijk wil ik meer dan overleven. Ik wil écht leven. Mezelf niet beperken. Durven authentiek spreken en handelen zonder bang te zijn voor gevolgen. Het besef dat de veilige cocon veel meer is dan mijn knusse thuis dringt steeds dieper door. Het is geen fysieke plek die onderhevig kan zijn aan destructieve krachten, maar het is een ongenaakbaar centrum in mezelf dat ook in de arena toegankelijk is. Dat centrum terugvinden en betreden, te midden van overweldigende of triggerende indrukken, is een procesmatige uitdaging die ik aanga. Ik heb de tijd om de kunst eigen te maken van het gecentreerd blijven, ongeacht welke vertoning er op mijn pad wordt gegooid. En ik weet nu dat dat ‘gecentreerd blijven’ geen neutraal en gevoelloos standpunt is, maar dat het draait om eerlijk voelen en daarmee in het reine zijn.  Het is tegelijk mijn intentie om de spelen in de arena minder gewichtig op te nemen. Om niet langer verontwaardigd en gefrustreerd te zijn bij wat ik de absurditeit, onwetendheid en waanzin van de wereld noem. Ik wil het waarachtige van de afleiding kunnen onderscheiden. Het authentieke van de overlevingsmechanismen. En handelen vanuit de helderheid van mijn centrum. Karolien DemanFoto door Toni Meert

KarolienDeman
12 1
Tip

Vandaag, die dag

Vandaag is de dag waarop je het lijkt te willen goedmaken met je persoonlijke toekomst,die verderop uitgestreken op je ligt te wachten,en die onaangeraakt tot dusver nog ontoegankelijk is gebleken.De autobiografie ervan doet pijn. Persoonlijke data en patronen waarmee je de dagen tot uitvoeren brengt,branden op je geweten,want ook jij bent nog jongmaar ook jij verdoet de tijd (die je had).Je bijt in je lip, de binnenkanten van je handpalmen voelen klam. Vandaag, later, straks, maar vandaag, wanneer ook deze dag je verlaten heeft,rest er onvoldoende daadkracht om nog ouder te worden.Er rest enkel nog de toestanden die is kil voor je. Ik moet traag heropleven en de eerst nog gedempte, hoogst noodzakelijke klanken eruit gooien.Denk ik. Vandaag lijkt een ik wel nog steeds te hunkeren naar wat er ooit mogelijk had geleken.Er is veel meer dan wat ik alleen maar verloren heb zien gaan in de progressiedie we niet meer zullen kunnen meemaken. Jou heb ik meegemaakt; de sterren de nachten.Maar ook jouw aanwezigheid in het ‘tot dusver’ van m’n leven is slechts een opgebrande, kwaadaardige herinnering op het netvliesvan wat zich inwendig weet op te werkentot waarachtig en daadwerkelijk daar. Is het voor het grijpen,maar zonder bewijzen?Bel me. Wanneer het zover is, is het al gedaan.Momenten vliegen voorbij als waren ze luchtledig, maar ik blijf bestaanen dat is in zekere zin problematisch van aard.Waarom op reis gaan nu, als je jezelf meeneemt?De psychologie van het alles vertelt je dat het intergenerationele geheel ervanniet zomaar te pas en te onpas ge-traumadumped mag worden.Toch niet bij vreemdsoortige voorbijgangers, die mensen die in je dagen lijken te passeren.Als je denkt aan het sociale vangnet dat je nodig lijkt te hebben,heb je het eigenlijk over jaren aan ontmoetingen.Het kost dus toch kracht en strijd! Wat ook nog voorbijkomt, namelijk live en rechtstreeks in mijn oren nu, is London Grammar.D.w.z dat London Grammar dit gedicht mede mogelijk heeft gemaakt. Persoonlijke revoluties komen tot stand, seizoenen ronden af.Belachelijk mooie ontwikkelingen als persoontje in de wereld van vandaag,zijn als een toevluchtsoord voor je kwetsuren. Altijd is er wel weer een plek die zeer doet.Altijd weer meer is er een zeer die plek genoemd wordt.Tussendoor definieer je jezelf naargelang de condities en de symptomen.Daardoor zie je door de bomen het bos.Denk je.Niet dus. Jij bent als dag en nacht voor de therapeut.Er bestaat geen nulpunt in de hiërarchie van dom zijn.Als je het niet wil snappen, snap je het vooralsnog niet. Tussen mij en de therapeut is er enkel geen gesprek meer dat onvolkomen onaf is.Waar schrijf ik dat dan even neer, als ik dan toch het relaas van persoonlijke revolutieafsteek?Aftellen maar. 321Nu is het nieuwjaar.Alle conventies moeten overboord.Radicaal mistig vandaag.Dan weer blakke zon.Dit is 2025, maar dan te gast in mijn denkwereld, vormgegeven door de letters op het scherm. Noem het een schaduwbestaan, maar ik heb mezelf uitgespeeld:op de tafel voor mij rusten mijn armen.Ik ben klaar.Ik hoef niet langer iets te willen bewerkstelligen.Kon nu alles blijven zoals het was, noemde Dries Dries.Maar wat ‘ben’ je nog zonder naam? Ik ben verdomme mijn symptomen, mijn tekortkomingen & winstmarge,mijn berekend, overgehouden geluk over enkele decennia,mijn kwetsuren & overwinningen. Allemaal vandaag,die dag dienet zoals het schrijven van dit gedicht,moeite kost. Dan, later, straks en dus vandaaglijkt die dag, steeds meer op zichzelfen zo ook een ik.Ik ben in vrede gekomen, en zal zo ook gaan.Volledig in rust gekeerde symfonie steekt af,en zo hoort een dag als deze dan ook te gaan.

Dries Verhaegen
95 2

Tram- en busverhalen (om ieder er het zijne/hare van te denken) – de Vijftien

Op een energieke dag tel ik veel stappen. Onderweg naar terug vind ik het welletjes, daal ik af in de ondergrondse en neem de Vijftien. Er reist veel volk mee in die richting. Een Joodse vrouw blijft bij de deuren staan met haar rug ertegenaan. Ik kan haar zien vanop mijn zijstoel die niet klapt maar dat wel kan. Haar doordringende blik verstart de mijne. Is ze nu boos? Rechts van mij, op een andere zijstoel die ook niet klapt maar dat wel kan, zit een mevrouw die heel erg van mijn-stoel-voor-even weg buigt wanneer ik me daar zet. Intussen trekt ze haar foulard over haar mond en neus en houdt aldaar die neus stevig vast alsof die eraf zal vallen.   Bij elke halte stappen mensen en kinderen in en uit, met of zonder buggy, trolley, bagage,  rollator, krukken … De foulardmevrouw blijkt echt heel buigzaam te zijn bij elke passagier die voorbijkomt en in balans probeert te blijven in de voortglijdende tram. De Joodse vrouw staart niet meer. Haar blik doordringt nu de massa. Althans dat denk ik. Tegenover mij schuin rechts – ik rijd nog steeds zijwaarts vooruit mee – bij de andere tramdeur staat een meisje te kijken naar mijn pols. Haar blik verplaatst zich naar de mijne en ik vraag me af of de hare nu echt verzacht? Maar ze kijkt al snel naar het scherm van haar mobieltje. Zou de Joodse mevrouw daarom boos zijn? Is ze wel bóós? Ik draag sinds de zomer een polsbandje ‘Free Palestine’ met de Palestijnse vlag ernaast. De reden lijkt me wel bekend. Ik zeg het er nog eens bij: Ik haat geen Joodse mensen. Misschien is ze enkel een beetje op haar ongemak omwille van redenen die niemand hoeft te weten. Tegenover mij, ook zijwaarts aan het reizen, komen twee jonge dames zitten met een – volgens mij – heel modieuze hoofddoek aan. Het is de sticker op de achterkant van het mobieltje dat van een van de twee dames haar hand een verlengde lijkt te zijn, die mijn aandacht trekt; een sticker ‘Free Palestine’ met de Palestijnse vlag erbij. De Vijftien komt weer bovengronds en bij de volgende halte stapt de Joodse mevrouw af. Ik denk dat ze nu weer geruster is. Ik hoop het voor haar. Nog twee haltes zitten blijven, niet te veel omkijken van links naar rechts en omgekeerd. Ik wil de foulardmevrouw niet overbelasten. Dan zijn de Driekoningen er weer en veer ik recht. Mijn stoel zonder handen klapt nu wel. De dames met modieuze hoofddoeken en enkele andere passagiers stappen ook af. Er staan geen wachtenden. De tram loopt stilaan leeg. De foulardmevrouw heeft weer plaats. AMK

Anemos
7 1