Bert Bergs

Gebruikersnaam Bert Bergs

Teksten

Coke-cooning

Aan het geluid te horen, zat de stemming er al aardig in toen ik met mijn vrouw de woonkamer binnentrad. Een zeer ruime kamer waarvan het salongedeelte goed bevolkt was. ‘Aha, daar zijn jullie’, riep mijn collega van de universiteit terwijl hij naar ons toekwam. Hij draaide zich om en riep de anderen: ‘Mag ik jullie voorstellen, mijn collega, een fysicus met zijn echtgenote.’ Handen werden geschud en iedereen stelde zichzelf voor, de meesten ook met zijn of haar beroep. We kregen een plaats aangewezen op een grote hoekzitbank. ‘Wat mag het zijn?’, vroeg mijn collega met een drinkbeweging. ‘Voor mij een gin-tonic, graag’, antwoordde mijn vrouw, waarna ik een whisky zonder ijs vroeg. Hij bediende ons snel met de drankjes. Ik proefde van mijn glas. Een milde whisky met een fruitige smaak. Ik vermoedde een twaalf jaar oude Glenfiddish of iets in dat genre. Pas later zag ik de bevestiging van mijn vermoeden aan een typische Glenlivetfles die op de bar stond. Ik zat er wat onwennig bij, terwijl mijn vrouw al gauw een gesprek had aangeknoopt met haar buurvrouw. Het was voor mij een onverwachte uitnodiging van een collega, die mij uit mijn ivoren toren wilde losweken en meer onder de mensen van diverse pluimage laten komen. Ik bestudeerde het gezelschap. Het zag er op het eerste gezicht een gezellige bende uit, tamelijk sportief gekleed en lichamelijk van uiteenlopende grootte en breedte. Er waren zeven mannen, veertigers en vijftigers, schatte ik, en zeven vrouwen van wie de leeftijd wel iets meer was gespreid. Met de diverse beroepen leek het gezelschap op een mini serviceclub. De gesprekken liepen door elkaar. Ik hoorde naast mij vragen: ‘Hoe heb je dit huis gevonden?’ ‘Ik ken dit huis en zijn eigenaar al lang. De verkoop van dit pand is ooit in mijn studie gepasseerd. Je kan dit hier huren voor een dag, een week, een maand, zo kort of zo lang je maar wil’, antwoordde de notaris met een zekere air. Ik kon de bankfiliaalhouder, drie plaatsen verder, horen vertellen dat het nettoresultaat van Inbev voor het tweede jaar na elkaar gedaald was zodat het niet opportuun was om nu aandelen te kopen. Het ging verder nog over Mittal-Arcelor, maar ik werd onderbroken door mijn buurman die plots zei: ‘Zo, en jij bent een vieze kus’, en luid lachte. ‘Jawel, maar die is al een ouwe’, zei ik en glimlachte fijntjes. ‘Ik ben rechter en dit hier is een procureur’, zei hij terwijl hij de man naast hem uit zijn gesprek haalde en hem omarmde. ‘Aangenaam’, zei ik kort. ‘In de rechtbank ben ik de regisseur en hij verdeelt de rollen, twee in elk toilet’, zei hij en schaterde het uit. De procureur liet een cynische ‘hahaha’ horen en draaide zijn hoofd terug naar de dames met wie hij bezig was. Wat een verwaande, boertige kwast en dat voor een rechter. Ik wou opstaan en een andere plaats nemen, maar twee dingen hielden mij tegen. Ten eerste, ik had die plaats toegewezen gekregen en het zou onbeleefd zijn om te ruilen, zeker nu de zitbank en alle stoelen bezet waren. Ten tweede, mijn echtgenote, die toch graag in mijn buurt bleef, was lekker aan het keuvelen met de dame naast haar. Aan de andere kant van de zitbank riep er iemand plots luidkeels: ‘Zwijg, dat gebouw heeft mij bijna een faillissement gekost.’ De gesprekken stokten en alle hoofden draaiden simultaan in de richting van de aannemer. ‘Komt ervan als je net voor belangrijke beslissingen aan de coke zit’, brak iemand de stilte. ‘Nu je over coke spreekt, dokter. Wordt het niet stilaan tijd?’, vroeg de advocaat. ‘Wie trakteert hier eerst?’, vroeg de rechter. ‘Ik zal het ijs breken’, zei de aannemer. ‘Hier heb je twee zakjes’, zei hij en smeet twee plastic minizakjes op de salontafel. ‘Hoe is het mogelijk. Je moet toch maar eens leren de juiste term te gebruiken. Snowsealtjes, heet dat’, zei de advocaat belerend. ‘Potvolkoffie, snowzeeltjes of wat dan ook, als het spul maar van goede kwaliteit is. Dat is wat telt.’ De notaris riep zijn vrouw toe: ‘Lieve, breng de schaaltjes.’ Een dame met een nogal opvallend, klassiek kapsel stond op en liep naar de keuken. Ze kwam terug met twee blinkende roestvrije schaaltjes en gaf ze aan de procureur. Die ging op zijn knieën voor de lange lage salontafel zitten, als ’t ware in een ceremoniële houding voor wat komen zou. Iedereen keek stil toe. Hij pakte een sealtje, trok het voorzichtig open en deponeerde de inhoud op een schaaltje. Nadat hij met iets dat leek op een scheermesje in een houder het witte poeder nog wat fijn had gehakt, verdeelde hij het minutieus over tien gelijke lijntjes, twee aan twee, die hij met het mesje nog eens netjes uitlijnde. Hij was als een kok die een bord prepareerde en deed dat met een cachet alsof het zijn beroep was. Hij herhaalde het protocol met het tweede sealtje op het andere schaaltje. Vervolgens opende hij een sigarettenkistje en nam er een aantal dunne rolletjes van wit glanzend hardboard uit. Onbewust viel mij dat tegen, omdat ik verwachte dat de portefeuilles zouden opengaan en biljetten van ten minste honderd euro zouden verschijnen om er een rolletje van te maken. Zo had ik het mij altijd voorgesteld uit de films waar ze met een honderd dollarbiljet de klus klaarden. De rechter had de eer de zitting te openen. Hij snoof gulzig twee lijntjes op, kneep opeenvolgend elk neusgat dicht terwijl hij telkens nog eens hard snoof. Hij gaf het schaaltje door aan de procureur. Ik bestudeerde nauwgezet het gezelschap. Ik zag telkens de lijntjes verdwijnen, nog even snuivend aan de neus vingeren en dan de gezichten veranderen. Gelukzalige blikken, de mondhoeken lichtjes naar beneden als teken van stijgend zelfvertrouwen. Het viel mij op dat slechts twee vrouwen aan de ceremonie deelnamen en allebei ook minder uiterlijk reageerden op hun gesnuif. Plots kwam er een schaaltje voor mijn neus. Er lagen nog slechts twee lijntjes op. Ik was blijkbaar de laatste en iedereen keek afwachtend naar mij, behalve mijn vrouw die mij eerder een argwanende blik toewierp. ‘Zou jij dat wel doen? Je zit al regelmatig aan de Avamys met je neusproblemen.’ Die blikken. Ik behoorde die avond nu eenmaal tot dit exquise gezelschap. Ik zou geen zwakheid demonstreren en moest mijn mannetje staan. Dus doen. Nu of nooit. Ik haalde diep adem alsof ik mij voorbereidde op het record hoogspringen. Ik blies de adem uit en snoof een lijntje op. Ik herhaalde de ademcyclus om het tweede lijntje in mijn andere neusgat te laten verdwijnen. Met de rug van mijn hand wreef ik mijn neus af, een handeling die blijkbaar afkeer opwekte volgens de samengetrokken gezichten van sommige mannen. De kamer werd ineens helderder. Ik voelde mij super in mijn vel. Mijn vrouw keek nog altijd afwijzend. Ik pakte haar stevig vast en gaf haar een kus. Hoe kan je zo kijken, het leven is toch mooi, niet? Had ik dat nu gezegd of gedacht? Het geroezemoes van het gezelschap vervaagde. Ik stond daar boven. Onbewust ging ik rechtstaan en legde het gezelschap het zwijgen op. Ik bekeek eerst een voor een de toehoorders aandachtig met een energieke blik en vertelde daarna hoe je een olifant kon vangen met een Grieks-Latijns woordenboek, een verrekijker, een pincet en een luciferdoosje…

Bert Bergs
0 0

Vermist, gekist, vergist...

 Spitsbogen. Alle vensters hadden de vorm van gotische spitsbogen. De ramen zelf bestonden uit onregelmatig geplaatste, rechthoekige vlakken gekleurd glas, waardoor die Mondriaans overkwamen. De zon projecteerde de diverse kleuren op de zwarte leistenen vloer en op de bleke eiken kist die door vier man werd gedragen en langzaam naar voren schreed. De kist werd voorafgegaan door de priester en twee dienaars en gevolgd door Lydia en haar dochter Gina, samen met enkele familieleden die Lydia zelfs niet eens kende. De kist werd neergezet, begroet en gezegend door de priester. Daarna ging iedereen zitten. De priester heette de aanwezigen welkom. Hij ging zelf zitten terwijl Bist du bei mir weerklonk, gezongen door een vrouwenstem en begeleid door het orgel. De priester stond op, ging naar de lezenaar, spreidde zijn armen en zei: ‘Broers en zusters, wij weten dat God, die de Heer Jezus uit de dood heeft opgewekt, ook ons tot leven zal wekken om ons tot Zich te voeren. Wij geven daarom de moed niet op. Al gaan wij ook uiterlijk gezien ten onder, innerlijk worden wij van dag tot dag een nieuwe mens. Wij houden onze ogen gericht, niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare.’ Het onzichtbare waar Gert naartoe ging, interesseerde Lydia niet. Voor haar was het onzichtbare wat er was gebeurd. Waarom had Gert niet van zich laten horen? Hoe was hij aan zijn einde gekomen? Hoe kwam hij daar in die kist? Terwijl de mis vorderde gingen haar gedachten volledig op in de vragen die ze al maandenlang had gesteld. Plots stond Gina op en ging naar voren. Ze nam een papier uit de binnenzak van haar gele colbert, vouwde het open en las voor. Het ging over vake alhier en vake aldaar, haar uitgesproken speelkameraad. Lydia kon moeilijk een afkeurende blik verbergen. Na een resem gebeden, die aan Lydia grotendeels voorbij was gegaan, kwam de lijkbidder naar haar toe en vroeg haar voor de offerande. Lydia stond op, ging omheen de kist, die ze groette. Ze legde vervolgens haar hand op het kruis dat door de priester werd voorgehouden en nam het bidprentje aan. Zij ging weer zitten en bekeek het prentje. De foto op het prentje was Gert niet. Nee, dat was Gert niet. Wie had zich hier vergist? Was zij in de verkeerde kerk? Op een andere begrafenis? En dan weerklonk een lach van Gina, steeds luider en sterker galmend. Lydia schoot wakker. Nee, het was geen nachtmerrie, maar de zoveelste droom die ze had meegemaakt in de schemerzone tussen slapen en waken.   Fragment uit Het Pi-algoritme © Bert Bergs, 2014

Bert Bergs
0 0

Digitaal DNA

Wie ben ik? Ik ben een nummer, een getal van elf cijfers opgeslagen in een databank, rijksregister genoemd. Vroeger was dat een genummerde fiche, die gevuld was met zwarte, soms onregelmatig geschikte letters van een Remington en die verder verwees naar andere fiches of mappen met fiches op andere plaatsen. Nu ben ik omgezet in nullen en enen. Ik ben een digitaal DNA geworden, een soort Digitaal Numeriek Adres dat mij als individu onderscheidt van andere individuen. Aan dat DNA zijn dan weer nullen en enen verbonden, die vertellen wat ik ben, hoe ik ben, wat ik doe en gedaan heb en ook aan welke andere  digitale  DNA’s ik gekoppeld ben. Wat bezit ik? Ik bezit de klassieke behoefte: geld. Nee, niet onder de vorm van metaal of papier in een kous, kookpot, kast of kluis, maar ergens op een databank, omgezet in nullen en enen op een plaats die ook bepaald wordt door nullen en enen. Allemaal reusachtige getallen, veel langer dan het geldbedrag dat ik voor ogen heb. Mijn geld is dus uiteindelijk ook een  digitaal DNA geworden. Wat lees ik? Ik lees wel degelijk gedrukte teksten, maar die voortgesproten zijn uit nullen en enen en die mededelen wat anderen hebben verteld, meestal gecommuniceerd of verstuurd met nullen en enen. Alle ‘waarheid’ blijkt voortaan vervat te zijn in nullen en enen, in digitale DNA’s. Wat zie ik? Een hele wereld die bepaald, gestuurd en geregeerd wordt door stuurprogramma’s en procesoren die stoeien met de nullen en enen in chips, sticks en disks, waarbij ik al de mogelijkheden in deze realiteit aan de fantasie van de lezer overlaat. En wat als een digitale geneticus in staat is al die DNA’s ongevraagd te manipuleren?   © Bert Bergs, 2014  

Bert Bergs
0 0

COMPLIMENTJES

Ze zaten met elf aan tafel, onder wie vier gerenommeerde misdaadauteurs. Trouwens, de overigen hadden ook heel wat spannends op papier gepresteerd. Behalve één iemand, Joris. Hij had zichzelf uitgenodigd als kersvers lid van de auteursvereniging, maar toen hij zag wie daar allemaal aan tafel zat, voelde hij zich klein, zeer klein. Wie was hij? Iemand die eventjes zijn criminal mind op papier had ontvouwd en hoopte dat hier en daar een lezer het einde zou halen van zijn eerste boek, dat hij in eigen beheer had uitgegeven. Joris zei weinig en wou zich absoluut niet profileren in dat exquise gezelschap. Diegene die links naast hem zat, –laten we hem voor de eenvoud Dirk noemen– had weer een nieuw boek geschreven dat net was uitgegeven. Het werk had reeds zeer lovenswaardige kritieken gekregen waardoor die man stilaan zijn plaats zou weten te veroveren naast de vier eerder aangehaalde sterauteurs. De diverse schotels werden vlot na elkaar opgediend. Op een flesje wijn werd niet gekeken. Dirk wist regelmatig de glazen en vooral de zijne te vullen, terwijl Joris voortdurend zijn glas met de hand moest afdekken omdat hij nog een eindje moest rijden. De tafelgesprekken schenen bij dergelijke samenkomsten altijd hetzelfde stramien te hebben: klachten over de uitgevers, die alleen maar oog hadden voor kookboeken, breiboeken en schrijfsels van auteurs, liefst BV's, die weinig te maken hadden met literatuur; klachten over de boekhandels, die te veel de buitenlandse misdaadromans etaleerden ten opzichte van werk van eigen bodem, enz. Zonder aanleiding vroeg Dirk opeens: ‘Wie ben jij?’ Joris trok zijn hoofd in tussen de schouders alsof er in zijn onmiddellijke omgeving een bom ontplofte.Voorzichtig zei hij: ‘Ik ben Joris Vercammen.’ ‘Uw boeken?’ ‘Ik heb net mijn eerste boek uit: Het ijzeren zwaard.’ ‘O ja? Is dat boek van jou?’ Joris wist niet goed wat deze vraag verder zou inhouden en antwoordde bijna onhoorbaar: ‘Jawel.’ ‘Maar dat boek is prachtig’, zei Dirk luid waardoor de tafelgesprekken ineens ophielden. Joris’ hoofd nam langzaam weer de normale hoogte tussen zijn schouders aan. ‘Is dat zo?’, bracht Joris voorzichtig uit. ‘Ja, man, jij hebt talent zeg!’ Joris wou nog vragen ‘Meen je dat?’, maar vond dat hij nu in zichzelf moest geloven en antwoordde zo neutraal mogelijk: ‘Ja.’ ‘Verdomd een goed verhaal en een fantastische ontknoping’, wist Dirk nog toe te voegen. Terwijl alle gezichten van zijn tafelgenoten met de glimlach naar hem keken, beaamde Joris dit weer met een korte: ‘Ja.’ ‘Doe zo voort, man’, zei Dirk nog en draaide zijn hoofd weer naar het gezelschap. De tafelgesprekken gingen weer door. Joris was in gedachten verzonken en hoorde nog nauwelijks wat er werd gezegd. De complimentjes van Dirk deden hem uitermate deugd. De avond kon niet meer stuk. Hij was toch blijkbaar een goede schrijver. Hijzelf en zijn werk waren nu aanvaard door de grote heren. Morgen zou hij aan zijn tweede boek beginnen. Het was tijd. Iedereen stond op. Ze gaven elkaar de hand met een ‘tot ziens’ of ‘tot de volgende keer.’ Joris liep naar de vestiaire en deed zijn regenjas aan. Net voor hij aan de deur kwam hoorde hij achter de jassen iemand zeggen: ‘Dirk was vanavond weer goed aangeschoten.’ En iemand anders zei: ‘Ja, en dan speelt hij altijd dat vervelend spelletje met het tegenovergestelde te zeggen van wat hij werkelijk meent.’ Joris’ hoofd zakte weer tussen zijn schouders. Hij zette zijn kraag van zijn regenjas recht en verdween in de natte nacht.

Bert Bergs
0 0

PASSAGE

Luk zat aan een tafeltje bedekt met een wit tafelkleedje. Hij keek voor zich uit en observeerde het voetvolk dat langzaam voorbij schreed. Dat deed hij dikwijls samen met Lutgarde. Van op een terrasje turen naar het passerend volkje. Het was dan een eenrichtingsverkeer in hun blikken. Zij bekeken de passanten, maar het omgekeerde mocht liefst niet. Ze konden dan als tijdverdrijf commentaar geven op al wie niet voldeed aan de conservatieve esthetische normen die ze voor zichzelf hadden vastgelegd. ‘Zie je die daar met dat verticaal gestreept kleedje? Ze is al zo mager.’ ‘Moet je die groeven in dat gezicht eens zien, precies de Grand Canyon. Die oude heks kleedt zich alsof ze twintig is met dat rokje een flink stuk boven de knie.’ ‘Dat jasje en die broek hebben nu toch ook kleuren die niet samengaan, wel?’ ‘Dat jonge fastfood-meisje daar, met haar uit de kluiten gewassen achterwerk; bijna niet te geloven dat er jeans in die maten bestaan.’ ‘Hoe is ’t mogelijk, zo jong en zo dik. Wat zal dat worden op latere leeftijd?’ ‘Kijk es, die mijnheer daar met dat donker jasje; gelijkt sterk op onze nonkel Fons.’ ‘Ja, maar zijn kapsel is anders.’ ‘Het is duidelijk een pruik. Kijk maar, zijn echte haar die er onderaan uitsteekt heeft een andere tint. En dan die artificiële scheiding, die geen hoofdhuid laat zien.’ ‘Zie die daar op haar hoge hakken. Ze loopt precies op eieren.’ ‘Ja, schijnt slecht te zijn voor de rug.’ ‘Dat mens daar is ook serieus geschminkt. Kijk eens naar haar ogen. Ze komt net uit de kolenkelder.’ En al dat commentaar werd gekruid met een neusreutel als het wat komisch was en als de tegenstelling met hun eigen visie te grof was, met een afkeurende ‘maar’ dat kortweg als 'moa' werd uitgesproken. Nu was het evenwel anders. Totaal anders… Luk zat er zonder zijn vrouw. Links naast hem zat een jonge heer en rechts een al wat oudere dame, elk aan zo’n tafeltje bedekt met een wit tafelkleedje. Alle drie observeerden zij het volk dat voor hen passeerde en dat ietwat reikhalzend uitkeek naar het gebeuren een eindje verder. Hoewel nogal wat mensen van uiteenlopende pluimage de revue passeerden, had Luk geen zin om daarover maar iets op te merken in zijn gedachten. Nee, hij wou nu eerder dat de passanten naar hem keken, dat zij aandacht voor hem zouden hebben. In tegenstelling tot de keuring van op een terrasje, moesten de blikken nu in beide richtingen gaan. Hij verlangde hevig dat regelmatig uit de mensenstroom iemand naar hem zou komen, zich op de stoel voor hem zou zetten en een blijk van interesse zou tonen. Ja, ze mocht te dik of te mager zijn. Ja, het mocht iemand zijn wiens jas qua kleur niet paste bij zijn broek. Ja, ze mocht overdreven geschminkt zijn of iemand met een gezicht waarin diverse zijrivieren van de Colorado hun weg hadden gebaand. Daarover zou hij absoluut geen commentaar bedenken. Maar, in de twee uur dat hij daar zat beperkte de interesse in zijn richting zich tot af en toe iemand, die slechts een kortstondige blik wierp naar het kaartje op de tafel waarop zijn naam gedrukt stond en dat blijkbaar weinigzeggend was. Hij stond op en zuchtte. Dat was nu eenmaal het lot als je boek niet aanvangt met 'Ingrediënten voor vier personen', dacht hij. Volgend jaar beter. Gelaten verliet hij de Boekenbeurs.

Bert Bergs
3 1

Opleiding

Workshop met Rudy Soetewey (Kramat)
Korte Workshop met Ingrid Verhelst

Publicaties

- Het duivelse recept (Bola Editions, 2013)
- Cirkel Twaalf (Eigenboekuitgeven.com, 2013)
- Het Pi-algoritme (Eigenboekuitgeven.com, 2014)

Prijzen