Egbert Dasdonk-Mirador

Gebruikersnaam Egbert Dasdonk-Mirador

Teksten

Twee Bloemen (kortverhaal)

Twee verwelkte bloemen staan op de vensterbank voor het raam. Ze delen een aarden bloempot en een schrale kluit potgrond. Rechts, een rode wijnvlek. Alsof de kleur uit miserie uit de kroonbladen is gegleden en is blijven liggen op het kozijn. Hun stengels en kelkbladen zijn verdord. Het genadeloze zonlicht droogt hen nog wat verder uit. Als je goed luistert, kan je ze horen kraken en verschrompelen. Ooit zo kleurrijk en fleurig, nu gedoemd om te verworden tot vuile bruine schilfers en snippers, waar niemand nog aan zal ruiken. # 1 Ze dronk haar glas leeg, zette het op tafel en schoof de stoel achteruit. Onderuitgezakt met een hand achter het hoofd, keek ze nog even naar de bloemen. Ze vroeg zich af hoe zoiets prachtig had kunnen veranderen in zoiets ellendig. Bedroevend. Treurig. Ze schudde haar hoofd, stond op en wandelde naar het raam. De geur van verlepte bloemen, vergane glorie, drong in haar neusgaten. Ze zou hen beter weggooien in plaats van ze daar verder te laten creperen. Het was echt geen zicht en het had iets meelijwekkend, maar ze kreeg het gewoon niet over haar hart. Het was haar schuld dat ze dood waren. Haar godverdomse schuld. # 2 Ze bedacht dat het geen toeval is dat bloemen geven een teken van liefde is. Een groots maar ook broos teken, want zoals geliefden van elkaar afhangen, zo hangen bloemen van hun eigenaars af. Vergeet hen water en wat zonlicht te geven en het schone verdwijnt even snel als het schuim op een slecht gemaakte cappuccino. Iemand die bloemen geeft, zegt eigenlijk: “Ik vertrouw erop dat jij even goed zorg zal dragen voor deze bloemen, als jij dat voor mij doet. Zorg ervoor dat ze zo lang mogelijk bloeien en groeien.” Een relatie is dus net zoals een ruiker bloemen. Zolang ze bloeien, is het allemaal mooi en goed, maar eens ze beginnen te verwelken, kan het vlug lelijk worden. # 1bis Hij liep over straat en zag mutsen en sjaals gedragen worden door zich daaronder verstoppende mensen. Ze verstopten zich voor de kou, uit schrik dat indien ze te diep zouden inademen, de koude lucht niet alleen hun tenen, maar ook hun hart zou bevriezen. Hij gaf ze geen ongelijk. Met een bevroren hart kun je niet leven. Enkel pretenderen dat te doen. Met een bevroren hart valt ook niet samen te leven. Dat wist hij ondertussen ook al. # 2bis Wat ze voor hem voelde, had ze in één welgemikte zin naar zijn hoofd geslingerd. “Je bent een kamerplant.” Hij had niet beter gevonden dan te antwoorden: “En jij, onkruid. Dat vergaat niet en parasiteert op de rest”. Het verbaasde hem niet dat een romance tussen een kamerplant en onkruid geen lang leven beschoren was, maar toen ze eraan begonnen, waren ze nog niet meneer Kamerplant en mevrouw Pisbloem. Neen, toen waren ze Monseigneur Grote Leeuwenbek en Madam Magnolia en leek het allemaal wel goed uit te zullen draaien. Ze zouden zich samen naar de zon richten en diens stralen omzetten in een onuitputtelijke energie om groter, sterker en mooier te worden. Het eeuwige samenzijn lachte hen toe. # 3 Ze duwde haar pink in de potgrond. Droog. Geen enkele korrel bleef kleven aan haar vinger. Alle levenskracht uit de aarde gezogen door de hongerige wortels. Arme aarde. Ze nam het plastic potje uit de vaas en zag dat de wortels er onderaan uit staken. Op zoek naar restjes water en mineralen, waren ze dieper en dieper gaan zoeken om ten slotte op de kale bodem van de bloempot te stoten. Ze moeten zo teleurgesteld zijn geweest als een ruimtevaarder die na maanden vliegen door het eindeloze zwarte heelal, eindelijk landt op een planeet, uitstapt en niets buiten stenen en stof ziet. Voor de wortels betekende de bodem het einde van reis en ze gaven het op. Een ruimtevaarder stapt terug in zijn ruimteschip en zoekt verder. Welk van de twee paden haar lot zou zijn, wist ze nog niet. # 3bis Hij liep voor een naderende bus in en wist net op tijd de stoep te bereiken. Hij voegde zich in de stroom winkelende mensen en diepte zijn trillende gsm op uit zijn borstzak. Het was een bericht, zijn gsm dan toch niet rillend van de kou. ‘Waar ben je?’ Goede vraag. Hij antwoordde haar: ‘Wie ben jij? Nu begon ze zich plots zorgen te maken. Nu, na maanden snoeien en pesticide sproeien, zou ze haar kamerplant eindelijk wat aandacht schenken. Nu was het te laat. De zure regen had zijn werk gedaan. Er zat niets meer in de aarde om verder op te groeien. Helemaal uitgeput. ‘Depleted’ zouden ze in Londen zeggen. # 4 Ze zonk neer in de zetel en legde haar gsm op het salontafeltje. Ze wist niet wat te doen. De kasten waren gevuld met boeken, geschriften waarin ze geen enkele raad zou vinden. De stoelen stonden rond de tafel, maar er was niemand om mee te overleggen. De stilte in huis was daar om gebroken te worden, maar bleef halsstarrig doorklinken. Nu had ze iemand nodig. Nu. Op dit ogenblik, in dit moment besefte ze hoe eenzaam hij moet geweest zijn. # 5 Ze bleef nog even rechtop zitten en liet zich vervolgens neervallen op de beige zetel. Ze tuurde naar het witte plafond. Hij was vrij duidelijk geweest en zij had het klaar en helder verstaan. Hij zou niet meer terugkomen tenzij voor zijn spullen te komen halen. Hun relatie was in een barre winter terechtgekomen. Beter, een ijstijd. De bomen waren zonder bladeren en zouden geen knoppen meer krijgen. Een dooi, een lente was onmogelijk geworden. # 4bis De lucht deed zijn grijs gewaad aan en begon dicht te trekken. Hij dwaalde door de stad en liet zich leiden door zijn automatische piloot. Die deed hem landen bij Bar Celona, waar Céline achter de toog stond. Hij bestelde een cappuccino en bleef staan aan de bar. “Alsjeblieft.” Ze zette een koffie met halfslachtig opgeklopte melk voor zijn neus. Het schuim verdween als sneeuw voor de zon. Gelukkig voor de zaak was ze beter in het tappen van pinten met een deftige schuimkraag. “Céline, wat als ik je zeg dat ik klaar ben om verpot te worden?” # 5bis Verpotten moet je in de lente doen, had hij ergens ooit gelezen. Moet je doen als de wortels uit de pot groeien, want dat betekent dat de plant geen kant meer uit kan en zou stoppen met groeien. Wel, dat moment was aangebroken. Zijn winterslaap had lang genoeg geduurd. Maanden binnen zitten, wachtend op een geniale inval, een antwoord, een aanbod. Hij snakte naar wat zonlicht, verse grond. Een nieuw begin. # 6 Hij had maanden zitten lanterfanten, terwijl zij met moeite de tijd kon nemen om eens fatsoenlijk te slapen. Duizenden ideeën vulden zijn hoofd, pende hij neer op papier, maar werden nooit bewaarheid. Hij wou ondernemen, uitvinden, de wereld verbeteren, maar kwam niet verder dan zijn eigen bureau. Behoorlijk tragisch. Hij weigerde, in afwachting van het grote licht, wat te werken waardoor zij de boel draaiende moest houden. ‘Later’ zou hij dat allemaal dubbel en dik terugverdienen. Nu zwart zaad, later gigantische bomen. Dat was zowat zijn motto, al vergat hij blijkbaar dat zaad te planten. Zelf stelde hij het dan voor als dat ‘de zon nu even niet scheen’. # 6bis Geen enkel idee zou ze kunnen opnoemen, mocht hij het haar vragen. In haar ogen vergooide hij zijn tijd. Was hij een verstrooide en nutteloze pater die opstond zonder doel, ging slapen zonder reden om wakker te worden en leefde zonder te bestaan. Zij wou vooruit, wou dingen bereiken, een richting kiezen en zo ver mogelijk geraken. Als hij haar dan vroeg welke richting, bleef het stil. Kon ze niet antwoorden. Zelf was ze in de eerste beste job getuimeld en had ze besloten daar alles voor op te geven. Om te bestaan zonder te leven. # 7 Die nacht lag ze op haar zij met haar ogen gesloten. Ze vroeg zich af of ze nu eigenlijk de achterkant van haar oogleden zag of dat haar ogen gewoon ophielden met werken. Veel maakte het in ieder geval niet uit, het resultaat zou het hetzelfde blijven. Als ze haar ogen sloot, liet ze een zwart doek neer. Een zwart doek waarop gedachten en twijfels, zo hardnekkig als onkruid, konden woekeren. Hoe harder ze probeerde hen tegen te houden en in te dammen, hoe verder ze zich verspreidden en uitbreidden. # 7bis De zwakke ochtendzon duwde zachtjes tegen de gordijnen en liet zichzelf na even twijfelen toch binnen. Céline lag met een speelse lach nog vredig langs hem te slapen. Zijn zaad was geplant. Nu nog een ander bloempje uittrekken, met wortel en al. Als dat geen goede reden was om op te staan. Hij zou een deel van zijn spullen gaan halen, vertrekken en tijdelijk bij Céline verblijven. De praktische zaken en de grote spullen zouden ze later wel afhandelen, dat kon wachten, maar hij moest en zou vandaag vertrekken. # 8bis De deurbel had weerklonken. Hij had het altijd een stom deuntje gevonden, maar nu werd hij er om een of andere reden vrolijk van, fleurde hij er van op. Hij keek rond zich en zag een kleine deuk in de muur. Die was daar gekomen toen hij vol goede moed de nieuwe zetel naar boven had gesleurd. Bleek dat ze hem toch niet zo leuk vond. Hij meldde haar dat ze hem dan maar zelf naar onder mocht brengen. De deur ging open. # 8 De deurbel had weerklonken. Ze zat net met haar koffie in bed, verschoot en verslikte zich. Ze wist haar kop op het nachtkastje te zetten en zo te vermijden dat haar gebroken witte lakens zouden veranderen in vodden die bescheten leken. Ze stapte in haar pantoffels en slofte naar de deur. Zaterdagmorgen, om negen uur, welke nietsnut heeft er dan niets beter te doen? Zonder te kijken, opende ze de deur. # 9 “Goedemorgen.”   “Dag Leo, wat kom je doen?”“Wat spullen en kleren halen.”   “Ben je niet beschaamd over het uur?”“Je bent toch wakker. Wat maakt het uit?”   “Niets dan. Kom binnen.”“Ik kom later nog terug voor m’n computer en zo te halen.”   “Waarom blijf je niet gewoon?”“Waar valt ervoor te blijven?”   “Dit, ons, wij.”“Neen, voor jou was het altijd al ik en jij.”   “Wat bedoel je daar mee?”“Gewoon, het is over, gedaan tussen jou en mij.”   “Het kan niet dat er niets meer is.”“Zie je die twee bloemen daar. Dat zijn wij. Gereed voor de composthoop. Miserabel groenafval.” # 9bis Ze wist niet wat te zeggen. Ze wou fel en nietsontziend, furieus tekeergaan. Hem neer-branden tot tegen de grond zoals dat gebeurde met de olijfgaarden van de oude Grieken. Dan zou het nog jaren duren vooraleer er terug vruchten zouden verschijnen. Ze wou hem met de grond gelijk maken, geen enkele spaander heel laten, maar deed het niet. Ze kreeg haar mond niet open. Alsof er terpentijn tussen haar lippen zat. Hij hoopte dat ze zou ontploffen. Dat ze met een wolk napalm heel zijn regenwoud zou affikken. “I love the smell of napalm in the morning”. Een Apocalyps en nu, graag. Hoe minder hij moest opruimen, hoe makkelijker het zou zijn om iets op te bouwen. Op een afgebrande akker groeien de dingen nu eenmaal beter. Maar het bleef stil. Hij nam een rugzak, vulde die met kleren en zocht twee paar schoenen uit. Ze stond en staarde. “Dan ga ik er maar mee vandoor” # 10 -01 Ze keek hem aan, sprak hem aan. Zonder woorden. Begreep hij wat zij wou. Hij keerde zich om, zonder vaarwel, en vertrok. De deur leek voor hem een grens. Een grens die hij over moest om opnieuw te kunnen beginnen. Te verrijzen uit zijn as. Een grens waar de douane zijn koffer niet zou openbreken maar zijn verleden voorgoed in beslag zou nemen. Zijn handel in verdrongen herinneringen en verbroken beloftes voorgoed kwijt. Ergens veilig weggestopt in een kluisje aan de grens.  

Egbert Dasdonk-Mirador
144 0

De Grijze Zot (kortverhaal)

_ Jezus   De vaalgrijze aluminium rolluik kraste, piepte en kraakte open. De kruipolie moet al sinds de barre winter op zijn. Zoals elke morgen staat hij er weer. Hij, een man met een grijze baard en grijs lang haar. Een gevallen Jezus op pensioen. Net zoals zijn idool is hij zwakzinnig en wandelt hij op sandalen. Mét witte sokken maar zonder de 12 vrienden. (Om 4 uur aan de kerk, pak al uw vrienden mee,… ik kom ook alleen.) Ik zou er niet mee mogen lachen, maar hij is zo’n figuur waar jij jezelf van afvraagt van waar ze komen. Hij staat elke morgen, met z’n plastic zakje van de “jébé” in de hand, te wachten op de grote opening van de parfumwinkel. “What’s in the bag, I don’t know”, maar het is al 5 maanden hetzelfde zakje. Waarom hij daar is? Wel, voor de Bimbo.   _ De Bimbo van de Bondgenotenlaan.   Tiziana. Tiziana van de Paris XL. Welriekend. Lange gelakte paarse nagels. Korte volslanke benen met bovenop twee ronde billen verpakt onder de beschermende atmosfeer van een veel te strakke legging. Elke morgen opent ze plichtsgetrouw de winkel. Eerst alle lichten aan, dan de achtergrondmuziek en tot slot de ouverture. Mét publiek. Elke dag opnieuw. Ze drukt op de knop links van de rolluik die krassend en piepend omhoog draait. Eerst ziet ze zijn sandalen en witte sokken. Vervolgens tonen de versleten joggingbroek en het plastic zakje zich. Afsluiten doen we met het sjofele houthakkershemd, de lange grijze baard en de starende lege ogen. De ogen die naar haar en naar nergens kijken. Ze lijken niet te leven, maar toch op zoek te zijn naar haar.   Ze doet de verschillende sloten van de glazen deur los en trekt de deur open. Ze kijkt naar hem. Hij kijkt naar haar en blijft staan waar hij stond, wachtend op zijn kusje. Dan stapt ze naar buiten, gaat op haar tippen staan en kust hem op een stukje wang zonder baard. Soms speelt er een vage geheim-zinnige glimlach om zijn lippen. Andere keren geeft hij geen kick. Na het heilige moment gaat ze terug naar binnen, neemt ze plaats achter de toonbank en zet ze de airco op. Als een oud en vergeeld blad in de wind wordt hij verder geblazen door de lucht uit de airco en verdwijnt hij schuifelend en strompelend uit haar zicht.   _ Ik_ #1   Dit is het schouwspel dat ik elke morgen rond 8.55u opgevoerd zie. Gratis en voor niets. Twee topacteurs in de film van hun leven, hun carrière. Ze weten het zelf niet en zullen het waarschijnlijk nooit beseffen, maar elke morgen kijk ik aandachtig naar hen. Vanachter mijn krant begluur ik hen en hoop ik op een onverwachte wending. Als het regent, zal ze bijvoorbeeld een oude paraplu nemen en hem zijn kusje geven zoals de meisjes dat doen in de films uit de jaren vijftig. Haar linkerhand op zijn rechterschouder, staande op de tip van haar rechtervoet, het linkerbeen geplooid in een hoek van negentig graden. Even, voor heel even, is de Bimbo dan een gracieuze verschijning. Even straalt ze pure elegantie uit, maar de regen spoelt dat onmiddellijk weer van haar af.   Daar kan ik dus nog van genieten. Van die kleine menselijke momenten. Momenten die we vergeten, maar het eigenlijk niet waard zijn om vergeten te worden. Momenten die we soms delen, maar al te vaak voorbijgaan vooraleer we beseffen dat we ze beleven. Wie is er nu niet gelukkig, wanneer hij de eerste zonnestralen van de lente op zijn huid voelt, de droge geur van de zomer ruikt of op een zondagmorgen de eerste sneeuw van de winter ziet neerdwarrelen? Dat geluk bepalen we niet zelf, maar wordt ons in de schoot geworpen. We moeten er niets voor doen buiten al onze zintuigen gebruiken. Openzetten zoals de ramen tijdens een grote schoonmaak. Alles laten verschijnen en opnemen. Met volle teugen drinken van de bron van fenomenen die we zelf niet beheersen. Mensen en hun daden zijn zoveel kleiner dan we denken.   _ De plaatselijke don   Wie ben ik? De barista noemt me Don Cappuccino. Elke morgen terwijl ik het toneeltje aanschouw, drink ik namelijk een cappuccino. Un cappuccio, zoals ze dat zo mooi zeggen in Italië, al dan niet verwijzend naar de kap van de habijt van de orde der Kapucijnen.  Eigenlijk ben ik ook eerder een kapucijn dan een don. Een monnik die bedelt, niet een of andere jonkheer die geld schept of de kleine boeren pluimt in opdracht van zijn vader. Al vijf jaar ben ik werkloos, leef ik van de staat, van de anonieme liefdadigheid van onze sociale zekerheid. Een profiteur volgens velen. Een mens voor enkelen.   Maar ik heb wel degelijk een ziel en denk nog steeds na bij de dingen. Elke dag lees ik plichtsgetrouw de krant. Geen enkele letter sla ik over. Ik versta niet altijd wat er geschreven staat, maar zo leer ik bij en blijf ik bij de zaak. Dertig jaar heb ik gewerkt, maar ik was te jong om op pensioen te gaan. “Te jong”. Het argument dat gebruikt wordt om een tienjarige naar bed te sturen, terwijl zijn drie jaar oudere broer wel naar de tweede helft van de Champions League-match mag kijken. Pathetisch. Belachelijk. Ridicuul. Vond ik toen en vind ik nog steeds.   Mijn ontslag was geen donderslag bij heldere hemel. Het bedrijf waar ik werkte, kende al jaren problemen. Om de 6 maanden daalden de heren en dames de glazen trap af met het heugelijke nieuws dat er opnieuw mensen zouden moeten vertrekken, omdat ‘ons’ bedrijf financiële moeilijkheden bleef kennen. Financiële moeilijkheden die het gevolg waren van stijgende loonkosten, toenemende grondstofprijzen, belastingverhogingen, onvoorziene situaties en wat nog allemaal. Het ene excuus nog minder geloofwaardig dan het andere. Zever. Gezever.   Eigenlijk kwam de neergang van het bedrijf neer op de onkunde van de heren en dames van ‘den boven’. Wat wil je ook? Met hun neus tot hun dertigste in de boeken gezeten. Met hun ogen verdwaald in een virtuele realiteit waar niets lijkt op wat het is. Met hun handen in hun zakken langs de zijlijn gestaan. Met hun mond over alles en iedereen een mening. Met hun oren veel te weinig geluisterd naar wat de gewone werkmens, de homo sapiens lavoriensis, denkt en wil. Neen, onze vrienden, die van de homo sapiens virtualytus-soort, zouden het ons eens komen uitleggen. Draaide dat even verkeerd uit, zeg. Om de haverklap stonden ze aan mijn bureau om uitleg te vragen over hoe dit of dat te werk ging. Ze dachten de firma te kunnen kennen door zijn rekeningen, contracten en ratio’s te bestuderen, maar verloren in die zwart op witte-jungle de mensen achter de cijfers uit het oog. Ook mij.   Zo kwam dus ook mijn dag om te gaan. Om de schoenen aan de haak te hangen. Niet dat ik wou stoppen met werken, maar ik had geen keuze. Of beter, heb er geen gehad. Ik werd met het oud papier meegegeven en eindigde als een plaatselijke don aan een tafeltje in een koffiebar in Leuven.   _ Ik_#2   De eerste maanden heb ik nog her en der aan werk proberen te geraken, maar een oude man in dienst nemen is voor een bedrijf geen vanzelfsprekendheid. Dat begreep en begrijp ik. De talloze afwijzingen die daarmee gepaard gingen, kon ik echter maar moeilijk verteren. Te jong voor het pensioen, te oud voor te werken. Machteloos grijpend naar de zeldzame opportuniteiten kwam ik terecht in een spiraal naar de bodem van mijn bestaan. Ik had jaren gewerkt, bijgedragen en mijn plicht vervuld, maar plots was er voor mij geen plaats meer. De virtuele mens dreef mij, de werkmens, uit mijn habitat. Ontheemd zwierf ik langs allerlei tijdelijke baantjes en eenmalige opdrachten op zoek naar een hoger doel in mijn leven. Onderweg begon ik te schrijven over mijn ervaringen op het slagveld van de ouderen-werkloosheid. Ik werd schrijver, godbetert, een echte luierik. Een nietsnut eerste klas.   Misschien moet ik toch maar intreden en echt monnik worden. Trouw zweren aan die gekruisigde dwaas op sandalen, zonder witte sokken, maar mét 12 vrienden. Dan kan ik bedelen zonder mij schuldig te voelen en leven van de liefde voor iets dat er niet is.   _ Een gedicht van mij   Langs het water waart een man Een man die lijdt Een man met spijt   In het donker doorstaat hij angsten Vreest voor niets Bang van alles   Twijfelend, wijfelend aan de rand Zoekt hij Een helpende hand   _ POV: De Barista   Wel, Peter heeft jullie zijn verhaal uit de doeken gedaan. Dat verhaal is echter niet volledig. Peter komt hier ondertussen een jaar of drie elke morgen zijn cappuccino drinken, de krant lezen en het merkwaardige theater aan de overkant van de straat in de gaten houden. Hij is inderdaad werkloos, maar zijn mislukte zoektocht naar een job was niet zozeer te wijten aan een persoonlijk falen, dan wel aan een spijtig toeval. Zijn broer Ward, de grijze zot met het zakje van de GB, kreeg vier jaar geleden immers Alzheimer. Geen ouders meer om voor hem te zorgen nam Peter die last op zich. Elke dag maken ze tussen 8.30u en 9.30u een wandeling door de binnenstad waar het tafereel voor de Paris XL inherent deel van is. Dan ontmoet de mooie Tiziana haar vader die zich haar niet meer herinnert, maar nog altijd van haar houdt.

Egbert Dasdonk-Mirador
0 0

De Keizer van de Nacht (kortverhaal)

_NIGHTINTHECITY In de oranje gloed van een straatlantaarn stond een groepje jongens te lachen met en te wijzen naar elkaars smartphone. De vier gierden het uit. In het appartement aan de overkant van de straat flitste een tv van wit en blauw naar groen en grijs achter een vaal geel gordijn. Beneden op het troittoir zag Lucas twee zwarte vrouwen waggelen, pratend over de kinderen en hun familie. Hun dikke zwarten haren en huidskleur stonden in schril contrast met hun witte kunststoffen winterjassen. ‘Des dames blanches passent dans la reu’. Al vond Lucas dat zelf maar een povere woordspeling. Wit met zwart vanboven op. Dat kon beter. Hij zag de witte dames de hoek omslaan en concentreerde zich weer op de meute uitgelaten jonge wolven. Een van hen was ondertussen vertrokken, maar de drie overgebleven jongelingen waren nog druk bezig zich te verslikken in hun eigen lach. Zittend op de vensterbank, nipte hij van zijn glas wodka-cola terwijl hij met zijn vingers tokkelde op de rechterdij. Zijn gsm trilde. Een bericht. ‘Kom af.’ Hij schudde zijn hoofd en stak het toestel terug in de rechterzak van zijn versleten jeans. Hij nam nog een slok en keek de kamer in. Een eenzame nachtlamp verspreide een zwak maar warm licht. Deborah lag uitgestrekt op de matras op de houten vloer. Het laken over haar gegooid, zoals een vod over gemorste vloeistof op de grond. Hij sloeg zijn hoofd achterover tegen de muur en keek naar het plafond. Een van de vochtvlekken leek stilaan de vorm van Groenland aan te nemen. Een andere vlek deed hem denken aan Brazilië. Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich op alle geluiden. Deborah’s regelmatige ademhaling speelde haasje over met het tikken van de klok. In de achtergrond weerklonk het gezoem van de koelkast en het gekraak van de verwarming. Verder weg onderscheidde hij de bastonen van de ondergrondse nachtclub in hun straat, maar ook het hoge geblaas van de straalmotoren van een passerend vliegtuig. Hij vroeg zich af hoe totale stilte zou klinken. En of er iets zou klinken, want stilte die klinkt is geen stilte. En als er niets zou klinken, het dan ook echt helemaal stil zou zijn. In zijn hoofd. Achter zijn ogen. Tussen zijn oren. De jongens op straat namen afscheid en gingen elk hun weg. Naar huis, naar het lief, naar een volgende bijeenkomst? God mag het weten. Lucas keek naar onder, zag het voetgangerslicht op groen springen en een van de jongens oversteken, terwijl hij zijn koptelefoon opzette. Een oudere dame schuifelde haastig in de andere richting en botste tegen de jonge snaak op. Hij keek even op, grijnsde en liep door. Het vrouwtje draaide rond haar as, trippelde ter plaatse, vond de juiste richting en strompelde verder. Maar de stoeprand was er te veel aan. Een van haar voeten bleef hangen tegen een uitstekende straattegel. Ze viel vlak op haar gezicht, alsof een windhoos haar uit het niets tegen het voetpad blies. Lucas bleef kijken. Ze bewoog niet. Er verscheen een hoofd aan een raam vanachter een gordijn in een appartement, schuin ten aanzien van zijn raam. Lucas deed teken, wees naar de vrouw en draaide zijn duim naar boven en onder. De persoon aan de andere kant van de straat, keek naar hem en haalde de schouders op. _BETONNENBAYWATCH Lucas sloeg zijn glas achterover, trok een pull aan, nam zijn jas van de stoel en gaf een kus op de gloeiende wang van Deborah (Huh, waar ga je heen. Ik ga roken, ben direct terug. Ok, ik blijf sla…) Hij deed de deur open, controleerde of hij zijn sleutels en gsm bij had en sloot de deur. Hij daalde de trap af in galop en verliet het gebouw. Hij liep naar links en zag één van de vier tieners foto’s nemen van de gevallen vrouw. ‘Leeft ze nog?’ ‘Weet ik veel, mijn portefeuille was uit m’n broek gevallen dus was die aan het zoeken en toen lag zij hier en ja, daar moest ik toch een foto van nemen. Dit is zo cool en vreemd en….’ ‘Sodemieter toch op, aasgier, help haar liever’ ‘Neen, man, ik blijf daar vanaf’. Van mens naar ding in vijf minuten. Lucas belde het noodnummer. ‘Komaan kerel, bol het af’. Een wegvegend gebaar versterkte zijn zin en werd beantwoord door een boze blik. De jongen droop af. ‘Ja, ik sta hier op het kruispunt van de Synagogestraat en de Bankstraat. Er ligt hier een bejaarde vrouw op het voetpad en zij lijkt niet meer te leven.’ ‘Reageert ze op vragen, meneer?’ Lucas zette zich op zijn hurken. ‘Kunt u mij horen, mevrouw?’ Niets. De wind blies de blauwe sjaal rond het hoofd van de dame los en legde een ingevallen grijze wang bloot. Insta-archeologie. ‘Neen, mevrouw, de mevrouw hier op de grond is, denk ik, overleden. Ik heb haar zien struikelen en vallen, ben naar buiten gekomen om te helpen, maar het is denk ik te laat’. ‘Ok, meneer, we sturen zo snel mogelijk een ambulance.’ Lucas keek op en zag een vrouw in groene anorak de straat oversteken. ‘Is ze dood?’ ‘Ja, en wie bent u?’ ‘Chrissie, ik zag haar vallen en ik denk dat jij daarna naar mij hebt gekeken en teken hebt gedaan’ ‘Ah ok, ja, ik zag je gezicht niet goed, Chrissie. Ik heb ondertussen de ambulance gebeld. Ze zijn onderweg’ ‘Ok, dan wacht ik hier met jou’. _DEEENZIJNDOOD Na tien minuten ijsberen, klappertanden en handen wrijven kondigden blauwe lichten de komst van de ambulance aan. ‘Bent u Lucas Muster?’ ‘Ja, ik heb gebeld’. De ambulancier knielde en draaide de vrouw om. Haar magere gezicht leek elk moment te kunnen breken. Haar huid leek zo broos als bevroren perkament. Haar ogen staarden leeg voor zich uit. ‘Ze is overleden.’ Toen pas drong het door tot Lucas dat wat hij hier beleefd had niet normaal was. Dat wat hij gedaan had, niet zomaar was. Dat een persoon was komen te gaan. ‘Kende u haar?’ ‘Nee nee, ik zat zomaar te kijken achter mijn raam. Daar.’ Hij wees naar zijn appartement. Zijn knieëen en benen voelden aan als elastieken die na te hard zijn aangespannen geweest, in elkaar krompen. Hij zocht de steun van de motorkap van een geparkeerde auto en wist te blijven staan. ‘We gaan haar meenemen en vlug een korte getuigenis opnemen.’ ‘Ik wil ook getuigen’ zei Chrissie. ‘Geen probleem, mevrouw.’ Een kwartier later klapte het portier van de bestuurder dicht en vertrok de ziekenwagen. ‘Alles goed Lucas?’ ‘Ja ja, heb het koud en weet niet wat ik hiervan moet denken. Wie was ze, waarom was ze hier,…’ ‘De ambulancier zei dat ze dementerend was.’ ‘Ja ja, en als je dat niet gelooft, maken ze je iets ander wijs zeker’. ‘Wees niet zo pessimistisch’ ‘Ik kan er gewoon niet bij. Wat een pech voor die vrouw. Hoe vreemd.’ ’Stil maar, ga naar huis, probeer te slapen’. Hij kijk naar Chrissie. Haar groene ogen keken vertederd. Haar korte stijve haar in de war door de winterse bries. Haar lippen sereen op elkaar. ‘Ja doe ik, aangenaam kennis te maken. Tot later’ ‘Dag Lucas’. _GEEFTDEANDEREENKOPSTOOT Hij diepte zijn gsm uit de rechterzak van zijn versleten jeans en antwoordde op het bericht: ‘Ben daar’. Zijn hoofd draaide overuren onder de kap van zijn jas. Een ongelukkige val op betonklinkers. Was dat het dan? Het einde? Het laatste uur geslagen. Punt aan de lijn. Als een onbekende soldaat gesneuveld op straat in een miljoenenstad op een gewone winteravond. Hij had zich de eeuwige jachtvelden toch idyllischer voorgesteld. De voetpaden, die als natte wangen na een hevige huilbui lagen te glimmen in het licht van de lantaarnpalen, torsten hem, een eenzame stadsdwaler, naar zijn volgende afspraak. Zijn haastige kleine passen klotsten regelmatig in de stedelijke orkestbak. Hij kon niet snel genoeg uit het zicht zijn van de ramen waarin hij zichzelf zag. Een naderende sirene doorbrak zijn gepeins. Een politieauto schoot langs hem door en stopte verderop bij een modernistisch appartementsblok. Twee agenten sprongen uit de auto en repten zich naar binnen. Hij hield halt en bekeek de gebouwen rondom. Nergens stond een man of vrouw aan het raam zich af te vragen wat er gaande was. Hij zag achter de gordijnen mensen zich in hun zetel zetten, kinderen met hun zaklamp op het plafond schijnen en een kat op een kozijn kruipen. Als vissen in een aquarium zwommen ze rustig door, zich niet bewust van wat er zich daarbuiten afspeelde. Zolang men maar op tijd gevoederd wordt. Hij stapte verder. Na een kwartier wandelen kwam hij aan bij Bar Celona, de kroeg van zijn maat Damien. ‘Aha, hier is hij eindelijk, de keizer van de nacht. Kon je weer niet slapen?’ ‘Zwijg toch, Damien, zo lijk ik wel een psychopaat. Ik ben niet in de stemming.’ ‘Oei, oei, de nacht weegt zwaar op meneer. Hier een borrel van het huis’. Lucas goot de alcohol in zijn keel en kon het brandende gevoel volgen tot in zijn maag. ‘Geef me er nog een.’ ‘Komt eraan, het feest is hierachter nog vollen bak bezig.’ Hij sloeg het glaasje achterover. ‘Goed te weten, geef me een wodka-cola en dan ga ik eens een kijkje nemen.’ Damien bediende Lucas, hij betaalde en ging door de witte deur vanachter in de kroeg. De zaal was aangenaam gevuld met hevig dansende jongens en meisjes. Rode, paarse en witte lichten deden de ruimte baden in een buitenaardse sfeer. De luide house-muziek vulde de ruimte. Hij legde zijn jas op een zetel, begroette wat mensen en begaf zich op de dansvloer. Hier voelde hij zich thuis. Een. Volledig. Af. De lage tonen deden zijn buikvlies trillen. Zijn voeten begonnen spontaan te bewegen. Hij stapte ter plaatse van links naar rechts en terug en gaf zich geleidelijk over aan de muziek. In zijn hoofd droeg hij het nummer op aan haar. Dit was zijn requiem voor de vrouw op de stoep. Geen dodenmars, maar een dodendans. Al danste enkel hij, alleen voor haar. Hier, op dit moment, op dit beton, voelde hij zich juist. Hij had er niets aan kunnen doen, had gedaan wat hij kon. De stad had haar leven genomen en haar uitgespuugd als een rotte tand, maar hij, hij voelde zich opgenomen in het voortdurende draaien en malen van dit betonnen oerwoud. De muziek dreunde verder en duwde beat per beat de sombere gedachten uit zijn hoofd. Het werd kalm, zelfs stil in zijn hersenpan terwijl om hem heen lichamen hun armen en benen in vreemde kronkels plooiden en gooiden. Als hij mocht kiezen om ergens dood neer te vallen, zou het hier zijn.

Egbert Dasdonk-Mirador
0 1

Opleiding

Publicaties

Prijzen

Eervolle vermelding - WriteNow-voorronde 2016 voor 'De Grijze Zot'
Cultuurpluim 2016, uitgereikt door de gemeente Tessenderlo