Els Wouters

Gebruikersnaam Els Wouters

Teksten

Man zonder vrees

“Dan toch,” zuchtte de man toen hij zijn kleinzoon met het kleine boekje zag naderen. Plotsklaps zou het laatste puzzelstuk dan toch gelegd worden, daar in de schaduw van de perelaar. De oude man verzette zich niet, deed het boekje open en zag zijn kleinzoon glunderen. “Luister,” begon hij. Oorlog wierp voor de tweede keer haar donkere schaduw over de wereld en doofde het licht tot in de kleinste Vlaamse huiskamers. Desondanks hielden achtergebleven mannen, vrouwen en kinderen dapper de boerenstiel aan. Die zomeravond troffen Jacobus en Marcel, twee buren en bovenal beste vrienden, elkaar in ‘De klok’. Het dorpscafé bleef tijdens de oorlog gewoon open, op de spertijd na. Hoe harder het verzet in de regio, hoe vroeger het café moest sluiten. Het was ondertussen vijf minuten voor sluitingstijd. “Barman, wat is onze schuld?” “Vier bier, dat is zes frank”. Marcel, ook Cille genoemd, gooide de munten op de verweerde toog. Hij klopte Jacobus, oftewel Jaak van Zeef, op de rug en keerde zijn blik af van het bordje achter de barman ‘Het is ten strengste verboden te swingen. Bij overtreding wordt men uit de zaal VERWIJDERD’.  “Hou vol, ik kijk er echt naar uit om weer samen te drinken in de boomgaard zonder pottenkijkers,” fluisterde Marcel.  “Ik ook Cille, ik ook”. Bier en gezelschap susten de emoties van beide mannen, toch voor even. Jaak vertelde Cille over de opmerkelijke timing waarmee een vetgemest varken bij hen werd opgehaald. Ook de snelheid waarmee een week later zijn elektrische graanmolen achter slot en grendel vloog, dwong bijna respect af. Toch maakte hij zich sterk niet bang te zijn voor ‘wat Duitsers’, hij had ze al eens in de ogen gekeken en zou hen wel terugpakken. Daarop schudde Cille meewarig het hoofd. Het verhaal bracht hem naar zijn ontmoeting eerder die dag met de regiobevelhebber en de burgemeester. Als schoolmeester stond hij de brave burgervader al jaren bij met advies.  Na hun schuldaflossing liepen ze samen naar huis, tot aan de dijk waar de landweg zich splitste in het heldere maanlicht. Rechts woonde Cille met vrouw en vier kinderen. Links lag, een paar honderd meter verder, de boerderij van Jaak met boomgaard en molen. Naast een thuis voor zijn kroostrijk gezin was de boerderij de uitvalsbasis voor de plaatselijke Boerenbond.  Die avond kreeg de splitsing een bijzondere betekenis, ze zouden elkaar niet snel terugzien.  “Mijn molen is de perfecte overlevingsmachine,“ dacht Jaak.  “Ik laat korenrestjes oprijzen tot oorlogsmeel, slot of geen slot. Van honger zullen we niet sterven in deze oorlog”. In het dichte struikgewas langs de molen griste hij naar een grijptang en petroleumlamp, stak de waakvlam aan en wrong vervolgens het slot los. Hij keek nog even over zijn schouder naar de landweg en stapte daarna naar binnen. Met een druk op de knop schoot de elektromolen in gang. Hij moest snel werken. Duitse soldaten patrouilleerden immers graag ’s nachts door de dorpsstraten op zoek naar heterdaad. Tegen de muur stonden tientallen jutezakken geduldig te wachten om geledigd te worden. Sommige waren zo vol dat graankorrels bij de minste trilling een vloertapijt vormden. Jaak nam de eerste zak, binnen handbereik, vast. Met gestrekte armen probeerde hij er beweging in te krijgen. Er zit precies lood in, dacht hij geconcentreerd. Zijn blik gericht op de muur deed hem plots verstijven. Een donkere schaduw ontvouwde zich als een reuzezakdoek die al snel de hele muur in beslag nam. Jaaks handen losten de zak, hij zakte door z’n knieën, greep de oude schop op de grond en draaide zich in één beweging om.   “Achteruit. Achteruit of ik sla jullie de kop in.” Met zijn andere hand greep hij de lamp aan de muur. Twee figuren stapten uit de schaduw naar voor. In het licht zag Jaak geen Duitse of Britse militaire kentekens wel twee verweerde en vermoeide gezichten.  “ Witte brigade uit Aartselaar.” Hun opgeheven handen moesten het ijs breken. “Bewijs het.”  “We komen in vrede,” riep de grootste van de twee mannen terwijl de andere hem gebaarde zijn schop neer te leggen. Jaak ging niet in op het verzoek en hield zijn schop stevig vast. De grootste man ging verder: “Het is hier de laatste tijd onrustiger. De bezetter zet langs deze regio een bevoorradingsroute op tussen de grote steden. We hebben meer volk nodig om de geallieerden te helpen bij sabotage. Gij zoudt willen helpen?” Jaak hapte naar adem, knikte daarna zijn hoofd.  “Oké. Onze koerier passeert elke eerste maandag van de maand in het dorp, hij luistert naar het roepnummer vijf en je herkent hem aan het grote litteken in zijn gezicht. O ja, en er zullen opdrachten volgen. Hij laat je iets weten als het zover is.” De ontmoeting duurde geen vijf minuten en ze waren weer weg, niet wachtend op een antwoord. Zonder woorden werd Jaak die nacht lid van de Witte Brigade.  Of hij had getwijfeld? Heel even flitste inderdaad een aarzeling door zijn hoofd. Als ze hem betrapten, zou ook zijn gezin vervolgd worden. Meteen daarop volgde het beeld van zijn dode strijdmakkers, achtergelaten in de loopgraven aan de IJzer. “Voor hen.” Met gesloten ogen en hartkloppingen in de keel sprak hij de woorden uit als een belofte. Er was geen andere keuze dan terug te nemen wat van hen was, de vrijheid.  Of hij elke opdracht zou uitvoeren? Dat hing ervan af. Hij nam zich alvast voor om er thuis zo weinig mogelijk woorden aan vuil te maken. Ook Cille kon die nacht de slaap niet vatten. Een ontmoeting eerder die dag speelde zich als een slechte film voor zijn gesloten ogen af. De burgemeester had hem gevraagd bij het gesprek met de Duitse regiobevelhebber. Die laatste bracht een aantal ‘wensen’ over aan de burgemeester. Zo zou de hoofdweg overdag enkel nog toegankelijk zijn voor legervrachtwagens. De burgervader had zijn been echter stijf gehouden. Cille vond er niets beter op dan zijn vrouw te wekken. “ Vrouw, wordt wakker, we moeten praten.”  “Kan het niet wachten tot morgen?” bromde de vrouw en draaide zich van hem weg. Er kwam geen antwoord, Marcel was al zo goed als uit de kamer verdwenen. Samen liepen ze van de bedstede naar de keuken en ploften elk op een stoel naast de stoof.  “In plaats van lef te tonen en hen de doorgang te geven in ruil voor wat gunsten. Dat was exact hoe ik het zou aanpakken,” foeterde hij tegen zijn vrouw.  “ Wat zeg je nou allemaal?” Zijn vrouw keek hem onderzoekend aan.  “Ik laat de regiobevelhebber morgenvroeg meteen weten dat ik zal meewerken in ruil voor de burgemeesterssjerp.”  “Zou je dat wel doen Marcel?” Zijn vrouw keek intriest naar haar man. “Toe, je gaat ons in nesten werken met dat plan van je.”  “Hoezo?”  “Ik heb gehoord dat het zogezegde paradijs beloofd wordt maar dat mensen steeds van een kale kermis thuiskomen. De vijand houdt zijn woord niet. Hij is slecht.  “Stop ermee, vrouw. Het moet, ik kan nog nauwelijks lesgeven en zonder inkomsten geen eten. Vanaf morgen kiezen we kant en daarmee uit. Eens dat ik burgemeester ben, verhuizen we naar het dorpscentrum, kunnen onze kinderen verder studeren en kan jij je in een deftig ziekenhuis laten verzorgen.” Die ochtend in de schuur begon het echte werk. “Hey, pssst. Meekomen.” Een stem haalde Jaak bruusk uit zijn concentratie. Hij keek verontrust tussen de poten van de melkkoe op zoek naar het geluid. Als aan de grond genageld, zag hij een pistool vanachter een strobaal naarstig naar de schuurdeur zwaaien. Tot ook een verweerd en vuil gezicht met groot litteken tevoorschijn kwam. Dat moest de koerier zijn, dacht Jaak. Hij rechtte hij zijn rug, liet emmer en doek vallen. “Pak wat brood en alcohol uit het bakhuis, we moeten dringend gaan.” Even later glipte Jaak zo onopvallend mogelijk met een zak naar buiten, de oude dijk op.  “ Nee, langs hier.” De koerier keek wild om zich heen en dook daarna het korenveld in. Het was augustus, het koren hield zich nog stevig vast aan het hoge gewas.  “Twee kilometer oostwaarts is een Avro Anson, een Brits tweemotorig vliegtuig, neergestort. We volgen de grijze rookpluim. De piloot heeft een veilige vluchtweg nodig door de bossen en jij bent de geknipte man voor de job” riep de koerier Jaak toe en liep voor hem uit. Ze moesten zich haasten en voor de vijand aan het wrak geraken, die rookpluim zou hen snel verraden.  Maar vlot verliep het geenszins. Door tbc, opgelopen in de loopgraven, trapte Jaak al snel op zijn adem. Daarbij stak het hoge korengewas vlijmscherp in ogen en oren, hij zag amper waar hij naartoe moest en de koerier raakte hij kwijt. Dus liep hij dan maar zoveel mogelijk in de richting van de rookpluim. Tot plots voor hem een langgerekte open ruimte gaapte. De buiklanding van de Avro Anson had een spoor door het korenveld getrokken. Als bij wonder strompelde de piloot op eigen houtje uit het wrak terwijl de motoren vuur vatten. De koerier stond al bij de gewonde piloot toen Jaak hijgend aankwam. “Geef het brood.” Terwijl Jaak het brood in de handen van de piloot duwde, zag hij diens gapende hoofdwonde. Hij goot wat alcohol op de zakdoek. Maar deze keer wachtte de piloot niet af, hield liever de pijnlijke eer aan zichzelf. Snel trok hij de doek naar zich toe en depte zijn wonde droog. Hij begreep niets van  het gesprek tussen koerier en piloot. Waarschijnlijk Engels, dacht Jaak. De koerier beval Jaak te vertrekken, aan de overkant zouden Britten hem opwachten voor de verdere aftocht richting Engeland. Twijfelend wees Jaak  naar het bos, voldoende instructie zo bleek om met de piloot in zijn kielzog te vertrekken.  Vijf uur later stapte hij terug de vertrouwde schuur binnen, met veel stof tot nadenken en pijn in zijn borst. Dat was dus verzetswerk. Zou hij het wel aankunnen? Dat viel nog mee, zo bleek later. Met een paar Engelse en Duitse woorden en dubbel zoveel gebaren trok hij steeds beter zijn plan. In het kielzog van de koerier volgden ook gewonde soldaten op zoek naar een schuilplaats. De achterplaats van de boerderij lag snel vol Britse en Amerikaanse soldaten, herstellend en zoekend naar hun krachten. Het leek er op een hospice maar dan zonder dokter en verpleegsters. De boerderij bracht gelukkig nog steeds genoeg op om de vele monden te voeden. Jaaks vrouw en kinderen waren ondertussen op de hoogte van zijn verzetswerk en staken, zonder morren, hun grote en kleine handen uit. Steeds meer blonk het gezin uit in geheimhouding en dubbelleven. Zelfs de drie paarden verstopt achter een hoge strobalenmuur in de schuur profiteerden mee van hun talent.  Naarmate de oorlogsjaren verstreken, kreeg ook de bezetter steeds vaker te maken met tekorten van alles en nog wat. Zo werden naast eten ook fietsen opgehaald bij de boerderijen.  “Geen show zonder publiek,” dacht Jaak vaak. En die houding hielp, hij gaf ze wat ze wilden en daarmee was de kous af. “Aufmachen.” Een brullende stem deed zijn lepel in de soep vallen. Hij keek zijn vrouw en kinderen zwijgend aan, stond vervolgens op van tafel en schuifelde traag richting voordeur. Hij trof er twee soldaten aan. “Gib deine besten schweine.”Jaak stapte naar buiten, liet de deur in het slot vallen en nam de soldaten mee naar de schuur. Opnieuw liet hij de deur voor hen dichtvallen en kwam even later terug met twee vetgemeste varkens. Hij gaf het koord aan een van hen en liep stoïcijns terug naar binnen. Die tactiek werkte, door het raam zag hij de soldaten met de zwijnen aan het koord over de dijk lopen. Een pak van zijn hart, dacht hij, met één oog op de achterplaats met de geïmproviseerde hospice met maar liefst zeven mannen.  Toch durfde het gezin niet op zijn lauweren te rusten. Jaak stond perplex na het maandelijks bezoek van de koerier. Deze keer schotelde de man Jaak een spionageopdracht voor, daarvoor kreeg hij een Duits legeruniform in zijn handen toegestopt. De volgende dag zou hij zich mengen in Duits gezelschap op zoek naar geheime informatie. De Witte Brigade vorderde hem op, ondanks het ontbreken van een talenknobbel, omwille van zijn talent onopgemerkt te blijven in een groep.  Het was over de koppen lopen op het plein voor het gemeentehuis. Legeruniformen schoven in eenzelfde trage ritme naar de deuropening. In de schepenzaal kwam de stoet tot stilstand. Het geroezemoes zwol aan in afwachting van de speech van de regiobevelhebber. Er heerste een opgelaten sfeer onder de aanwezigen, alsof ze goed nieuws verwachtten. Ook Jaak, met een kepie tot over zijn wenkbrauwen getrokken, schuifelde mee naar binnen. In de hoek van de zaal, dicht bij de deur, kwam hij tot stilstand. Hij speurde de ruimte af en nipte intussen  aan het glas van op een voorbijgedragen plateau. Hier en daar vlogen flarden gesprekken voorbij maar niets van enig nut.  ”Dit kan nog wel even duren, ik kom beter straks terug” dacht hij en hij stapte naar buiten om een sigaret op te steken. Hij liep de trappen van het gemeentehuis af en ging op het aanpalende muurtje zitten. Terwijl hij zijn sigaret opstak, werd zijn aandacht getrokken naar het prieeltje links van het gebouw. “Morgen heb je de informatie, regel jij voor mij een gesprek met de regiobevelhebber.”“Morgen werden wir den Widerstand durch einen Großangriff auf den Hafen von Antwerpen von hier weglocken. Jeder, der noch hier ist, wurde gesehen. Wir brauchen ihren Namen und ihre Adresse. Wir treiben sie zusammen, schicken sie in Arbeitslager nach Deutschland. Diejenigen, die nicht mehr arbeiten können, liquidieren wir vor Ort.“  Jaak zag vanuit zijn linkerooghoek twee mannen druk in gesprek. De ene in uniform, de andere... Jaaks emoties barstten los in een hoestbui die het gesprek verstomde. De twee mannen keken op. De man in burgerkledij keek Jaak net iets langer aan. Hun blikken troffen elkaar als een bliksemschicht. Angst sloeg beide mannen om het hart. Jaak groette de Duitse soldaat, doofde zijn sigaret en haastte zich terug naar binnen. Ook de man in burger groette de soldaat en haastte zich naar huis. Had hij het nu goed gezien? Was dat Jaak? Wat deed hij hier?  Cille kreeg het beeld niet van zijn netvlies. Jaak in een Duits uniform. Hij kende hem niet als een overloper maar als de man die zijn medemens koste wat kost zou beschermen, dus dat kon maar één ding betekenen: hij spioneerde voor de Witte Brigade. Die avond ging hij slapen met een ongemakkelijk gevoel. Hij had het liever niet geweten. Of Jaak hem gehoord had? Geen idee.  Ook Jaak vatte maar moeilijk de slaap. Zijn beste vriend maakte afspraken met de vijand. Wat een nieuws. Hij zou vertellen dat het spionagewerk hem slechts flarden informatie opgeleverd had waar geen lijn te krijgen was. Dat was voor hem de enige aanvaardbare versie van de feiten. Bij zijn volgend bezoek aan de schuur liet de koerier duidelijk blijken niet opgezet te zijn met dit resultaat. “Hoe is dat toch mogelijk? Kan ik niet begrijpen. Trouwens, er gaat hier tegenwoordig verdacht veel mis. Tegen morgen moet je namen doorgeven van alle collaborateurs in het dorp. Anders krijgen we de situatie niet onder controle”.  “Ik zal eens rondhoren. Wat ben je van plan met hen? “ Wat denk je nu zelf?”  Het antwoord bleef uit, Jaak wou het ook niet weten.  “O ja, ik heb opdracht gekregen om vanaf overmorgen vanuit de Antwerpse haven te werken. Je zal me dus nog één keer zien en dan is het hier aan jou. Morgen ben ik terug voor de namen, Jaak, zorg dat je ze hebt.” De volgende morgen liep Jaak de landweg af, aan de splitsing staarde door zijn tranen naar het huis van Cille. “Vriend, waar zijn we van de weg afgeraakt? Ik heb onze vriendschap nooit willen offeren voor onze vrijheid,” dacht hij. Hij sprak tegen het huis alsof het Cille zelf was en sloeg mea culpa. Met een druk op zijn borst als een soort tegenkracht, sleepte hij zijn vermoeide lijf voort. De weg naar De Klok leek eindeloos te duren. De koerier kwam langs voor namen om daarna voorgoed te verdwijnen. Wat was dat nu? Met de aftocht van het verzet lieten ze de dorpelingen in de steek. En dat allemaal voor een list waarvoor hij hen niet kon waarschuwen zonder Cille te verraden. Beelden van het front, zijn gezin en Cille flitsten terug door zijn hoofd. “Heer, help me te kiezen voor het goede en vergeef me de tekortkomingen van deze keuze”, prevelde hij. Hij liet zijn hoofd stilletjes verdwijnen tussen de schouders en zat diep in gedachten verzonken aan de toog. Het café liep vol tot de laatste kruk. Cille wou nog rechtsomkeer maken toen hij zijn vriend zag zitten. Te laat, de barman zwaaide hem toe en wees naar de kruk: “Hier Cille, hier is nog plaats”. Ook dat nog, dacht Jaak,  maar het was te laat. Wat ongemakkelijk nam Cille naast hem plaats. “Twee bier.” “ Je vriend kan wat compagnie gebruiken zo te zien;” De barman hield zijn hoofd schuin om een glimp van Jaaks blik op te vangen en plaatste  het glas bier voor hem.   “Hoe gaat het ermee”?  “Kon beter en met jou”? Twijfelend duwde Jaak de woorden uit zijn mond.  “Hetzelfde, maar … we komen hier wel door Jaak.” Een korte wederzijdse blik was alles wat  nodig was om bij Jaak het vriendschapslont terug aan te steken. “We zijn wel nog niet in de boomgaard geraakt.” Cille probeerde het gesprek op gang te krijgen. Jaak keek hem onderzoekend aan. Hij nam een slok. Dit was de man die hem met raad en daad had bijgestaan bij de opstart van de Boerenbond. De man die hij hielp met de bouw van zijn huis. De man met wie hij zijn liefde voor paarden deelde en samen plannen maakten om te fokken. “De peren zijn zo goed als rijp, je kan komen oogsten,” grijnsde Jaak verlegen. Tegen sluitingstijd wandelden Jaak en Cille zoals vanouds van ‘De Klok’ langs de dijk naar huis. Het was een rustige avond, geen dreiging in de lucht en op straat leek het wel vrede. De mannen liepen verder tot aan de boomgaard ”Laat  ons gaan zitten” opperde Jaak en ging Cille voor door de wirwar van perelaars die kreunden onder het gewicht van het fruit. Beide mannen ploften neer op het bankje met hun hoofd tussen de schouders. Hier, weg van alle afleiding, kwam hun jarenlange vriendschap terug in beeld. Maar zowel Jaak als Cille voelden zich niet in staat om als eerste van wal te steken, zochten hun moed bijeen. Intussen  bleef het stil onder de perelaar. “Hoor jij dat ook?” Jaak keek de duisternis in. “Wacht daar is het weer, het lijkt op gekreun” Cille wachtte de reactie van zijn vriend niet af, sprong van de bank en liep door de boomgaard achter het geluid aan. Jaak bleef staan en keek de duisternis in. Tot een doffe slag de grond onder zijn voeten deed daveren. “Cille? Cille? Ben je ok? ” De petroleumlamp” flitste door Jaaks hoofd. Hij repte zich naar de verstopplek in het struikgewas en even later kamde hij de boomgaard uit, het zwakke licht achterna.  “Hier,” zwaaide Cille, liggend op de grond, naar het licht. Met een ruk naar links snelde Jaak naar hem toe. “Ben je oké? Wat is er gebeurd? Met de lamp op Cille gericht zocht hij naar antwoorden. “Ben hierover gevallen,” wees Cille met zijn rechterhand naar de grond. In het licht van de lamp kwam een lichaam van een jonge man tevoorschijn. Hij lag onbeweeglijk op zijn linkerzij met de ogen dicht. Zijn uniform bekende kleur, een Duitse soldaat. Jaak nam snel de revolver uit de holster vastgemaakt aan zijn broek. Jaak boog over de man op zoek naar een zwakke hartklop in de borststreek. “Hij leeft nog.” De mannen keken elkaar even aan. “Cille, help me hem op mijn rug hijsen” Jaak droeg hem vervolgens de boomgaard uit. De petroleumlamp werd gedoofd. „Ich bin bis nach der Befreiung bei Jaak geblieben. Dann haben sie mir geholfen, durch den Wald nach Deutschland zu fliehen. Cille wurde erwischt und ins Gefängnis geworfen. Als er entlassen wurde, war Jaak bereits an Tuberkulose gestorben. Dem Mut dieser beiden Männer verdanke ich mein Leben.“ Fritz legde zijn dagboek neer en keek zijn kleinzoon aan met waterige ogen aan.  

Els Wouters
0 0

New York City

Mensen zeggen dat je moet reizen om de wereld te zien. Soms denk ik dat als je gewoon op één plek blijft en je ogen open houdt, je ongeveer alles zult zien wat je aankan. Paul Auster En of, Paul.  De NY skyline, hij zag er compact uit en dus ideaal voor een bezoekje van één week. Moet lukken om alles van belang te zien, dacht ik vooraf. Had ik het even goed fout. Dit bezoek liet meer indrukken na dan passend op een ouderwetse prentkaart.  Bij aankomst op een warme maandagavond in augustus, verlieten we de JFK luchthaventerminal met NY City recht voor ons, gesluierd in oranjegloed van de zonsondergang.  Een Yellow cab, niet bedoeld voor vijf personen, bracht ons toch voor een extra prijs, naar de Big Apple. De chauffeur Kwadwo Asamoah, genoemd naar de Ghanese voetbalinternational, vroeg waar we vandaan kwamen.  “België? Jullie Belgen, waarom reizen jullie niet? Ik heb nog nooit een Belg in mijn taxi gehad”. “België is een klein land met maar tien miljoen inwoners, vandaar dat de kans klein is dat je ze in je taxi krijgt”.  Daarop maakte de vriendelijke chauffeur ons weer eens duidelijk dat de wereld vandaag een dorp is. Zijn neef zat op dat moment op Toworrowland in Boom. Onder het toeziend oog van grafzerken, kriskras geordend in het golvende landschap, links en rechts van de snelweg reed hij ons de grote stad in. Het was ondertussen acht PM en donker. Elke straat maakte deel uit van een ingenieus netwerk van éénrichtingsstraten waar avenues telkens andere streets kruisten. Niet verloren lopen werd een makkie. “Er komen toch weer meer toeristen, nu de pandemie is gaan liggen?”. We proberen het gesprek weer op gang te trekken. “Dat wel, maar voor elke taxi betalen we hier 2.000 dollar per week aan taxen. In NY werken wordt steeds moeilijker”. Het gesprek verstomt. Dit is niet enkel voor toeristen een peperdure plek. Onze kamers, geboekt in Manhattan, voor drie mannen en twee vrouwen of anders gezegd twee kinderen en drie volwassenen zorgde voor verhoogde waakzaamheid bij de receptioniste.  “Goedenavond, we hebben een reservatie op naam van Wouters en Janssens voor vijf nachten”. Met een zwaar verantwoordelijk gevoel, wellicht het kruis van een reisorganisator, trad ik uit ons groepje naar de receptiedesk.  “Wouters en Janssens, zegt u? Wacht ik kijk het even na”.  De receptioniste gaf onze namen in en haalde onmiddellijk haar baas erbij. Samen mompelden ze boven het scherm. Vervolgens keek de hoogste in rang met ernstige blik naar mijn gezelschap. Met diepe stem richtte ze zich vervolgens tot mij.  “Jullie hebben maar twee kamers geboekt, klopt dat?” “Ja mevrouw” “Het is een kamer voor twee personen en een kamer voor drie?”.  Dit leek op een onderzoeksvraag, ze verwachtte een antwoord. Doortastende receptieblikken maakten me, als moeder, duidelijk om toch zeker te letten op de kamerverdeling. Zou het hier dan echt zo erg gesteld zijn met kinderhandel en -misbruik, zoals de affiches in de luchthaven deden vermoeden? “Prima, wij nemen de drie-persoonskamer en de mannen slapen dan in de andere kamer”.  Het leek geen afdoend antwoord: “Ik geef alleen de volwassenen een kamersleutel, ok?”. “Prima. En kunnen we dan nu de sleutel krijgen?” De vermoeidheid haalde het van geduld. Ondertussen bleven de hotelliftdeuren zich onvermoeibaar openen en sluiten.  Het was een komen en gaan van grote, kleine, dikke, dunne, witte en donkere mannen, vrouwen en kinderen. Dit beeld veranderde de komende dagen nauwelijks. Ook wij liepen ’s anderendaags voor het eerst de verschroeiende hitte in, 34°, luchtvochtigheid 81% en UV 9, maar dat zware weer kon onze pret niet bederven. Gaandeweg gingen onze gedachten op in het stemgeluid van Alicia Keys, galmend door de boxen op een riksja: “Now you're in New YorkThese streets will make you feel brand newBig lights will inspire youHear it for New York, New York, New York” Nog gevoelloos voor de ‘vibe’? ’s Avonds op Times Square was er geen ontkomen meer aan. Een mengelmoes van toeristen, artiesten, verkopers kleurde het plein in. Omhuld door indrukwekkend grote reclameborden die dienstdeden als behangpapier voor de wolkenkrabbers.   Verkoeling vonden we dan weer in Coney-Island, een strandstadje in Brooklyn, tussen de Hudson rivier en de Atlantische Oceaan. En wat een verademing, geen muur van appartementen op de dijk maar een kleurrijk pretpark uit de nostalgische jaren ‘50 verwelkomde strandbezoekers. Geduldig wachtend op afgekoelde en opgedroogde mensen voor een ritje op de achtbaan. Zelf viel ons oog op een giftshop, souvenirs zijn dan ook niet onbelangrijk voor tieners. Een half uur later stonden we terug op de dijk, met onder de arm een grote inkleurposter van NY. Dat handel drijven de Amerikanen in het bloed zit, werd snel duidelijk aan Ground Zero. Architecturale parel, die witte vredesduif, de imposante leegte in dit gebouw dwong respect af voor wat zich hier lang geleden heeft afgespeeld. Of toch niet helemaal leeg, kleine winkeltjes vulden de zijkanten van het gebouw in. Jammer.  De vele, nochtans indrukwekkende, wolkenkrabbers konden dan weer niet tippen aan de ‘Pèlè hemel’. Een winkel op Times Square, gevonden door onze voetballende tiener, met outfits van wellicht elke club ter wereld. Anderhalf uur lang werden T-shirts gewikt en gewogen, geobserveerd, gefilmd en gepast waarna het verdict viel. Het CHIVAS-truitje, een Mexicaanse club, mocht mee naar huis. De brede tandpastalach van Lars zei me dat we nu echt konden vertrekken.    Tien uur later zetten we terug voet aan land in Brussel. Na een ‘lazy sunday’ treinrit en de zondagse rommelmarkt in Genk in de achteruitkijkspiegel reden we die laatste kilometers naar huis. Als eerste werk bij aankomst werd Fons uit de konijnenbench vrijgelaten. Een beetje stram van te lang te weinig bewegingsruimte verdween hij toch snel de tuin in. Die middag waren we ondertussen al achttien uur wakker.  Snel gaf ik mijn laatste goede raad: “Jongens, iedereen moet proberen wakker te blijven tot vanavond acht à negen uur”. Drie uur later ontwaakte ik in de zetel, mijn kinderen elk op hun kamer.

Els Wouters
20 1

Gezond verstand verdampt

Die ochtend stond ik op met een zeurend geluid in mijn oren. Gelukkig geen tinnitus, wil nog vele jaren genieten van de allerbeste muziek. Tot daar het goede nieuws. Dat stilaan irriterende geluid loodste me met gemak naar de keuken. Slechts één blik op de tuin was voldoende. Werkmannen met kettingzagen stonden gesignaleerd op bouwpercelen achter ons huis. Kan me een aangenamer gevoel bedenken om het weekend mee in te zetten.  Mijn pyamareflex, waarbij ik naar buiten storm en ze eens goed uitkaffer “en dat tijdens de klimaattop, hufters”, kon ik op nog net tijd bedwingen. Els, het zijn niet onze bomen en het is niet onze bouwgrond. Maar toch, hou me tegen want het is wel onze planeet. Kerngezonde grote bomen voor onze vlaamse gaaien, duiven, merels, meesjes, musjes, bonte spechten … allemaal in één uur ontheemd.  Tijd voor een vragenmoment met mijn kids: “Wat is het nut van bomen, jongens?” "Bomen zijn de grootste natuurlijke airco’s, mama." "We moeten massaal bomen planten". "Of nog makkelijker, ze gewoon laten staan en ervan genieten". Ik voorspel jullie dat als deze huizen klaar zijn, ze elk een grote witte aircobak tegen de gevel hebben. A ja, want het is zo warm door de klimaatopwarming, hé. Die airco’s draaien dan op volle toeren, zelfs als ze op vakantie zijn. “Zo’n goed gerief om, als we van één van onze langeafstandsvliegreizen, moe terug te komen in een lekker koel huis. Wie dat betaald? Onze zonnepanelen”.  Denk dat het gezond verstand generaties geleden al is uitgedeeld is én daardoor nu zo goed als op. Ook kennisarmoede van nieuwe bouwers en verbouwers met dagelijks uren Tiktok en Facebook op de teller versterkt deze mindset nog meer. Duurzame rolmodellen zie je al lang niet meer op deze platformen. Wat overblijft zijn mensen, onverdraagzaam tegenover bladeren in de eigen tuin, die elk een grondwaterput boren.  Diezelfde dag pakte de FBI twee Russen op omdat ze, als enige ter wereld, op een (illegaal) onlineplatform alle wetenschappelijke kennis zonder betaalmuur ter beschikking stelden. Kennis offline halen maakte plotsklaps het achterhaalde idee dat kennis macht is, terug actueel. Een kolfje naar de hand van wetgevers en academici en social mediabedrijven die zich zo zelf in stand makkelijker kunnen houden.  Ongelooflijk, en ondertussen vallen hier de bomen voor onze ogen neer, tot ze met vijf overblijven. Het equivalent van het gezond verstand van onze buren?

Els Wouters
2 1
Tip

Zo kan het ook

Daar stond ik dan. Mijn handen vol herinneringen aan wat ‘ook mijn levenswerk!’ was door een dichtslaande deur gedegradeerd tot vergeelde agenda’s en notitieboekjes vol ezelsoren in een kartonnen doos. Verlaten in het kantoorgebouw van mijn toekomstige ex-werkgever. Daar stond ik dan. Alle knopen doorgehakt en papieren formaliteiten achter de rug, tijd dus voor een exitgesprek. Het zou goed doen, dacht ik.  A ja, want zeg nu eerlijk. Wat blijft er over als het werk geen gespreksonderwerp meer is op het werk? Dan blijven alleen nog mensen over, met hun grote en kleine kantjes, waarvan je op een voor alle partijen gewenste manier afscheid moet zien te nemen. Zeker met hen waarmee je meer tijd doorbracht, moeilijkere situaties hebt doorwroet dan met je eigen familie.  Eénentwintig jaren van mijn leven, voor wat ook ‘mijn levenswerk’ was. En dat het een mooi afscheid zou worden, dat was zeker. Mijn huisgenoten kregen de instructies niet op mij te wachten met het avondeten. ‘Dat ik geen idee had hoe laat en in welke staat ik zou thuiskomen straks.’  Ik zag de bloemenruiker, het volle champagneglas en de truffelpasta al voor me. Aan de deur geleverd, door Le Frascatti, het culinaire begrip in Laken. Nog één keer aanschuiven aan de witte vergadertafel gedekt zonder begrotingscijfers of functioneringsgesprekken.  Genieten van onze laatste maaltijd samen.  En van het exitgesprek, uiteraard. Geen windvlaag of kapot slot, maar een gefrustreerde directeur sloeg de deur achter zich dicht.  Als met een moker geslagen stokte mijn ademhaling. Mijn brein holde de reactie van mijn lijf achterna.  De aangeklede tafel met ruiker en drank viel in duizend stukken op de linoleumvloer. Doch, het zou niet haar afscheid worden. Het was ook niet alleen mijn laatste werkdag.  Het wegvallen van een aanzienlijke subsidie sloeg als een bliksemschicht in op de organisatie. Met als resultaat acht getroffen collega’s die nog hoopten op een menselijk afscheid, tevergeefs.  Want eerder die dag dwong ze, met open deur, passerende medewerkers één voor één tot afscheid in ware condealancestijl in haar kantoor.  Bleek dat zelfs dit mij niet meer gegund werd, ze wachtte mijn komst niet meer af en vertrok. Sprakeloos na dit mislukte afscheid trok ik dan maar als laatste levende ziel de deur van verwachtingen achter me dicht. Halsreikend uitkijkend naar een betere toekomst.       

Els Wouters
237 4

Vogelliefde in tijden van Alzheimer

We woonden samen in een gezellig appartement op de derde verdieping in een winkelstraat. Hadden elkaar leren kennen in een dierenwinkel. Geen handleiding of proeftijd nodig,  Jij en ik wisten het meteen: hier zit muziek in. Ons duet floten we sindsdien elke dag in drie strofen. Ontbijt Ik vond dat je toch wel echt lang achterbleef: “Is hij nu al wakker of niet? Ik kon maar niet stoppen met ijsberen. Het kleine mintgroene keukentje had al eerder die ochtend het ontbijt van mevrouw verorberd. Maar nu was het toch hoog tijd voor de tweede ronde, die van jou Balthazar. Hey Piet, al wakker? Riep je me toe vanuit de gang. Je oude lijf volgde je woorden en daar was je weer. Zoals elke dag op jouw plaats aan tafel, recht tegenover me. Al wakker Piet, goed geslapen, Ja? Jazeker. Balthazar maakte zijn ontbijt klaar, boog voorover om te happen naar de boterham met gelei, dronk zijn koffie en water met laxeerpoeder en slikte er ineens zijn ochtendpillen mee af. Je leek zo ver weg maar als ik naar je floot,  keek je op en floot je terug. En dan voelde ik me zweven. Middag Aha, daar ben je weer. Je verdween deze morgen uit de keuken zonder iets te zeggen. Ik hoorde mevrouw wel antwoorden dat je je pijnstiller krijgt en maar even op bed moest gaan liggen. Geen idee dat dat voor de hele voormiddag zou zijn. Die heerlijke kervelsoep drong je neusgaten binnen en lokte je terug naar je plaats in de keuken. We keken elkaar aan en ik vroeg me af hoe je je nu voelde. Nog hoofdpijn? Je vertelde me dat nog maar 1 van de 2 kwabben in je hoofd werkte en al het werk moest overnemen. Die hoofdpijn, je zei soms ‘ik denk dat ik gek word’. Piet, heb je nog eten, Piet? Hield ervan dat je zo met me inzat, ook vroeg je me dat zes maal per dag. Stond eigenlijk op dieet, anders dan jij met je rijstvlaai. Ik kon er toch van smullen als ik je zo  zag genieten. En als ik naar je floot, dan floot je terug. Avond Naarmate de dag passeerde, nam de vermoeidheid het van ons over.  We mijmerden elk op onze eigen stek. Je noemde me nog niet zo lang Piet. Eigenlijk had je me Jef gedoopt maar bij het sterven van mijn broer Lowie koos je radicaal voor een nieuwe identiteit. Piet dus met Lowie in het spiegeltje. Want in je hoofd hoor je me fluiten en dat is ons refrein.

Els Wouters
23 1