Man zonder vrees
“Dan toch,” zuchtte de man toen hij zijn kleinzoon met het kleine boekje zag naderen. Plotsklaps zou het laatste puzzelstuk dan toch gelegd worden, daar in de schaduw van de perelaar. De oude man verzette zich niet, deed het boekje open en zag zijn kleinzoon glunderen. “Luister,” begon hij.
Oorlog wierp voor de tweede keer haar donkere schaduw over de wereld en doofde het licht tot in de kleinste Vlaamse huiskamers. Desondanks hielden achtergebleven mannen, vrouwen en kinderen dapper de boerenstiel aan. Die zomeravond troffen Jacobus en Marcel, twee buren en bovenal beste vrienden, elkaar in ‘De klok’. Het dorpscafé bleef tijdens de oorlog gewoon open, op de spertijd na. Hoe harder het verzet in de regio, hoe vroeger het café moest sluiten. Het was ondertussen vijf minuten voor sluitingstijd. “Barman, wat is onze schuld?” “Vier bier, dat is zes frank”. Marcel, ook Cille genoemd, gooide de munten op de verweerde toog. Hij klopte Jacobus, oftewel Jaak van Zeef, op de rug en keerde zijn blik af van het bordje achter de barman ‘Het is ten strengste verboden te swingen. Bij overtreding wordt men uit de zaal VERWIJDERD’.
“Hou vol, ik kijk er echt naar uit om weer samen te drinken in de boomgaard zonder pottenkijkers,” fluisterde Marcel.
“Ik ook Cille, ik ook”. Bier en gezelschap susten de emoties van beide mannen, toch voor even. Jaak vertelde Cille over de opmerkelijke timing waarmee een vetgemest varken bij hen werd opgehaald. Ook de snelheid waarmee een week later zijn elektrische graanmolen achter slot en grendel vloog, dwong bijna respect af. Toch maakte hij zich sterk niet bang te zijn voor ‘wat Duitsers’, hij had ze al eens in de ogen gekeken en zou hen wel terugpakken. Daarop schudde Cille meewarig het hoofd. Het verhaal bracht hem naar zijn ontmoeting eerder die dag met de regiobevelhebber en de burgemeester. Als schoolmeester stond hij de brave burgervader al jaren bij met advies.
Na hun schuldaflossing liepen ze samen naar huis, tot aan de dijk waar de landweg zich splitste in het heldere maanlicht. Rechts woonde Cille met vrouw en vier kinderen. Links lag, een paar honderd meter verder, de boerderij van Jaak met boomgaard en molen. Naast een thuis voor zijn kroostrijk gezin was de boerderij de uitvalsbasis voor de plaatselijke Boerenbond. Die avond kreeg de splitsing een bijzondere betekenis, ze zouden elkaar niet snel terugzien.
“Mijn molen is de perfecte overlevingsmachine,“ dacht Jaak. “Ik laat korenrestjes oprijzen tot oorlogsmeel, slot of geen slot. Van honger zullen we niet sterven in deze oorlog”. In het dichte struikgewas langs de molen griste hij naar een grijptang en petroleumlamp, stak de waakvlam aan en wrong vervolgens het slot los. Hij keek nog even over zijn schouder naar de landweg en stapte daarna naar binnen. Met een druk op de knop schoot de elektromolen in gang. Hij moest snel werken. Duitse soldaten patrouilleerden immers graag ’s nachts door de dorpsstraten op zoek naar heterdaad. Tegen de muur stonden tientallen jutezakken geduldig te wachten om geledigd te worden. Sommige waren zo vol dat graankorrels bij de minste trilling een vloertapijt vormden. Jaak nam de eerste zak, binnen handbereik, vast. Met gestrekte armen probeerde hij er beweging in te krijgen. Er zit precies lood in, dacht hij geconcentreerd. Zijn blik gericht op de muur deed hem plots verstijven. Een donkere schaduw ontvouwde zich als een reuzezakdoek die al snel de hele muur in beslag nam. Jaaks handen losten de zak, hij zakte door z’n knieën, greep de oude schop op de grond en draaide zich in één beweging om.
“Achteruit. Achteruit of ik sla jullie de kop in.” Met zijn andere hand greep hij de lamp aan de muur. Twee figuren stapten uit de schaduw naar voor. In het licht zag Jaak geen Duitse of Britse militaire kentekens wel twee verweerde en vermoeide gezichten.
“ Witte brigade uit Aartselaar.” Hun opgeheven handen moesten het ijs breken. “Bewijs het.”
“We komen in vrede,” riep de grootste van de twee mannen terwijl de andere hem gebaarde zijn schop neer te leggen. Jaak ging niet in op het verzoek en hield zijn schop stevig vast. De grootste man ging verder: “Het is hier de laatste tijd onrustiger. De bezetter zet langs deze regio een bevoorradingsroute op tussen de grote steden. We hebben meer volk nodig om de geallieerden te helpen bij sabotage. Gij zoudt willen helpen?” Jaak hapte naar adem, knikte daarna zijn hoofd. “Oké. Onze koerier passeert elke eerste maandag van de maand in het dorp, hij luistert naar het roepnummer vijf en je herkent hem aan het grote litteken in zijn gezicht. O ja, en er zullen opdrachten volgen. Hij laat je iets weten als het zover is.” De ontmoeting duurde geen vijf minuten en ze waren weer weg, niet wachtend op een antwoord. Zonder woorden werd Jaak die nacht lid van de Witte Brigade.
Of hij had getwijfeld? Heel even flitste inderdaad een aarzeling door zijn hoofd. Als ze hem betrapten, zou ook zijn gezin vervolgd worden. Meteen daarop volgde het beeld van zijn dode strijdmakkers, achtergelaten in de loopgraven aan de IJzer. “Voor hen.” Met gesloten ogen en hartkloppingen in de keel sprak hij de woorden uit als een belofte. Er was geen andere keuze dan terug te nemen wat van hen was, de vrijheid.
Of hij elke opdracht zou uitvoeren? Dat hing ervan af. Hij nam zich alvast voor om er thuis zo weinig mogelijk woorden aan vuil te maken.
Ook Cille kon die nacht de slaap niet vatten. Een ontmoeting eerder die dag speelde zich als een slechte film voor zijn gesloten ogen af. De burgemeester had hem gevraagd bij het gesprek met de Duitse regiobevelhebber. Die laatste bracht een aantal ‘wensen’ over aan de burgemeester. Zo zou de hoofdweg overdag enkel nog toegankelijk zijn voor legervrachtwagens. De burgervader had zijn been echter stijf gehouden. Cille vond er niets beter op dan zijn vrouw te wekken. “ Vrouw, wordt wakker, we moeten praten.”
“Kan het niet wachten tot morgen?” bromde de vrouw en draaide zich van hem weg. Er kwam geen antwoord, Marcel was al zo goed als uit de kamer verdwenen. Samen liepen ze van de bedstede naar de keuken en ploften elk op een stoel naast de stoof.
“In plaats van lef te tonen en hen de doorgang te geven in ruil voor wat gunsten. Dat was exact hoe ik het zou aanpakken,” foeterde hij tegen zijn vrouw.
“ Wat zeg je nou allemaal?” Zijn vrouw keek hem onderzoekend aan.
“Ik laat de regiobevelhebber morgenvroeg meteen weten dat ik zal meewerken in ruil voor de burgemeesterssjerp.”
“Zou je dat wel doen Marcel?” Zijn vrouw keek intriest naar haar man. “Toe, je gaat ons in nesten werken met dat plan van je.”
“Hoezo?”
“Ik heb gehoord dat het zogezegde paradijs beloofd wordt maar dat mensen steeds van een kale kermis thuiskomen. De vijand houdt zijn woord niet. Hij is slecht.
“Stop ermee, vrouw. Het moet, ik kan nog nauwelijks lesgeven en zonder inkomsten geen eten. Vanaf morgen kiezen we kant en daarmee uit. Eens dat ik burgemeester ben, verhuizen we naar het dorpscentrum, kunnen onze kinderen verder studeren en kan jij je in een deftig ziekenhuis laten verzorgen.”
Die ochtend in de schuur begon het echte werk.
“Hey, pssst. Meekomen.” Een stem haalde Jaak bruusk uit zijn concentratie. Hij keek verontrust tussen de poten van de melkkoe op zoek naar het geluid. Als aan de grond genageld, zag hij een pistool vanachter een strobaal naarstig naar de schuurdeur zwaaien. Tot ook een verweerd en vuil gezicht met groot litteken tevoorschijn kwam. Dat moest de koerier zijn, dacht Jaak. Hij rechtte hij zijn rug, liet emmer en doek vallen. “Pak wat brood en alcohol uit het bakhuis, we moeten dringend gaan.” Even later glipte Jaak zo onopvallend mogelijk met een zak naar buiten, de oude dijk op.
“ Nee, langs hier.” De koerier keek wild om zich heen en dook daarna het korenveld in. Het was augustus, het koren hield zich nog stevig vast aan het hoge gewas.
“Twee kilometer oostwaarts is een Avro Anson, een Brits tweemotorig vliegtuig, neergestort. We volgen de grijze rookpluim. De piloot heeft een veilige vluchtweg nodig door de bossen en jij bent de geknipte man voor de job” riep de koerier Jaak toe en liep voor hem uit.
Ze moesten zich haasten en voor de vijand aan het wrak geraken, die rookpluim zou hen snel verraden. Maar vlot verliep het geenszins. Door tbc, opgelopen in de loopgraven, trapte Jaak al snel op zijn adem. Daarbij stak het hoge korengewas vlijmscherp in ogen en oren, hij zag amper waar hij naartoe moest en de koerier raakte hij kwijt. Dus liep hij dan maar zoveel mogelijk in de richting van de rookpluim. Tot plots voor hem een langgerekte open ruimte gaapte. De buiklanding van de Avro Anson had een spoor door het korenveld getrokken. Als bij wonder strompelde de piloot op eigen houtje uit het wrak terwijl de motoren vuur vatten. De koerier stond al bij de gewonde piloot toen Jaak hijgend aankwam. “Geef het brood.” Terwijl Jaak het brood in de handen van de piloot duwde, zag hij diens gapende hoofdwonde. Hij goot wat alcohol op de zakdoek. Maar deze keer wachtte de piloot niet af, hield liever de pijnlijke eer aan zichzelf. Snel trok hij de doek naar zich toe en depte zijn wonde droog. Hij begreep niets van het gesprek tussen koerier en piloot. Waarschijnlijk Engels, dacht Jaak. De koerier beval Jaak te vertrekken, aan de overkant zouden Britten hem opwachten voor de verdere aftocht richting Engeland. Twijfelend wees Jaak naar het bos, voldoende instructie zo bleek om met de piloot in zijn kielzog te vertrekken.
Vijf uur later stapte hij terug de vertrouwde schuur binnen, met veel stof tot nadenken en pijn in zijn borst. Dat was dus verzetswerk. Zou hij het wel aankunnen?
Dat viel nog mee, zo bleek later. Met een paar Engelse en Duitse woorden en dubbel zoveel gebaren trok hij steeds beter zijn plan. In het kielzog van de koerier volgden ook gewonde soldaten op zoek naar een schuilplaats. De achterplaats van de boerderij lag snel vol Britse en Amerikaanse soldaten, herstellend en zoekend naar hun krachten. Het leek er op een hospice maar dan zonder dokter en verpleegsters. De boerderij bracht gelukkig nog steeds genoeg op om de vele monden te voeden. Jaaks vrouw en kinderen waren ondertussen op de hoogte van zijn verzetswerk en staken, zonder morren, hun grote en kleine handen uit. Steeds meer blonk het gezin uit in geheimhouding en dubbelleven. Zelfs de drie paarden verstopt achter een hoge strobalenmuur in de schuur profiteerden mee van hun talent.
Naarmate de oorlogsjaren verstreken, kreeg ook de bezetter steeds vaker te maken met tekorten van alles en nog wat. Zo werden naast eten ook fietsen opgehaald bij de boerderijen. “Geen show zonder publiek,” dacht Jaak vaak. En die houding hielp, hij gaf ze wat ze wilden en daarmee was de kous af. “Aufmachen.” Een brullende stem deed zijn lepel in de soep vallen. Hij keek zijn vrouw en kinderen zwijgend aan, stond vervolgens op van tafel en schuifelde traag richting voordeur. Hij trof er twee soldaten aan. “Gib deine besten schweine.”Jaak stapte naar buiten, liet de deur in het slot vallen en nam de soldaten mee naar de schuur. Opnieuw liet hij de deur voor hen dichtvallen en kwam even later terug met twee vetgemeste varkens. Hij gaf het koord aan een van hen en liep stoïcijns terug naar binnen. Die tactiek werkte, door het raam zag hij de soldaten met de zwijnen aan het koord over de dijk lopen. Een pak van zijn hart, dacht hij, met één oog op de achterplaats met de geïmproviseerde hospice met maar liefst zeven mannen. Toch durfde het gezin niet op zijn lauweren te rusten.
Jaak stond perplex na het maandelijks bezoek van de koerier. Deze keer schotelde de man Jaak een spionageopdracht voor, daarvoor kreeg hij een Duits legeruniform in zijn handen toegestopt. De volgende dag zou hij zich mengen in Duits gezelschap op zoek naar geheime informatie. De Witte Brigade vorderde hem op, ondanks het ontbreken van een talenknobbel, omwille van zijn talent onopgemerkt te blijven in een groep.
Het was over de koppen lopen op het plein voor het gemeentehuis. Legeruniformen schoven in eenzelfde trage ritme naar de deuropening. In de schepenzaal kwam de stoet tot stilstand. Het geroezemoes zwol aan in afwachting van de speech van de regiobevelhebber. Er heerste een opgelaten sfeer onder de aanwezigen, alsof ze goed nieuws verwachtten. Ook Jaak, met een kepie tot over zijn wenkbrauwen getrokken, schuifelde mee naar binnen. In de hoek van de zaal, dicht bij de deur, kwam hij tot stilstand. Hij speurde de ruimte af en nipte intussen aan het glas van op een voorbijgedragen plateau. Hier en daar vlogen flarden gesprekken voorbij maar niets van enig nut.
”Dit kan nog wel even duren, ik kom beter straks terug” dacht hij en hij stapte naar buiten om een sigaret op te steken. Hij liep de trappen van het gemeentehuis af en ging op het aanpalende muurtje zitten. Terwijl hij zijn sigaret opstak, werd zijn aandacht getrokken naar het prieeltje links van het gebouw. “Morgen heb je de informatie, regel jij voor mij een gesprek met de regiobevelhebber.”“Morgen werden wir den Widerstand durch einen Großangriff auf den Hafen von Antwerpen von hier weglocken. Jeder, der noch hier ist, wurde gesehen. Wir brauchen ihren Namen und ihre Adresse. Wir treiben sie zusammen, schicken sie in Arbeitslager nach Deutschland. Diejenigen, die nicht mehr arbeiten können, liquidieren wir vor Ort.“
Jaak zag vanuit zijn linkerooghoek twee mannen druk in gesprek. De ene in uniform, de andere... Jaaks emoties barstten los in een hoestbui die het gesprek verstomde. De twee mannen keken op. De man in burgerkledij keek Jaak net iets langer aan. Hun blikken troffen elkaar als een bliksemschicht. Angst sloeg beide mannen om het hart. Jaak groette de Duitse soldaat, doofde zijn sigaret en haastte zich terug naar binnen. Ook de man in burger groette de soldaat en haastte zich naar huis. Had hij het nu goed gezien? Was dat Jaak? Wat deed hij hier? Cille kreeg het beeld niet van zijn netvlies. Jaak in een Duits uniform. Hij kende hem niet als een overloper maar als de man die zijn medemens koste wat kost zou beschermen, dus dat kon maar één ding betekenen: hij spioneerde voor de Witte Brigade. Die avond ging hij slapen met een ongemakkelijk gevoel. Hij had het liever niet geweten. Of Jaak hem gehoord had? Geen idee.
Ook Jaak vatte maar moeilijk de slaap. Zijn beste vriend maakte afspraken met de vijand. Wat een nieuws. Hij zou vertellen dat het spionagewerk hem slechts flarden informatie opgeleverd had waar geen lijn te krijgen was. Dat was voor hem de enige aanvaardbare versie van de feiten. Bij zijn volgend bezoek aan de schuur liet de koerier duidelijk blijken niet opgezet te zijn met dit resultaat. “Hoe is dat toch mogelijk? Kan ik niet begrijpen. Trouwens, er gaat hier tegenwoordig verdacht veel mis. Tegen morgen moet je namen doorgeven van alle collaborateurs in het dorp. Anders krijgen we de situatie niet onder controle”.
“Ik zal eens rondhoren. Wat ben je van plan met hen? “
Wat denk je nu zelf?” Het antwoord bleef uit, Jaak wou het ook niet weten.
“O ja, ik heb opdracht gekregen om vanaf overmorgen vanuit de Antwerpse haven te werken. Je zal me dus nog één keer zien en dan is het hier aan jou. Morgen ben ik terug voor de namen, Jaak, zorg dat je ze hebt.”
De volgende morgen liep Jaak de landweg af, aan de splitsing staarde door zijn tranen naar het huis van Cille. “Vriend, waar zijn we van de weg afgeraakt? Ik heb onze vriendschap nooit willen offeren voor onze vrijheid,” dacht hij. Hij sprak tegen het huis alsof het Cille zelf was en sloeg mea culpa. Met een druk op zijn borst als een soort tegenkracht, sleepte hij zijn vermoeide lijf voort. De weg naar De Klok leek eindeloos te duren. De koerier kwam langs voor namen om daarna voorgoed te verdwijnen. Wat was dat nu? Met de aftocht van het verzet lieten ze de dorpelingen in de steek. En dat allemaal voor een list waarvoor hij hen niet kon waarschuwen zonder Cille te verraden. Beelden van het front, zijn gezin en Cille flitsten terug door zijn hoofd. “Heer, help me te kiezen voor het goede en vergeef me de tekortkomingen van deze keuze”, prevelde hij. Hij liet zijn hoofd stilletjes verdwijnen tussen de schouders en zat diep in gedachten verzonken aan de toog. Het café liep vol tot de laatste kruk. Cille wou nog rechtsomkeer maken toen hij zijn vriend zag zitten. Te laat, de barman zwaaide hem toe en wees naar de kruk: “Hier Cille, hier is nog plaats”. Ook dat nog, dacht Jaak, maar het was te laat. Wat ongemakkelijk nam Cille naast hem plaats. “Twee bier.”
“ Je vriend kan wat compagnie gebruiken zo te zien;” De barman hield zijn hoofd schuin om een glimp van Jaaks blik op te vangen en plaatste het glas bier voor hem.
“Hoe gaat het ermee”?
“Kon beter en met jou”? Twijfelend duwde Jaak de woorden uit zijn mond.
“Hetzelfde, maar … we komen hier wel door Jaak.” Een korte wederzijdse blik was alles wat nodig was om bij Jaak het vriendschapslont terug aan te steken. “We zijn wel nog niet in de boomgaard geraakt.” Cille probeerde het gesprek op gang te krijgen. Jaak keek hem onderzoekend aan. Hij nam een slok. Dit was de man die hem met raad en daad had bijgestaan bij de opstart van de Boerenbond. De man die hij hielp met de bouw van zijn huis. De man met wie hij zijn liefde voor paarden deelde en samen plannen maakten om te fokken. “De peren zijn zo goed als rijp, je kan komen oogsten,” grijnsde Jaak verlegen.
Tegen sluitingstijd wandelden Jaak en Cille zoals vanouds van ‘De Klok’ langs de dijk naar huis. Het was een rustige avond, geen dreiging in de lucht en op straat leek het wel vrede. De mannen liepen verder tot aan de boomgaard ”Laat ons gaan zitten” opperde Jaak en ging Cille voor door de wirwar van perelaars die kreunden onder het gewicht van het fruit. Beide mannen ploften neer op het bankje met hun hoofd tussen de schouders. Hier, weg van alle afleiding, kwam hun jarenlange vriendschap terug in beeld. Maar zowel Jaak als Cille voelden zich niet in staat om als eerste van wal te steken, zochten hun moed bijeen. Intussen bleef het stil onder de perelaar. “Hoor jij dat ook?” Jaak keek de duisternis in. “Wacht daar is het weer, het lijkt op gekreun” Cille wachtte de reactie van zijn vriend niet af, sprong van de bank en liep door de boomgaard achter het geluid aan. Jaak bleef staan en keek de duisternis in. Tot een doffe slag de grond onder zijn voeten deed daveren. “Cille? Cille? Ben je ok? ” De petroleumlamp” flitste door Jaaks hoofd. Hij repte zich naar de verstopplek in het struikgewas en even later kamde hij de boomgaard uit, het zwakke licht achterna.
“Hier,” zwaaide Cille, liggend op de grond, naar het licht. Met een ruk naar links snelde Jaak naar hem toe. “Ben je oké? Wat is er gebeurd? Met de lamp op Cille gericht zocht hij naar antwoorden. “Ben hierover gevallen,” wees Cille met zijn rechterhand naar de grond. In het licht van de lamp kwam een lichaam van een jonge man tevoorschijn. Hij lag onbeweeglijk op zijn linkerzij met de ogen dicht. Zijn uniform bekende kleur, een Duitse soldaat. Jaak nam snel de revolver uit de holster vastgemaakt aan zijn broek. Jaak boog over de man op zoek naar een zwakke hartklop in de borststreek. “Hij leeft nog.” De mannen keken elkaar even aan. “Cille, help me hem op mijn rug hijsen” Jaak droeg hem vervolgens de boomgaard uit. De petroleumlamp werd gedoofd.
„Ich bin bis nach der Befreiung bei Jaak geblieben. Dann haben sie mir geholfen, durch den Wald nach Deutschland zu fliehen. Cille wurde erwischt und ins Gefängnis geworfen. Als er entlassen wurde, war Jaak bereits an Tuberkulose gestorben. Dem Mut dieser beiden Männer verdanke ich mein Leben.“ Fritz legde zijn dagboek neer en keek zijn kleinzoon aan met waterige ogen aan.