Jenka

Gebruikersnaam Jenka

Teksten

Een beeldhouwwerk van het leven

Rouwen startte niet de dag dat mijn moeder stierf. Of de week volgend op de begrafenis. Het rouwen begon op de dag dat ze in een aparte kamer werd gelegd. Het beginpunt was het moment dat de deur openging, de oncoloog binnen kwam, op de voet gevolgd door een jongeman die zichzelf voorstelde als de psycholoog. Zijn naam intussen een vergeten herinnering. Twee dagen geleden was de zoveelste kamergenoot, de tel waren we al lang kwijtgeraakt, verhuisd naar diezelfde kamer. De kamer waar mensen stierven. Waaruit gezinsleden kwamen met zwaarbepakte zakken vol herinneringen. De kamer die we in de laatste maanden angstvallig vermeden hadden. Ons zou dit lot gespaard blijven. We waren vechters, overwinnaars. Eén maand nog. Twee hoogstens. Dat was het maximum. Meer kon de oncoloog er niet uit halen. Met sondevoeding, een maagsonde in de neus en vier sondes in de buik die na vijf operaties niet meer dichtgenaaid was, was dat zijn hoogste bod. Daar, in die kamer, op dat moment stierf een stukje van mijn hart. Niet veel, niet genoeg om de hartslag te stoppen. Een klein deel, voldoende om nooit meer te helen. Het duurde zes weken, hoewel we een gevecht aangingen voor acht weken. ‘Het gaat niet meer.’ Waren de laatste woorden ooit die ze in mijn oren fluisterde. Het klonk als een verontschuldiging enerzijds, een verlossing anderzijds. Zes weken hadden we samen, waarin we elke avond afscheid namen, waarin ze berustte, als de sterke vrouw die ze was. Wij hadden tijd om afscheid te nemen.                 Rouwen was zo hard huilen in het mortuarium, daar naast haar koude lichaam, dat mijn zus de kamer verliet.               Rouwen was zo hard wenen op de begrafenis, op het kerkhof, dat je dacht dat je geen tranen meer zou overhebben voor verdriet dat nog moest komen.               Rouwen was het eerste uur bij de psycholoog zitten en geen woord kunnen uitbrengen, het was een uur van snotteren, tranen met tuiten, zakdoek te nat om je neus in te snuiten.                 Rouwen eindigt nooit. Het verandert alleen van beeld.

Jenka
0 1

Als ik even tijd heb

Ik heb er geen zin in.  Dagen, weken, jaren aan een stuk roep ik het luid: als ik tijd heb. Als ik tijd heb doe ik de grote kuis. Koop ik mij een elektrische fiets en fiets elke dag kilometers ver. Duwen we hem in de achterkant van onze ruime wagen – daarom kochten we hem toch? – rijden we tot in de verste uiteinden van het land en fietsen we stad in stad uit. Niet naar Nederland. Ik haat Nederland. Iedere vakantie die we daar ooit doorbrachten hadden we slecht weer en onweerde het elke avond. Echt elke avond. De kinderen noemden het op den duur Donderland.    Ons witte houten plafond. Ik zie het niet graag. We kregen het erbij, zes jaar geleden bij het verlijden van de akte. De vorige bewoners vonden het ook maar niets. Dus lieten ze het hangen. Dat witte plafond heeft ofwel een lik verf nodig ofwel gewoon eens een haal met een natte spons doordrenkt in Cif. Als – wanneer – ik eens een paar weken thuis zal zijn, dan was ik dat houten plafond af. De barre winterse avonden zijn telkens een reden voor de echtgenoot om het haardvuur te doen aanwakkeren. Tof. Echt tof. Een open haard. Heet, brandend, rood met geel vuur. Assen die ronddwalen in de living. Een schoorsteen die verstopt zit door een duif die net in de onze zijn nest wil maken om de winter door te komen. Zie je het al voor je. Dat mooie, witte, houten plafond. Zwart. Dan heb ik het niet over mijn gordijnen. Ooit maagdelijk wit. Doordrenkt met rook in een huis waar niemand rookt.    Zou het niet zalig zijn, zo eens weken thuis zijn zonder ziek te zijn. Dat zei een collega onlangs tegen mij. Ik beaamde het volmondig. Gewoon thuis. Geen wekker ’s ochtends. Geen rush naar het werk. Sneeuw moet niet geruimd worden van de vensters, ik wacht wel om naar de winkel te vertrekken tot het ijs gesmolten is. Heel de dag naar series kijken. ‘s Nachts niet kunnen slapen omdat het middagdutje uitgelopen is tot na vijf uur. Pas ‘s middags wakker worden omdat ik ‘s nachts door het huis rond dwaal op zoek naar de geest die we bij het huis kochten. Vonden de vorige bewoners blijkbaar ook niet nodig om die mee te doen. De douche een paar dagen overslaan, want ik ga het huis niet uit. Lekker lui de ganse dag rondlopen in lazy pants. Of met een poncho over mijn hoofd. Schijnt de mode te zijn. Maar opgepast, het verspreidt zich snel. Liep er hier onlangs één iemand mee rond, zijn er dat intussen al twee. Meer dan 20 graden en de jeugd heeft het koud.    Ik zou meer op bezoek gaan bij anderen. Wanneer ik eens vijf weken verlof heb. Bij mijn pa. Dan nestel ik me in zijn zetel. Eet de ene winegum na de andere op. Hij vraagt er gewoon om, elke dag staat er een nieuwe kom vol met snoepen klaar. Ik verdenk hem ervan ons zo naar hem toe te lokken. Ik zou niet zeggen: ‘nee pa, ik kan niet lang blijven. Ik heb geen tijd.’ Lees: ik wil me in mijn zetel nestelen met een deken om me heen, want ik ben moe van het geklaag op het werk, van de eindeloze stroom aan telefoons van mensen die niet altijd even vriendelijk blijven. Mensenmoe. Wereldmoe. Gewoon moe. Ik blijf urenlang in zijn zetel zitten en luister naar de verhalen die hij keer op keer herhaalt. Ik luister. Hij is elke dag alleen. Doe alsof ik het verhaal nog nooit gehoord heb. Dat is het minste wat ik voor hem kan doen.    Het grappige is. Ik ben nu al zeven weken thuis. Ik kan het plafond afwassen. De echtgenoot is eraan begonnen. Na één vierkante meter zei hij: ‘het heeft geen zin, je ziet het verschil niet.’ Weer een klus die kan afgevinkt worden.  Ik kan mijn huis schoonmaken van zolder tot kelder. We hebben geen kelder, nog een klus afgevinkt. De elektrische fiets heb ik niet. Te duur voorlopig, helaas.  Series kijken lukt wonderwel. ‘s Nachts slapen moeilijk. Soms voel ik een druk op mijn borst die er voorheen nooit was.  Mijn pa kan ik niet bezoeken. We skypen zo nu en dan. Niet veel. Te weinig. Ik bel hem niet vaak. Er zijn dagen dat ik honderd telefoons beantwoord, bellen is dan het verste van mijn gedachten. Hij vraagt me boodschappen mee te brengen die hij eigenlijk zelf kan meebrengen als hij naar de winkel gaat. Ik zet ze als een dief in de nacht aan zijn voordeur, bel aan en blijf dan op vijf meters van hem staan om toch even met hem te praten.    Ik denk al heel mijn leven dat ik niet veel schoonmaak omdat ik geen tijd heb. Blijkt dat het niet gebeurt omdat ik het gewoon niet graag doe. Dat heb ik geleerd, in die zeven weken, waarin we noodgedwongen binnen zitten.  Naast alle andere zaken die we allemaal intussen in deze tijden van onzekerheid wel geleerd hebben. Dat we nooit meer zomaar iets voor lief nemen.  Gelukkig zijn er in tijden van onzekerheid nog zekerheden.   

Jenka
0 0