Pieter-Jan Miseur

Gebruikersnaam Pieter-Jan Miseur

Teksten

Daar, waar ik heen moet

Ik word wakker op een bootje, dobberend. Het water en ook de lucht zijn pikzwart en hebben geen eind. Dan maakt een zwak wit licht een horizon zichtbaar. De schijn maakt naast de boot enkele vormen waarneembaar. Ik leun over de rand en onderscheid een tiental vissen die elk in hun eigen felle combinatie van glinsterende schubben komen. Ze zwemmen in colonne. Links, rechts, onder, boven. Vlot en gecoördineerd, een groepsdans.  Beetje bij beetje leun ik begoocheld dichter bij het wateroppervlak aan. Plots duwt een van de vissen me met zijn snuit opnieuw omhoog. “Ela, waar denkt u mee bezig te zijn?” Ik schrik me een hoedje, val achterover, zoek mijn balans in het waggelende bootje en kijk opnieuw over de rand. De vis kijkt me nog steeds vragend aan. Terwijl zetten de anderen hun eerdere choreografie verder. Ik zweer dat ik af en toe één van hen een argwanende blik zie werpen in mijn richting. “Wel, meneer de vis. Ik ...” “De naam is Delafayette.” zegt hij kordaat. “Het zit zo, meneer Delafayette. Ik ben zonet wakker geworden in dit bootje en toen zag ik u en uw kompanen zo schitterend zwemmen. Mijn excuses, ik wilde niet staren.” “Geen excuses nodig, dat overkomt ons nog.” Er valt een korte stilte. “En nu weet ik dus niet waar ik ben.” De vis knikt begrijpend, duikt onder en overlegt even kort met zijn gezellen. Een ogenblik later verdeelt de school zich over beide kanten van het bootje en begeleidt het richting het licht in de verte. “Weet u waar ik ben?” Vraag ik.  “Dat is niet belangrijk.” Zegt de vis. “Waar gaan we naartoe?”  “Daar, waar u heen moet.”    

Pieter-Jan Miseur
15 1

Reset

ik wandel over roodbruine, harde grond stap na stap alles is vlak, kaal, droog en egaal  als een mier in een grote keramieken kom maak ik geen vooruitgang   ik laat mijn voeten hangen geen spoor  hoelang ga ik al en waarheen een bries  een wolk komt aandrijven  een grote, groene vorm erop contrasteert de blauwe hemel  de mega pad ziet me niet met rode ogen tuurt hij stuurs voor zich zijn mond keert zich eindeloos binnenste buiten  hij zweeft boven me door  naar een klein plukje jungle  ik baan me een weg tussen bomen en lianen tot bij een open plek schuilend achter een stam zie ik zonlicht vallen op de mega pad zijn slijmhuid blinkt zijn geplooide poten spieren hij is niet alleen een giga slang getooid met verenkroon  werpt een lange schaduw gespleten tong klapt de grond davert  een reuzenkrab stormt prompt aan  bomen vallen  bulldozer buiten proportie  klauwen en poten met mos gedrapeerd op zijn rug reist een hele stad mee  voegt zich gauw bij de andere twee windstoten razen  een flamingo landt slag per slag zeven poten zo dik als bomen vier vleugels plooien toe zijn vijf koppen kijken statig rond  de mastodonten een perfecte vierkant  achter me niets dan dichte planten natte grond  ik verlaat ze ga tussen poten door de zon staat hoog  ik in het midden geen boom wiegt geen blad ritselt alle reuzen staren  ik val in warm water  drijf weg van de krabbenstad  kijkt me kort na gaat dan weer door met haar dag iets duwt me omhoog snijdt in mijn voetzolen een schildpad komt boven  ik breng je de jungle uit op een voorwaarde  pruts je de mosselen van mijn rug? eerst onder me dan uitdijend voortmeanderen mosselplons na mosselplons de jungle rondom ons donker  plons ik pier naar apen aan tafel  ongeduldig kijkend naar hun vriend  die naar de oven wandelt  in keukenschort   plons een tijger in pak kijkt angstig op van zijn papier schakelt snel de bureaulamp uit plons gekrijs, geloei en gebrul over elkaar heen  wild gegok  op een partijtje slurfworstelen plons  een gekko in een aula van gevlochten banken  heel het publiek steekt zijn hand op vragen worden witte duiven vliegen samen weg aan de rand van de jungle laat de schildpad me aan wal inspecteert zijn schild  duikt opnieuw onder stroomopwaarts natte streel over mijn wang de katvis zweeft en wenkt me hij heeft alle bewegende kleuren vinnen blauw dan geel dan groen zijn staart glinstert belegd met sterren zwalpend tot aan een kloof  steekt hij over zonder omkijken  ik leun over de rand lagerop een kolonne mensen op ezels  zonder einde een platform stijgt op dame in glinsterend, roze galakleed lang, blond haar en maar een oog pal in het midden van haar voorhoofd  zij stapt af  ik deins achteruit het grote, mooie oog kijkt  ze haalt een micro tevoorschijn lijkt even te gaan zingen slikt hem dan door het bandje glijdt van de linker schouder haar oog gelijmd aan de mijnen  reikt dan naar haar rechter  ik kijk weg in haar plaats een boom die hier niet hoort in deze dorte twee zijtakken groot en groen de zon zakt  alle kleur verdonkert ik laat me neer tegen de stam  sluit mijn ogen  bladerdekens bedekken me 

Pieter-Jan Miseur
0 0

Zeemoed

Ik zou nog meer spauwen als ik nog enige maaginhoud had. En ik zou roeien, als ik een richting had. Oh man, ik zou poen neerleggen voor dat kompas van Jack Sparrow, datgene dat je stuurt naar dat wat je echt wil.  Maar ik heb geen kompas, ben geen piraat maar ik had op z'n minst toch graag een fles rum gehad om te ledigen maar ook die heb ik niet. Ik heb niks. Plons. Fuck you, spanen. Vanochtend heb ik getreuzeld, voor ik op de trein naar Oostende sprong. Het begon al donker te worden toen ik op de dijk aankwam en de man van de verhuurdienst vroeg of ik zeker was maar hij wachtte niet op antwoord want hij zag mijn gelaat.  "Over een uur sluit ik!”, riep hij nog. Ik gok dat hij nu al zijn go-karts, wakeboards en bootjes wel naar binnen heeft gesleurd. Hij zal ondertussen ook zijn reclame-krijtbord hebben afgeveegd om iets nieuw op te schrijven voor morgen, want ja, “wachten op die rare ga ik niet doen”. Een korte anekdote zal hij over me kunnen vertellen, straks op café.  Ik lig op mijn rug op de bodem van het bootje. Kijk omhoog. Dan gutst een golf over de rand en raakt me als eerst op mijn licht ontblote buik. Ik spring recht, het koude zeewater loopt tot bij mijn ballen. Ik had gehoopt hier iets te verzinnen om tegen jou te kunnen zeggen, na al die onnozelheid van vorige week. Een of ander metafoor over hoe de zee alle dwazigheid wegspoelt alsook het ongeduld, de onbedachtzaamheid, het egoïsme en de ongepaste avances.  Aan de dijk gaat een licht uit. 

Pieter-Jan Miseur
0 0

Tuin

Ik wandel Oma’s koertje af de straat op en duw het poortje zonder omkijken achter me dicht. Het sluit nu al even niet goed meer. Ik zet mijn helm op, klik het slotje vast en trek de spanriempjes extra stevig om mijn kaken heen. Dan begin ik te rijden. De eerste trappen verlopen wat wankel. Het laatste glaasje jenever was er zoals gewoonlijk te veel aan en de tranen van vijf minuten geleden maken mijn zicht een beetje troebel.  Ik trek hard op richting het kruispunt. Aan mijn rechterzijde passeer ik mijn oude, lagere school, de Esdoorn. Achter de ijzeren poort zie ik de boom waar de school naar genoemd is nog steeds prijken in het midden van de speelplaats. Zou het werkelijk diezelfde boom zijn die er drie decennia heeft gestaan, of zou hij heimelijk ‘s nachts al eens vervangen zijn? De eerste jaren kwam Oma ons, mijn zusje en ik, ‘s middags aan de poort afhalen. We wandelden vijftig meter van school tot aan het poortje en via de binnenkoer naar de achterdeur. Daar liep je zo de keuken in. Het eten was tegen dan vaak al netjes klaar, enkel het vlees moest nog gebakken worden terwijl mijn zus en ik onze kom soep alvast naar binnen speelden. Ondertussen keken we Blokken, met de immer kleine en goed gezinde Ben Crabbé. Naar het eind van de kwis hadden we een stijve nek door het achterom kijken van de eettafel. Als we snel genoeg gegeten hadden konden we de finale in de zetel volgen. Terwijl we het zesletterwoord probeerden te raden ging Oma ons dessertje halen, een potje yoghurt met een ferme kwak suiker erop. Nadien keken we naar het journaal.  Nadien keerden we terug naar school tot het eind van de schooldag, waarna we weer naar Oma gingen, waar we aan ons huiswerk werkten tot we opgehaald werden door een van onze ouders.  Naarmate we ouder werden bleven we tijdens de middag liever op school om met onze kameraadjes te spelen, en hetzelfde gold voor de periode tussen het eindsignaal en de nabewaking. Zo verminderde de tijd die we bij haar doorbrachten gestaag. De middelbare school lag een dorp verderop, wat zowat het einde betekende van mijn dagelijkse passages bij Oma.  Ik kom aan het kruispunt en sla rechtsaf, richting de spoorweg. Aan de bareels sla ik opnieuw rechtsaf, en rijd parallel met de sporen langs de grote vijver met zijn zeilclub.  Tot een paar jaar geleden had Oma een gigantische tuin, die ze tot voor kort zelf nog onderhield. Als je de keuken links liet liggen en het koertje verder afliep, kwam je het eerste gazonnetje opgelopen, dat een tiental meter lang was. Dit is wat ik de Voortuin noemde. Het werd omgeven door taxushagen die ongelooflijk konden prikken als je daar je bal in kwijt speelde en die moest gaan zoeken, als de struiken hem überhaupt al niet fataal waren geworden. Aan het eind van de Voortuin had je de keuze wat het vervolg van je weg betrof. Ofwel koos je links, een eng gangpad tussen struiken en de haag, minder aan te raden vanwege de spinnenwebben. Bovendien was je bestemming mits een kleine omweg uiteindelijk toch dezelfde als die van het andere pad, rechtdoor. Daar lag het begin van het tweede grote deel, de Middentuin. Hier had je de moestuin, verbouwde ze rabarber (waar ze deksels goede confituur van draaide), prei, aardappelen, wortelen. Verderop links lag het  tuinhuis met gereedschap en grasmachine,  niet ver daarvandaan de BBQ met tafel en banken. Als je doorliep richting de serre (met tomaten en waar het altijd vijf graden warmer was dan buiten) passeerde je het kippenhok, waar werd gekakeld om het graan dat ik vaak bracht. Als je de Middentuin helemaal was doorgelopen, het tuinhok en kippenhok links latend en de serre rechts, stevende je af op een dikke, dwarsliggende haag. In het midden zat een gat dat je zo naar Narnia had kunnen brengen.  Maar wat je daar vond was de Achtertuin. Het meest onherbergzame deel van Oma’s tuin, met gras dat steevast hoger stond en struiken en bomen die wilder waren dan in de eerdere delen. Hier heersten de ganzen. Vanuit hun ren bliezen ze je dreigend aan. Alles tezamen betrad ik de Achtertuin enkel in mijn meest avontuurlijke buien, wanneer Oma misschien wat te veel suiker op mijn yoghurt had gegoten.  Een keer per jaar kwam de familie samen voor de grote lentesnoei. Ik herinner me grote harige, blote mannentorso’s die bandana’s hadden gemaakt van hun T-shirt, die gezamenlijk takken knipten en hagen schoren, terwijl anderen met kruiwagens op en af liepen richting een remork die later naar het containerpark moest. Ondertussen waren Mama, de tantes en Oma in de weer met voorbereidingen voor de traditionele aansluitende barbecue die tot laat zou duren. In de middentuin onder de hoge eiken klonk er na uren schransen en enkele flessen wijn de zangstonde met liedjes van vroeger uit de jeugdbeweging. De oudste nonkel sprak dubbele negatie. “Dat is immers ni waar ni.” Zou hij daarover gezegd hebben. Alle buren mochten horen waarom niemand van de familie nog welkom was in het kerkkoor.  Een paar jaar geleden kreeg Oma te horen dat het gebied tussen haar woonst en de grote sportvijver verkaveld zou worden. De stad Mechelen had nood aan uitbreiding van haar woongebied. Oma verkocht de Binnen- en Achtertuin, die ondertussen knap lastig waren geworden om alleen te onderhouden, mede omdat de snoeibeurten minder regelmatig werden.  De eikenbomen die Opa ooit bij de aanleg van de tuin had geplant waren ondertussen uitgegroeid tot joekels die hoog uittoornden boven de Binnentuin en ook vanop de speeltuin van het schooltje zichtbaar waren. Oma had bij de onderhandelingen met Stad Mechelen afgedwongen dat de drie grootste niet zouden worden gerooid. Fuck Yeah, Grandma.  Ik steven recht op de dijk af die langs de Zenne, loodrecht onder de spoorweg doorloopt. Er is een heel steile grindweg die je met een aanloop kan nemen zodat hij je ineens helemaal naar boven brengt. Op de dijk fietsend kijk ik naar rechts, over de vijver heen. Daar waar vroeger Oma’s tuin uitgaf op een natuurgebied dat reikte tot aan het water, heeft dat allemaal plaats geruimd voor een woonwijk, met appartementen en huizen die allemaal op elkaar lijken, alsof ze van dezelfde gigantische lopende band gerold zijn.  “Nu is mijn huid weer te droog” zei ze daarnet aan tafel.  “Crème smeren he Oma”. “Dat zei de dokter ook, en dat ik meer water moet drinken.” Ze ging aan tafel zitten en we dronken beide van ons glaasje jenever.  “Ik ben er klaar mee, het is mooi geweest” zei ze met een grote glimlach. Ik keek haar aan.  “Dat is raar om zoiets te zeggen, hoor.” zei ze met pret in haar ogen.  “Het is ook raar om te horen,” probeerde ik even laconiek te antwoorden.  Stilaan verdwijnt ook de nieuwbouwwijk uit zicht en versnel ik de tred. De Zenne volg ik tot in Vilvoorde, waar ik negentig graden draai en de weg richting Brussel langs het kanaal voortzet. Even vliegt een vogeltje naast me, houdt exact dezelfde snelheid aan, wat me een beetje van slag brengt. Ik twijfel erover om mijn GSM te nemen om het te filmen, maar het vliegt alweer weg.   

Pieter-Jan Miseur
25 2