Over Zduma

Jens Vydt woont in en schrijft vanuit Brussel. Daarnaast is hij bezieler achter Zduma, een fictief tijdschrift waarvoor periodiek absurde artikels verschijnen.

Web: jensvydt.be en zduma.be

Teksten

De bacterie

        Iemand bij wie je na vijf minuten ziek wordt. Een visite bij hem heeft altijd wel iets van een ziektebezoek, daar de mensen steeds fruitmanden of zakdoekjes meebrengen. Toch ook vrienden heeft hij amper, men mijdt hem als de pest. En zij, die hij al ziet, keren na enkele minuten reeds huiswaarts. Ja, met koortsig gevoel of een droge tong, plotse zware ledematen of een zilte droogte op de lippen – de eerste aankondigingen van een ziekte, zijn ziekte; telkens in zijn tegenwoordigheid.         Verjaarde hij vroeger, zongen de kinderen spottend in de lagere school: »Happy buikpijn to you«. Zelf loopt hij steeds met zakdoekjes rond. Het lichaam is voor hem een verzameling aan slecht nieuws. Darmloop, een eksteroog, eczeem of een diabetische voet – hij veroorzaakt de uiteenlopendste kwaaltjes bij anderen. Indien zijn naasten hem al willen zien, dan meestal achter transparant glas of van op veilige afstand. Geef hem vooral geen hand! Doe je dat toch denkt hij onbewust: ‘Welkom in mijn ziekte.’         Zelf beseft hij erg goed dat de mensen hem mijden. Herkent hij iemand uit de verte, dan ziet hij hoe die zich snel uit de voeten maakt of met een ver zwaaien hem reeds begroet. Iets dat eigenlijk meer weg heeft van een beleefd, afwerend gebaar.         Hij stelde hen voor brieven te schrijven –die anderen, die enkelen, die weinige vrienden die hem nog opzochten, die enkeling die het toch probeerde en hem uit medelijden een kans gaf–, toch ook van zijn brieven worden de mensen misselijk. Hij leerde het hele morsealfabet van buiten, slechts om ‘s nachts en vanop afstand met een kaarsje te kunnen communiceren. Ja om ook afstand als communicatie te zien en uit liefde, slechts uit liefde, zijn naasten niet aan te steken. Om hen iets mee te kunnen delen. Te kunnen spreken vanuit distanties en er toch te zijn. Het kleinste op te vangen en te kunnen laten weten. Nochtans bleek ook deze toenadering voor de mensen een opgave. Zij willen ’s nachts slapen. Het is het zoveelste te veel, en aldus leeft hij in gedwongen eenzaamheid. Hij, zichzelf en zijn ziektekiemen.          Astmatische gesprekken. Epileptische vingeraanrakingen. Diabetische kameraadschappen. Myocardische knipogen.          Een pientere vorst stuurde hem als spion eens naar de vijand, toch ook zijn eigen informant, niet in het minste de vorst zelf, kreeg de mazelen. Veelbelovende wetenschappers die hem onderzoeken staan voor een grote carrièredoorbraak, toch zij sterven onverklaarbaar jong. Een nietsvermoedende, goedaardige juffrouw bloosde bij zijn plotse knieval, toch haar blos bleek weldra meningitis.         Zijn wereldreisjes? Het worden pandemieën.         Hoe vaak hij zich in zijn kamer opsluit, slechts uit altruïsme. Niet wil hij anderen met zichzelf aansteken. Hij begrijpt, weet intussen: zijn afwezigheid is anderen hun lichamelijk geluk. Hij heeft het leven aanvaard. Heeft hij het beste met iemand voor, dan wil hij hem of haar nooit meer zien – slechts omdat hij hem of haar geen embolie wenst.         Is hij verliefd, dan meldt hij zich niet meer. Nooit meer. Slechts wanneer hij rancuneus of woedend is, nodigt hij zijn vijanden hartelijk uit om te komen eten. Hoor je niets van hem, dan weet je: hij heeft je graag. Toch krachtens zijn afwezigheid vergeet je hem. Slechts wanneer je denkt, neen voelt, plotseling vaststelt, je bent verkouden, besef je: hij zoekt terug contact met me. Anderen mijden hem dan ook, zoals de duivel het gewijde oord, en wensen hem nooit meer te zien, slechts uit ieders obsessie met de eigen gezondheid.         Hij is in diep verlangen, eindelijk eens een vrouw te kussen. Of gewoon iemands hand te kunnen houden! Toch de dames mijden hem, zelfs intuïtief, zo als konden ze het ruiken. Zijn eerste liefjes en hun longontsteking. Zijn leerkrachten die met tuberculose ontslag namen. Zijn buren met psoriasis die verhuisden. Zijn vrienden met roodvonk die logen. Slechts die mensen die iets van hem nodig hebben, die bijvoorbeeld geen zin hebben om morgen op het werk te verschijnen en een verkoudheid wel zouden kunnen gebruiken, ja daarvan hoort hij nog wat. Zij melden zich af en toe bij hem. Zo zijn ze wel, de mensen. Maar ook hen hoort hij nadien niet meer terug. Zelfs geen brieven. Zelfs geen brieven…         Men noemt hem spottend ook wel eens: de bacterie.  

Zduma
37 1

Ergens waar men elkaar geen hand geeft

    Steden waar men elkaar geen hand geeft. Meer nog, deze mensen mijden er zelfs alles wat de eigen handen vastnemen. Zij hebben een diepe, lichamelijke afkeer van alles wat door hun handen gaat. Eigenlijk zijn armen er een overbodig ledemaat.     Zo wordt de overdracht van goederen of voorwerpen –een geschenk, geld, een aankoop– via handen daar vermeden. Indien het dan echt moet, iets vastnemen, wordt het allereerst neergezet. Tot ze vervolgens haast over hun nek gaan en het ding met afschuw vastnemen als betrof het een dood dierenlichaam.     Wat je daar wel ziet, en je kent deze beelden van twintigste-eeuwse stuntmannen bij ons, zijn arbeiders die een treinwagon met hun tanen voorttrekken. Zoiets kan natuurlijk wel. Beslist, je vindt daar slaven met een machtig gebit.     Omdat men daar van letterlijk alles wat de handen vastnemen vies is, hebben deze mensen een persoonlijke perimeter ontwikkelt waarbinnen ieder vrijelijk ageert. Ongeveer zoals Da Vinci het met de Vitruviusman reeds optekende, leeft men daar in een universele, meetkundig perfecte afstandelijkheid. Het is de diameter van ieders handbereik. Wees gerust, daarbinnen wagen anderen zich niet. Men noemt het daar ‘het Aura’.     Hoe de mensen daar communiceren? Anders dan in warme handdrukken of de expressieve gebaren van een Italiaans handelaar heeft men daar een nieuwe communicatievorm ontwikkelt. Zo knipperen zij eens extra met de ogen. Zo hebben zij een nieuwe taal aan wimperslagen uitgevonden. Zeg maar morse met de oogleden.     Plots sta je er tegenover een vreemde zoals twee dieren plotseling elkaar tegenkomen. Even verroert men niet. Intuïtief valt een eerste, angstige blik op die handen. Vervolgens bekijkt men nauwkeurig elkaars ogen. Beter gezegd: wimpers en oogleden.     Een bibberend ooglid. Eén scheel oog. Een zwaluwslag met de wimpers. Wat het te beteken heeft? Deze mensen wisselen een zorgvuldige, gereserveerde taal uit en begrijpen elkaar vanop veilige afstand. Eén detail kan beroeren. Eén wenk volstaat. Enkel vijandschappen schudden er elkaar de hand.     Ze hebben zelfs een telescoop ontwikkelt die ze zonder handen kunnen bedienen. Ongeveer iets als een mondharmonicabeugel, diens scherpte deze mensen bijstellen met slechts het fronsen van de wenkbrauwen. Zo observeren zij in microscopische precisie elkaars minutieuze ogentaal.      Door de buis van de telescoop: Een mopje! Iets schattig. Een gore opmerking. Verliefde blikken. Dyslectische pupillen. Zakelijk gepraat. Het gaat allemaal via de ogen en deze mensen hun wimpertaal. Een stotteraar? Iemand die een wimper verloor.      Ontmoetingen daar als stond men aan weerzijden van een deur en gleurde men door het sleutelgat. Zo kijkt men elks door zijn telescoop in de ander zijn open ooglid. Dat noemt men daar dus een onderonsje, ongeveer op anderhalve meter van elkaars Aura.      Enkelen houden daarbij een potlood in de mond en noteren vervolgens de coördinaten van elkaars oogleden. Iets zoals sterrenkaarten bij ons. Dichters die zo juffrouwen hun ogenbruin beschrijven.     Daarom geen bedelaars daar met gestrekte hand, maar enkel met wijdgeopende oogleden. Trouwceremonieën –het ja-woord— als zeven keer horizontaal met de ogen knipperen. Opgelet, want zeven met de pupillen keer rondjes in tegenwijzerzin draaien betekent iets anders: Tournée générale. Verliefden die elkaar nooit aanraken. Hoe men er voortplant? Tja, men weet het niet.     Vrouwen worden er niet aangerand. Tenzij met beledigend oogcontact. Geweld kent daar andere, handvrije vormen. Zij zijn letterlijk vies van alles wat de handen passeert. Eten? Het liefst staat men voor zijn ontbijt happend aan de fruitbomen. Of men drinkt er zoals de dieren uit plassen en rivieren, zo vermijdt men het helaas noodzakelijke. Geen schouderklopjes. Geen gevechten.     Zichzelf met de voeten bedienen kan natuurlijk ook. Je vindt daar vast wel enkelen die handig genoeg zijn om een taart met hun tenen en een groot mes aan te snijden. Het schijnt dat in deze bizarrre steden zelfs uit het staartbeentje van sommige inwoners opnieuw een staart is gegroeid, waarmee zij zich bedienen. Survival of the fittest. Daar is niets mis mee.     Schrijven? Neen. Of in een kraaienpotengeschrift met de tenen. Dat verklaart iets van de krabbelige, onleesbare brieven die men eens uit deze streek ontving. Doet het een belletje rinkelen? Juist ja, daar kwamen die vreemde brieven dus vandaan. Vertellen kan daar wel natuurlijk. Toch het spreken is het mooist wanneer het met de ogen gebeurt.     Deze mensen hebben zichzelf opnieuw uitgevonden, of alleszins hoe ‘menselijkheid' zich manifesteert. Geen dieven met koevoet. Geen politie met matrakken. Geen koks met een grote soeplepel. Geen kinderen die in de herfst bladeren verzamelen. Geen schelpjes op het strand. Geen overwinnaars die triomfantelijk de beker in de lucht steken. Geen pianostemmers. Geen vaandeldragers. Geen vlindervangers. Geen dokters met spuiten. Geen rozenverkopers die breedlachend met hun boeket het café binnenvallen. Tenzij uiteraard in alternatieve versies met voeten of staart.     Het is vreemd hoe alles in deze steden is geworden. Hoe deze mensen, deze cultuur, zich heeft ontwikkelt? Zoals vermoedelijk alles in de geschiedenis: noodzakelijk geworden toeval. Echter enkele historici en antropologen menen dat deze mensen hun diepe afschuw tegenover de handen mogelijks uit het feit ontspruit, dat zij nooit wc-papier ontwikkelt hebben.                            http://jensvydt.be/blog

Zduma
31 1