Jij, die in dezelfde kamer quasi dezelfde tred behoudt,
draait je om, lichaam half gebogen naar mij toe, en sluit de ogen.
Ik die raad wat je kan zien, sluit nauw aan bij je groene broek.
Op de voordrempel sterft de winter af.
That’s what I like to do, to keep me away from you.
Het niet weten is ook nadrukkelijk weten.
De muur is bol;
de winter weg;
de lucht doorklieft de kamer met een geluid
dat wij niet horen
en niets is niemand niet meer.
Het uur is er wel.
Buiten, waar alles groot is,
luisteren we naar de geluiden van toen.
Want daar beweegt er wél iets.
Tijd,
en alles wat daarbij komt kijken
lijkt verdacht veel op jou;
en ik ben weergaloos te veel aanwezig.
In de vergeten beschreven hoekjes laat jij iets voor me achter
zonder dat ik dat weet en toch beschrijf ik het.