Bij deze: Waarom Cornélia dood moest en een vleugje romantiek... deel 1.
Cornélia, keizerin van de Dievenliga, draaide verstoord haar hoofd richting het openstaande raam van haar slaapkamer. Het nieuws was uit, het raasde als een hete bries door de oude gangen van het gebouw. Het haalde de slapers uit hun bed. Het roffelde op de deuren. Het zette de oude villa aan de rand van de stad in rep en roer.
'Hij heeft gewonnen, hij keert terug,' fluisterden de korenhalmen en ze gaven de woorden door aan de vogels en de schuilwilgen. 'Hij heeft gewonnen, hij keert terug.'
Als een fluisterspelletjes. Met iedere passage steeg de opwinding.
Hij heeft gewonnen, hij keer terug. Uit bed allemaal, hij keert terug naar huis.
Hij is terug. Hij is terug.
Het Rozenhuis vulde zich met ademloze opwinding. Voor de deur holden kinderen op blote voeten door de gangen richting de trap op het einde van gang. Cornélia zocht een witte jurk van licht katoen uit, passend bij de gelegenheid. Ze streek de plooien rond haar taille glad. De vrouw in de spiegel glimlachte goedkeurend. Ze was een kleine, atletisch gebouwde vrouw van begin dertig. Ze oogde geen dag ouder dan vijfentwintig. Ze bracht een tintje oogschaduw aan, borstelde haar haren en stak ze op in een sierlijke maar losse dot.
'Je stelt je aan,' gniffelde ze. Het was niet zo dat ze zich opmaakte voor een afspraakje, niet om vijf uur in de ochtend. Ze koos een zonnebril met lichtbruine glazen, elegante slippers met een sleehakje en verliet de kamer, richting haar bureau, nog twee verdiepingen hogerop. De slaapzalen lagen er verlaten bij. Cornélia had geen idee hoe het nieuws de groep bereikt had, ze wist het zelf maar van gisterenavond, heel erg laat.
Maar de dieven waren opgetrommeld, de tamtam had zijn werk gedaan en de spanning knetterde in de lucht. Deze vrolijke opwinding was een zeldzaamheid in de villa. Haar kantoor lag helemaal bovenaan, een kleine kamer met een groot raam, ordelijk maar volgestouwd met mappen, kaarten en geschenken van tevreden klanten of aanbidders. Cornélia stond al tien jaar aan het hoofd van de Dievenliga in Grensstad en ver daarbuiten.
Ze was spijkerhard met een lieve oogopslag, wie haar voor het eerst ontmoette, kon het met moeite geloven.
Tot het eerste oogcontact.
Beneden viel plots een intense stilte: niemand niesde, niemand giechelde en zelfs de kleintjes persten hun lippen stijf op elkaar. Cornélia schopte haar slippers uit. Ze ging bevallig op de brede vensterbank zitten. Zelfs zij voelde het borrelen onder haar huid, de opwinding leek wel besmettelijk. Ze lachte zachtjes, ze herkende de kinderlijke vreugde in het gevoel, iets wat ze lang niet meer gevoeld had. Ze nam rustig de omgeving achter de stadsmuur in zich op. Velden, velden en nog eens velden. In het hartje van de zomer stond het graan hoog en goudbruin.
De eerste zonnestralen vonden de halmen en alles schitterde één tel vurig op. Het benam Cornélia de adem: de schoonheid van de streek kon haar nog steeds verbazen. Net zoals de meeste dieven koesterde ze een diepe liefde voor haar stad. Doorheen de velden liep één stoffig pad, breed genoeg voor één karrenspoor, met diepe geulen van de wielen. Er moest daar niemand zijn, behalve de boeren. Cornélia gleed van de vensterbank, trok een lade open en en reikte naar de verrekijker. Ze tuurde aandachtig naar het pad.
Het licht zorgde voor wat speling van schaduw maar in haar onderbuik prikte een kleine opstoot van opwinding.
'Hij is terug,' fluisterde ze. En dat bezorgde haar meer plezier dan verwacht. Niet dat ze hem gemist had, weerlegde ze, het was rustig zonder hem onder haar dak. Maar de laatste weken had ze zich vaak betrapt op iets dat sterk leek op verveling. Niemand sprak haar tegen, niemand schonk haar die broeierige blik na een opdracht, om vervolgens iets helemaal anders te gaan doen.
Ja, ze gaf het toe, ze had een beetje een zwak voor hem. Onder de jongen van nu schuilde en beloftevolle man, als hij de leeftijd van volwassenheid tenminste bereikte. Hij had genoeg potentie om de Liga te leiden, de dieven aanbaden hem en hij was uitmuntend in zijn vak. Ze moest aan de opvolging denken. Cornélia zou haar plek nooit afstaan aan een buitenstaander, nee, het zou één van hen worden en hij genoot met voorsprong haar voorkeur. Vandaar het jurkje en de oogschaduw, hij was nog jong genoeg om beïnvloedbaar te zijn maar had intussen de leeftijd bereikt om gevoelig te zijn voor diepe, elegante jurkjes.
Maar boven alles was Cornélia dolgelukkig dat hij als eerste terugkeerde: mocht hij zevende zijn geweest, dan had ze er nu een heel andere mening op na gehouden. Hij had het onmogelijke gepresteerd! Daarmee steeg haar reputatie naar ongekende hoogtes. Een klop op de deur maakte een einde aan haar gedachtestroom.
'Binnen,' koerde ze.
Gildar, één van de oudere jongens, niet al te snugger, stond op haar drempel met een dienblad in zijn knuisten gekneld. Zijn ogen puilden bijna uit zijn bolle gezicht, ze vulden zich prompt met niet al te flatterende beelden. Cornélia keek hem onverstoorbaar aan.
'Ja?'
'Ontbijt, Mevrouw. Ik heb de opdracht gekregen het tot bij u te brengen.' Zijn blik rustte iets langer dan nodig op de ronding van haar borsten, zichtbaar door de diepe hals van het jurkje.
'Zet het maar op tafel, het is voor Elion.' Die boodschap deed hem geen plezier, hij zette het ontbijt harder neer dan nodig. Zijn mond opende zich maar Gildar wist niet hoe snel hij zijn blik moest afwenden eenmaal hij haar in de ogen keek.
'Je mag gaan,' zei ze zo vriendelijk mogelijk, zonder haar kleinerende toon echt te verliezen.
'Ik hoef die kleine rotzak niet te zien,' viel Gildar uit. Hij was zijn doodvonnis van enkele seconden terug blijkbaar al vergeten. 'Voor mijn part was ie gecrepeerd in een greppel, geen groot verlies, Mevrouw,' voegde hij er haastig aan toe.
'Juist.' Ze keurde de jongen. Hij werd dik en zacht, compleet waardeloos als smokkelaar. Maar hij was een goed lid van de knokploeg, op haar verzoek timmerde hij zo nu en dan wel eens een boefje in elkaar. Alleen of met zijn maten die al even wazig door het leven gingen. Nu had ze geen behoefte aan zijn aanbidding.
'Hebt u zich zo mooi gemaakt voor hem?' Zijn mond hing wagenwijd open.
'Nee, natuurlijk niet, Girdar,' zei ze op neerbuigende toon.
'Dat vermoedde ik al, mevrouw.' Gildar, zo merkte Cornélia op, was compleet ongevoelig voor welk dreigement dan ook. Ieder andere dief had het daarbij gelaten, wijselijk zijn mond gehouden en was zachtjes afgedropen, blij dat zijn hoofd nog op zijn romp stond. 'Dat had ik al raar gevonden,' dreunde Gildar op joviale toon verder, alsof hij de vaste vertrouweling van Cornélia was. Dikke maatjes. Ze kneep haar ogen tot gevaarlijke kiertjes. 'Ziet u, ik heb hem en zijn vriend van De Donderklif net voor zijn vertrek betrapt in die oude schuilwilg, allebei poedelnaakt,' verzekerde hij haar met vrolijk twinkelende ogen. 'De jongetjes hadden plannen.' Hij boog zich een beetje naar zijn meesteres toe. 'Romantisch van aard, ik heb neus voor die dingen.' Hij tikte tegen zijn rechter neusvleugel.
'Het feit dat ze naakt waren, gaf het dus niet weg?' bromde Cornélia geërgerd.
'O, ja, misschien wel.' Zijn gezicht glom te hard, merkte Cornélia op. Ze had spijt dat er geen zak in haar jurkje was voorzien waar ze een mes in kon opbergen. Ze ergerde zich in grote mate.
'U had zijn gezicht moeten zien toen we daar binnenvielen. Onvergetelijk.' Gildar wreef zonder nadenken over zijn onderarm, waar Elions mes hem eerst geraakt had voordat de groep die snotneus kon overmeesteren. 'Die kleine moet natuurlijk altijd onmiddellijk op de vuist. Ik begrijp al die heisa niet om zijn terugkeer. Hij is toch niet beter dan ieder van ons...,' klaagde hij ontevreden, blind voor de steeds donker wordende ogen van Cornélia. Ze haalde scherp adem, ze haatte klagers. En ze haatte jaloerse klagers nog meer.
'Eruit, Gildar, ik vraag het meestal geen twee keer.' Hij schrok van de kille toon, boog diep en schuifelde achteruit. Het besef dat hij met zijn leven speelde drong mondjesmaat door. Hij vluchtte de gang in zonder de deur achter zich dicht te trekken.
'Idioot, geen idee waarom ik hem hou,' rilde Cornélia. 'O, daar is hij!' Vanuit haar hoge positie zag ze wat de verzamelde dieven beneden niet konden zien: een eenzame figuur op koers naar de oude smokkelgang in de vestingmuur. Hij maakte geen haast, slenterde bijna, met zijn hoofd gebogen en schoppend tegen ieder loszittend steentje.
Rugzak los over één schouder.
Hij hinkte, dat zag ze van ver.
Cornélia kauwde bedachtzaam op haar lip. Ze tuurde door haar kijker, hij miste geen ledematen. Ze ademde uit.
Voor de muur bleef hij staan.
Zocht iets.
Eerst in zijn broekzak.
Daarna in zijn rugzak.
Hij knielde neer, begon een hoop spullen uit de halen, schudde het ding uit en propte alles er weer in.
'Hij hangt rond je hals, schat,' mompelde Cornélia. Alsof hij haar hoorde, viste hij een koord van onder zijn shirt en trok die over zijn hoofd. Aan het touw hing een ring, de sleutel van de poort. In de oude vestingmuur, de tuinmuur van het Rozenhuis, viel een deur in het slot. In de tuin zelfs steeg de spanning tot ongekende hoogtes. De kinderen schuifelden zenuwachtig heen en weer, de ouderen gaven ze streng op hun donder. Die vreemde, geladen sfeer duurde negen hartslagen.
In de muur zat een deur.
De groep schoof collectief naar achter, alle ogen waren op de vermolmde houten planken gericht. Iemand piepte van opwinding. Een hoofd, omlijst door warrige rode haren, blikte behoedzaam naar binnen. Vast van plan ongezien naar binnen te glippen.
Hij had geen rekening gehouden met zijn vrienden. Nog voor hij voet in de tuin had gezet, brak het tumult in alle hevigheid los. Cornélia zag hem verdwijnen in een waas van knuffels, armen en omhelzingen. Ze strekte haar armen en draaide, ten prooi aan een ongekend gevoel, een pirouette. Haar rokje wervelde om haar heen.
Na twee toertjes, lichtelijk buiten adem omdat ze in geen tien jaar een dansje had gedaan, ging ze weer zitten.