7. Het Kleurloze Kasteel

Kat.
13 mrt 2024 · 2 keer gelezen · 1 keer geliket

'Je had best eerder mogen komen, je bent knap,' ritselde het stemmetje opgelaten. 'Mag ik dat zeggen of breng ik je nu in verlegenheid?'

'Euh...' Elion wist helemaal niet meer hoe hij het had. Hij drukte zijn hand bezorgd tegen de schijnende bult achter zijn oor. 'Dat mag, vermoed ik. Bedankt.'

'Ik heet Orfà, trouwens,' ging het vrolijk verder. ' En jij? We kunnen beter vrienden worden, nu je hier bent.'

'Uw dienaar, Orfà, ik heet Elion.' Hij maakte een lichte buiging waarop ze giechelde. 'Dit was bijzonder verrassend en vleiend maar ik moet echt weg. Mijn bazin slaat me halfdood als ik te laat kom.' Hij knipte met zijn vingers. De knetter vormde een kring van vonkjes. Elion kneep zijn ogen tot fijne kiertjes: daar, net buiten zijn knetter, stond een lange donkere figuur naar hem te kijken. Ze was akelig mager en in een vormeloze jurk gehuld. Haar lange, bleke ledematen hadden een huidskleur die hij alleen kende uit verhalen: wit met blauwachtige vlekken op de huid. 

Hij hapte naar adem.

Putvolk. Het woord hamerde pijnlijk aan de binnenkant van zijn schedel. 

'O,' kirde Orfà opgewonden zonder zich iets aan te trekken van zijn blik. 'Jij bent de Knetterdief.'

'De wat?' Hij trok grote ogen. 

'De Knetterdief! Het is de Knetterdief! Hierheen, ik heb de Knetterdief!'

'Stttt, Orfà, alsjeblieft, niet zo luid,' piepte Elion angstig. Hij keek omlaag en zijn hart miste een tel of drie: hij stond pal op de Put. 

Alle bloed trok uit zijn wangen: aan de rand van de modderpoel, onttrokken aan het zicht door de gietende regen, herkende hij de vage omtrekken van de typische, uit afval opgetrokken hutten. Hij kon zichzelf wel slaan, in al zijn haast had hij dit detail over het hoofd gezien. De bult op zijn hoofd pulseerde zachtjes mee op het snelle roffelen van zijn hart, het maakte hem een beetje misselijk. 

'Ik ruik bloed.' Zijn nieuwe kennisje snuffelde overdreven. 'Ben je gewond?'

'Nee, alleen wat gedeukt. Ik ben gevallen en tegen een stoel geknald. Er zit een gat in mijn hoofd,' antwoordde Elion zonder erbij stil te staan. Egga moest er zeker naar kijken, dacht hij. Hij zou een uitbrander krijgen, ze was een overbezorgde moeder, maar daarna misschien chocomelk, gevolgd een heerlijk warm bad.

'Misschien kan ik voor zonsopgang nog naar De Donderklif,' maakte hij het rijtje van leuke vooruitzichten af. Hij glimlachte bij het idee van Serafijns handen onder zijn hemd, zijn stem in zijn haren, die hem zou vertellen dat hij Elion gemist had en...

BENG 

Hij veerde plots recht, brutaal uit de roes gewekt.

'Wat was dat?' Elion wreef ruw over zijn gezicht om bij de les te blijven, wegdromen op de Put was een superslecht idee! Hij kon jammer genoeg geen enkel goed idee bedenken. Er volgde een twee luide knal en hij hopte geschrokken op: het was het geluid van een dichtslaande deur. 

En nog ene.

En nog ene.

Elion wenste dat hij kon oplossen in de regen, zachtjes verdwijnen zonder sporen na te laten.

'Orfà, alsjeblieft, laat me gaan. Ik doe alles wat je wil maar laat me gaan,' smeekte hij, intussen een beetje wanhopig, er leek geen einde te komen aan deze nacht.

'Niet bang zijn.' Ze klonk oprecht bezorgd. 'Het doet geen pijn. Lafyra weet hoe het moet, ze doet het al eeuwen.' 

Hij kon zijn eigen angst ruiken, scherp en nieuw. Ze keek hem met grote, droeve ogen aan.

'Ik hoop dat ze je daarna in het graf gooit. Volk met een sterk gestel klimt er meestal weer uit als Lafyra genoeg heeft overgelaten, Elion de dief.' De nonchalante toon joeg pijnlijke rillingen langs zijn rug. 'Dan word je eentje van ons.' Ze wees naar de grond onder zijn voeten. Elion opende zijn mond, vond niet genoeg speeksels om een geluid de maken en klapte het weer dicht. 'Het is zo slecht nog niet. Je mag bij mij wonen tot je een eigen stekje gemaakt hebt.'

Aan de rand van de Put, net buiten de kring van zijn knetter, doken steeds meer reusachtige, kromgetrokken figuren op tot ze in een kring rond de modderpoel stonden, rond hem. Ze droegen dikke stokken, hooivorken en kapmessen. Elion tastte naar zijn eigen mes, woog het in zijn hand en zette zich schrap. De misselijkheid golfde door zijn lijf en hij klemde zijn kaken op elkaar om niet toe te geven aan de angst. 

'Laat me door,' snauwde hij, zwaaiend met zijn mes, met een dapperheid die hij helemaal niet voelde. 

'Kijk eens aan. Volk kruipt meestal huilend en jammerend in elkaar. Dus jij bent het diefje. Hoe oud ben je, jochie?' Het was een verrassend beschaafde stem die het woord nam. Elions ogen gleden over de groep, hij had geen idee wie gesproken had. Tientallen gezichten loerden naar hem, hongerig. Gretig, alsof ze zijn lichaamsdelen al aan het verdelen waren. De ene zijn ogen, de ander zijn pink...

'Oud genoeg om geen jochie meer genoemd te worden,´ bromde Elion ´n beetje gekwest. ´Kom maar op!' Hij keek hen uitdagend aan.

'Je hebt de snotneus gehoord, pak' em.' Ze stormden, dwars door zijn kring van licht naar voor om zich als één man bovenop hem te storten. Elion vocht, schreeuwde, stampte, stak waar hij kon maar was helemaal niet opgewassen tegen hun enthousiasme.

Orfà gilde geschrokken maar ze was dan ook de enige. Er werd gejoeld en gelachen. Hij verweerde zich met alles wat hij nog in zich had, niet van plan hier op zijn bek te gaan terwijl er in zijn ooghoeken weddenschappen werden afgesloten of hij het al dan niet nog een minuut zou volhouden.

'Maak er een eind aan. En neem die rugzak mee, wat hij ook gestolen heeft, we brengen het terug,' beval de zachte stem, niet onvriendelijk. 'Lafyra de Waanzinnige verwacht hem.'

 

(Wordt, overmorgen, vervolgd)

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Kat.
13 mrt 2024 · 2 keer gelezen · 1 keer geliket