wanneer rots je adem wordt
en balanceert in je keel
en je aders
als loden naden van een glasraam
geruisloos en kil
gespannen staan
wordt je zere wezen zweet
de galm van een kathedraal
van een scherp karkas
een suikerwitte gekalkte lawine
waar ik van huiver en te laat in graaf
ik wil de steen uit je ziel smelten
en de gestolde bubbels fanta
uit de tijd van lenige dieren proeven
maar je gestutte mondhoek verkruimelt
in een lijf waar de bestemming
verloren ging