Notities bij de dood van een huisdier
We hadden een hond nog voor we kinderen kregen. Ze heette Tara en het was een asielhond. Niet zomaar een schoothondje, maar een beest van 35 kilo, droog gewogen. Een doorsnee bot beet ze in één hap middendoor. Je zal begrijpen dat het eventjes spannend was voor ons toen we haar voor het eerst het wiegje van Ivo, onze eerstgeborene, lieten besnuffelen. Maar het viel allemaal reuzengoed mee: Tara beschouwde Ivo direct als een ‘gelijke’. Ze zou nooit bevelen van hem aanvaarden, maar evenmin een bedreiging voor hem vormen.
Hoe anders gedroeg ze zich tegenover Jacob!
Jacob is ons tweede kind, een normaal begaafde jongen bij wie autisme spectrum stoornis vastgesteld werd. Of het iets met zijn autisme te maken had, ik zou het niet weten, maar Jacob werd door Tara direct beschouwd als haar welp. Als ons oudste zoontje aan Tara’s oren trok, dan werd hij gegarandeerd op gegrom onthaald. Onze jongste echter, mocht alles met Tara doen: aan haar oren trekken, paardje rijden op haar rug,… Als we even niet opletten, at Jacob uit de eetbak van de hond, en de hond uiteraard ook uit het bord van onze Jacob. Het was grote vriendschap tussen die twee.
Tara was dan ook echt een volwaardig lid van ons gezinnetje. We hebben samen heel veel mooie momenten meegemaakt, maar af en toe ook erge dingen: zo spietste ze zich ooit op een gietijzeren poortje. Ze werd aangereden op straat. Ze moest meermaals geopereerd worden; eerst om een kankergezwel, dan om haar baarmoeder weg te halen,… Elk jaar overkwam haar wel iets, maar nu is ze dus dood. Na negen jaar waren haar negen levens definitief opgebruikt…
Het gebeurde tijdens het eerste weekend van de herfstvakantie. We zouden die zaterdag naar het LEGO-festival gaan. We moesten onze plannen echter wijzigen omdat Tara er opeens zo erg aan toe was. We hadden het wel zien aankomen natuurlijk. De laatste maanden van haar leven was ze trager geworden en raakte ze soms maar met moeite recht. Maar tegenover de kinderen liet ze daar nooit iets van merken. Ze draafde nog altijd met hen rond in de tuin. Hoe dan ook; die zaterdag reed ik met onze hond naar de dierenarts en daar kreeg ze een aantal spuitjes om het weekend door te komen. De kinderen hadden er geen besef van hoe erg Tara eraan toe was. Ze waren ietwat teleurgesteld omdat het uitstapje werd uitgesteld, maar de volgende dag zag Tara er iets beter uit en we besloten dan maar op zondag naar het LEGO-festival te gaan. De kinderen hadden er de tijd van hun leven en toen we terug thuis kwamen, huppelde Tara enthousiast met hen mee. Ze had waarschijnlijk de hele dag geslapen.
Maar toen, de kinderen waren nog maar een uurtje in bed, begon haar ziekte weer op haar te wegen (achteraf bleek uit de bloedprik dat ze miltkanker had). Eerst wilde ze nog naar ons toe, maar ze zakte door haar poten. Dan wilde ze nog even buiten lopen, maar ook dat lukte haar niet meer. Ze had duidelijk haar crisis en we beseften dat het haar laatste strijd zou worden. We legden haar in haar mandje en daar is ze heel vredig ingeslapen. Ik moet toegeven dat ik het (zelfs?) als volwassene al heel erg moeilijk had met haar dood, maar hoe zouden onze kinderen reageren? Ze waren respectievelijk acht en zeven jaar oud en het was bovendien de eerste keer dat ze met de dood van een dierbare geconfronteerd zouden worden (dier of mens, voor een kind maakt dat niet uit).
Die ochtend legden we beide kinderen uit dat Tara overleden was. Omdat ze er nog zo mooi uitzag, hadden we haar in haar mandje laten liggen, zodat de kinderen haar nog even konden zien. Ivo reageerde zoals je dat zou verwachten. Eerst wat teruggetrokken, dan heel triest. De eerste nacht is hij huilend opgestaan: ‘Papa, ik ben zo verdrietig dat ik niet kan slapen. Elke nacht als ik in bed lag, hoorde ik Tara wel eens blaffen en dan was ik niet meer bang, maar nu is ze er niet meer en daarom kan ik niet meer slapen.’ Ik bracht hem terug naar bed en vertelde hem dat hij aan de leuke dingen van Tara moest denken: aan het feit dat we haar uit het asiel ‘gered’ hadden en aan de vele grappige dingen die we met Tara hadden beleefd. Uiteindelijk lagen we met z’n tweeën te grienen, maar dat luchtte op en er brak ook al eens een lach door omwille van de herinnering aan één van Tara’s fratsen. De volgende dag ging zijn aandacht vooral naar het vooruitzicht dat we een nieuwe puppy in huis zouden halen en dat hij mee zou mogen helpen om die op te voeden.
Hoeft het gezegd dat de reactie van Jacob totaal anders was? Het begon al met de eerste aanblik van de dode hond in haar mandje. Zijn eerste woorden logen er niet om: ‘Er is nergens bloed, hoe kan ze dan dood zijn?’ Hij begreep het niet goed. Hij zag hoe wij tranen in de ogen kregen en hij lachte ons zowaar uit: ‘Haha, jullie huilen, jullie zijn baby’s!’
Bij het middageten was hij op zijn grofst: we aten kip en Jacob riep: ‘Waarom eten we Tara niet op? Ze is nu toch dood!’ Hij was duidelijk nog aan het onderzoeken wat dat betekende ‘dood zijn’, want kort na de middag wilde hij toch nog eens met mama naar Tara gaan kijken.
Mama vroeg: ‘hoe voel je je nu Tara er niet meer is?’ Hij was zo close geweest met de hond. Het kon toch niet dat hij helemaal niets voelde? Zijn antwoord was nogal vreemd, alsof hij het gevoel aan het aftasten was: ‘Ik weet het niet. Misschien voel ik me een klein beetje verdrietig in mijn buik…’
Die maandagnamiddag heb ik Tara begraven. Een put van een meter diep, iets van twee meter op een meter groot. Beetje bij beetje werd het voor Jacob duidelijker dat de situatie definitief en onomkeerbaar was. Hij werd steeds onzekerder: ‘Hebben we nu geen hondje meer? Komt er een nieuw hondje? Hoe zal het heten?’ Het waren zeker geen verlangende vragen; hij leek lichtjes in paniek, alsof hij niet wist of hij wel een ander hondje wilde. Hij wilde Tara terug (wilden we dat niet allemaal?), maar die eerste nacht hebben we dus enkel Ivo moeten troosten. Ondanks zijn onzekerheid leek Jacob goed te kunnen slapen.
Omdat we aan Ivo een puppy beloofd hadden, gingen we de volgende dag op pad. We adopteerden een puppy van een niet nader specificeerbaar ras en Ivo had er al grootse plannen mee: hij zou er een speurhond van maken, zoals Kuifje met Bobbie. Of hij zou hem opleiden tot waakhond. Je kan het je wel voorstellen.
Jacob was zo enthousiast niet: ‘Het is geen gele hond (zoals Tara). Het is geen grote hond (zoals Tara). Het is geen leuke hond (zoals Tara).’ Nee, hij moest er niet echt van weten, maar daar hield het jonge hondje (gelukkig) geen rekening mee. ‘Het hondje springt altijd op mij,’ riep Jacob steeds, maar we zagen dat hij het helemaal zo erg niet vond als hij deed uitschijnen. We bleven wel verbaasd dat hij nog steeds geen traantje gelaten had om Tara: was hij dan zo gevoelloos?
Die nacht werden we opgeschrikt door een gehuil dat door merg en been ging. We holden zo vlug we konden naar Jacobs kamer. Jacob weende en weende alsof er nooit een eind aan zou komen. We schrokken wel wat van de intensiteit, maar we waren vooral opgelucht: daar is de uitbarsting, eindelijk! Jacob zat met zoveel vragen en gevoelens, maar door zijn autisme had hij twee dagen lang nog geen enkele manier gevonden om die allemaal te uiten, laat staan te verwoorden. Nu lag hij huilend in zijn bed en herhaalde steeds weer: ‘ik heb zo’n pijn, ik heb zo’n pijn!’ Als je echter vroeg waar, kon hij die pijn niet aanwijzen. Hij kon alleen maar zeggen: ‘Van binnen!’ We vonden dat we zelf niet over Tara mochten beginnen, omdat dit hem gevoelens zou kunnen leveren die hij kon kopiëren (tja, onderhand hebben we wel al wat ervaring met autisme). We wilden ervoor zorgen dat hij zijn eigen gevoelens zou aanboren. Dat is die nacht voor een stuk gelukt, al was het heel moeilijk voor Jacob.
Aanvankelijk probeerde hij ons met een soort schuldgevoel op te zadelen: ‘Waarom hebben jullie Tara zoveel in de steek gelaten? Waarom gaan jullie zoveel naar de cinema? Waarom hebben jullie niet beter voor Tara gezorgd?’ Je kan als ouder op zo’n moment de neiging hebben dat te minimaliseren en te zeggen: ‘we zijn de laatste vier jaar niet op reis geweest en Tara heeft ons nooit langer dan één nacht moeten missen.’ Maar er zit zodanig veel achter zo’n zinnetje van Jacob, dat je hem gewoon eventjes de tijd moet geven.
Zo kwam hij uiteindelijk ook bij zichzelf uit: ‘Waarom heb ik er nooit iets van gemerkt dat Tara zo ziek was?’ We hadden hem vooraf wel gezegd dat Tara ziek was en dat ze waarschijnlijk zou sterven, maar hij had er nooit bij stilgestaan. Nu, twee dagen na Tara’s dood, ging Jacob zelfs zo ver dat hij zichzelf schuldig voelde omdat hij zich dat weekend zo geamuseerd had op het LEGO-festival. Alsof hij dacht: ‘Wat zal Tara kwaad geweest zijn op mij!’
We hebben heel lang bij Jacob gezeten die nacht. Na het schuldgevoel begon hij allerlei manieren te overlopen om Tara ‘weer levend’ te maken. Maar toen legden we uit dat Tara zich op het einde zeer oud en zeer moe voelde. Ook bij Jacob probeerden we duidelijk te maken dat ze een heel mooi leven bij ons had gehad, maar dat ze nu waarschijnlijk liever zou blijven liggen waar ze lag. Dat ze het niet leuk zou vinden weer levend gemaakt te worden. Toen pas zag hij van het idee af; op één voorwaarde: ‘Ik wil Tara niet vergeten.’
Zo is Jacob dan gekomen met het voorstel om een grafsteen voor haar te maken.
Dat hebben we de volgende dag dan ook gedaan.
Het was een zware nacht voor ons en wat een geluk dat Tara net het begin van een vakantie had ‘uitgekozen’ om te overlijden. Het toeval wilde bovendien dat Jacob op donderdag naar het revalidatiecentrum moest voor ergo- en psychotherapie. We hadden beide therapeutes ingelicht over wat voorgevallen was en zij speelden daarop in. De ergotherapeute vertelde dat zij ook eens een huisdier verloren had en dat zij toen ook heel erg had gehuild. Voor Jacob was dit een hele openbaring: dus dat kan? Dat mag? Toen de psychologe hem vroeg wat mensen moeten doen bij een sterfgeval zoals dat van Tara, zei hij in alle oprechtheid: ‘Dan moet je doen alsof er niks gebeurd is…’ Door hier dieper op in te gaan en erover te praten, begon het Jacob plots te dagen dat zijn nachtelijk uitbarsting helemaal niet zo abnormaal was. Dat ‘rouwen’ mag, dat het zelfs een beetje van je verwacht wordt.
De volgende ochtend was hij nog een beetje verdrietig, maar ook een beetje blij dat Tara zoveel goede jaren met ons beleefd had. Hij zou Tara nooit vergeten. ‘Tara zou daar heel blij mee zijn,’ zo bevestigden we. Het heeft nog even geduurd vooraleer Jacob er helemaal overheen was, maar we wisten toen al: hij is op de goede weg! De eerste weken na Tara’s dood gaf Jacob bij alles wat misging als reden ‘het is omdat Tara dood is’, maar dat is nu wat uitgesleten. Ook het nieuwe hondje is ondertussen al helemaal aanvaard.
Eén ding was wel heel vreemd: het laatste weekend van de herfstvakantie had Jacob buikpijn, maar hij wist niet ‘of het echte pijn was of gevoelens’. Toen hij een paar uur later diarree had, was hij helemaal opgelucht: ‘Mama, papa, ik heb diarree, het was buikpijn! Het waren gelukkig geen gevoelens!’
Het is een grote misvatting te denken dat autisten geen gevoelens hebben. Ik zou zelfs durven zeggen dat ze op veel gebieden gevoeliger zijn dan de doorsnee mens. Ze hebben alleen van tijd tot tijd wat last met hun gevoelscircuit. Bij Jacob manifesteert zich dat door het feit dat hij gevoelens van verdriet en pijn niet goed van elkaar kan onderscheiden. Het ligt ook allemaal zo dicht bij elkaar. Het lijkt wel alsof hij nu een groot punt van verschil heeft gevonden. Alsof hij denkt: ‘geef mij maar gewone pijn; verdriet is meestal net iets erger’. Als ik zelf ook niet wat autistisch was, dan zou ik schrijven: het breekt mijn hart. Dat is ook een beetje zo, maar ik weet hoe ik zelf in elkaar steek en ik ben er zeker van: Jacob komt er wel.
Naar een ware gebeurtenis in 2004.
Verschenen in het magazine Autisme Centraal in 2005.