Prof. dr. François L. Oude Kenterink wurmde met een takje de prut uit zijn schoenzolen. “Ga lekker wandelen, dat maakt je hoofd leeg” en meer van dat soort onzin kraamde zijn collega en vakgroepvoorzitter prof. dr G.H. Patloop uit. Midden in het bos en zelfs hier uitglijden over de hondenpoep. De takken geurden als de winkel waar hij van zijn vrouw cadeautjes moest kopen, met een standwerker die reclame maakte voor een verkeerd soort Eau de Cologne. Vreselijk die frisse lucht en wapperende takken, zijn bureau fungeerde als zijn natuurlijke habitat en de geur van boeken en zweet afgewisseld met deo van een bezoekende student voldeed prima. Literatuurstudie uitvoeren en video observaties uitwerken, dat was de kern van zijn werk. Als een dirigent voor een symphonieorkest stuurde hij studenten over de wereld waarna hij de observaties en resultaten van die kinderen onder eigen naam kon publiceren en wetenschappelijk scoren. Als het te moeilijk werd, stuurde hij een paar werkgroepen statistiek op de mailtjes van zijn studenten af en met nieuwe grafieken en tabellen poepte professor François weer een mooi artikeltje uit. Allemaal zonder vies te worden, zonder plakkerig zweet onder de oksels van een of ander tropisch land met enge ziektes, zonder misselijk te worden bij het opstijgen of landen en zonder zijn werkkamer in te ruilen voor een hotelkamer waarin je je afvraagt wie gisteren onder de douche heeft gestaan of op de pot heeft gezeten.
Antropologie moet wel leuk blijven.
Hij pakte een pakje papieren zakdoekjes uit zijn jaszak, wapperde een zakdoekje los en legde deze zorgvuldig op een omgevallen boomstronk. Hij ging voorzichtig zitten en zorgde dat zijn broek niet in aanraking kwam met het mos op de boom. Hij peuterde verder met het takje.
‘Flikker op!’ Piepte een stem.
François keek om zich heen, stond op, liep naar de dikke eik en keek erachter. Niets te zien, ook niet achter de eik ernaast, de esdoorn bij de omgevallen stronk of in de struiken tussen de bomen. Twijfelend aan zijn verstand keek hij rond de iep. Niemand. Hij reinigde de laatste resten van zijn schoenprofiel en schraapte de zijkant van de zool over de boomstronk om de randjes schoon te krijgen.
‘Flikker op met die shitzooi,’ klonk weer het gepiep. ‘Ik smeer jouw huis toch ook niet onder?’ Vlak naast zijn schoen, boven op de boomstronk, wapperde een klein rood vlaggetje. De felle kleur stak mooi af tegen het mat groene mos op de stam. François zakte door zijn knieen en pakte zijn leesbril uit zijn binnenzak. Hij klapte de bril open en zette deze op zijn neus. Het vlaggetje bleek een muts. En deze muts stond scheef op het hoofd van een mannetje zo groot als François zijn hand.
‘Wat sta je te loeren man,’ zei het mannetje. ‘Zeker nooit een kabouter gezien.’
‘Nee.’ Daar moest François de rood gemutste bosbewoner gelijk in geven. ‘En je hebt een authentieke rode puntmuts.’
‘Getver man, heb je bedorven knoflook gegeten?’ Het dwergje prikte zijn wandelstok in de neus van François. ‘Als je de volgende keer je bek open trekt, praat opzij in de richting van die boom daar.’
François hield zijn hand voor zijn mond en zei: ‘Jullie bestaan echt!’
‘Tuurlijk bestaan we en natuurlijk heb ik een puntmuts, wat moet ik anders op mijn hoofd? Dat maffe witte hoedje van jou houdt het hier in het bos geen week schoon uit.’ De kabouter keek misprijzend naar de bruine vlekken op het dak van zijn hutje. ‘Elke keer komen we jullie malloten tegen, leggen uit hoe we leven, laten onze dorpen zien en vragen het op te schrijven en uit te leggen.’ De kabouter draaide drie keer zijn wandelstok in de lucht en een mini tornado raasde over het vieze dak en verwijderde de resten hondenpoep. ‘En de volgende die langskomt is net zo verbaasd, elke keer hetzelfde liedje.’ Het mannetje sprong van de stronk op de grond.
‘Ik ben antropoloog.’ François maakte een korte rondedans.
‘Ik ben postbode,’ zei de kabouter, maakte de overdreven buiging van een lijfeigene die de koning begroette. Hij stond op en schudde zijn hoofd. ‘Het benoemen van een beroep lijkt mij niet relevant. Ook niet met een moeilijk woord als beroep.’ François danste vrolijk verder en de kabouter sprong snel tussen de wortels van de boomstam.
De kabouter zei: ‘Pas op waar je springt met die lompe poten van je.’
Een licht geknars klonk en een deurtje tussen de boomwortels ging open.
‘Kunnen jullie effe dimmen met dat gestamp?’ klonk het.
Een klein groen puntje verscheen, François zakte weer door de knieën en zag een vrouwtje. Hij kon zijn geluk niet op, dit werd een live observatie, de laatste observatie die hij zelf had uitgevoerd was tijdens zijn promotietraject. Hij pakte zijn telefoon en noteerde datum en tijd, hij legde de GPS coördinaten vast en maakte snel een foto. Het vrouwtje keek hem pissig aan en daarna naar de kabouter met het rode mutsje.
‘En wie mag dit dan wel wezen?’ vroeg ze. ‘En waarom zwaait hij met dat platte kastje.’
‘Een lomperik die zijn identiteit haalt uit zijn werk,’ antwoordde het mannetje. ‘Daarom pocht hij met een moeilijk woord. En als je hem zo blij ziet kijken, is hij onder de indruk dat hij met een echte postbode staat te praten.’
‘Kan me niet schelen,’ antwoordde het vrouwtje. ‘Ik heb honger, wanneer is je hazelnoten grourf klaar?’
‘Ik stookte net de oven warm en wilde de ketel erin schuiven. Maar ja, je weet hoe het gaat: ik hoorde geschraap, want deze hier,’ Hij prikte met zijn wandelstok in François zijn wang, ‘smeerde hondenpoep op ons dak.’
François wreef over zijn wang en stond op.
‘En wat voor moeilijk woord mag jij tot je beroep rekenen?’ vroeg ze.
‘Ik ben antropoloog,’ herhaalde François.
‘Sukkel, anthropos betekent mens en logos dat je er iets van weet.’ Het vrouwtje tikte met valse bewondering aan haar muts. ‘Dus je weet iets van mensen. Wij noemen dat gewoon menskunde, dat doet neef Ploenkie ook.’
‘Hij is gespecialiseerd in jullie soort,’ vulde de kabouterman aan.
‘Die oversized mensen zijn allemaal hetzelfde.’ De vrouw draaide zich om en liep naar de deur. ‘Grote bek over niets. Hebben we een lekker toetje?’
‘Zwarte bessenvrobel met schors,’ antwoordde de man.
‘Mmmm,’ zei ze. Ze gaf hem een kushandje en verdween door de deur.
De kabouter keek haar liefdevol na, keerde terug naar François en zijn gezicht betrok. ‘We weten wat jullie uitvoeren, neef Ploenkie maakt aantekeningen en presenteert die elke volle maan,’ zei de kabouter. ‘Hij heeft een observatiepost aan de rand van het bos.’
François keek hem niet begrijpend aan.
‘Wat staar je nu zo dom?’ vroeg de kabouter. ‘Dat gebouw met die dieren eromheen. Zo zien we hoe jullie leven.’
‘Dat huisje met die rode luiken?’
‘Noem het maar een huisje, dat is een kasteel.’
‘Jullie kijken naar Robert Nazicht? Een televisienul? Zijn woonboerderijtje wordt onderhouden door anderen en die dieren zijn voor de hobby,’ schamperde François.
‘Bagatelliseren tekent je zwakte en gebrek aan argumenten, irritant mannetje. Ploenkie heeft in drie eikenbomen op het terrein een holletje gemaakt en ziet op elke plek iets anders, namelijk rond de eerste boom jullie interactie met het dierenrijk en de rituelen die daar mee samenhangen, vanuit de tweede boom de oversized menselijke voederrituelen en op de derde plek het paringsgedrag van jullie soort. Alleen bij dat laatste schuiven jullie rode doeken voor het glas. Dat vindt Ploenkie lastig, vraag of ze bij de volgende paring die doeken weghouden, wil je?’
‘Die gozer van Nazicht geeft geen voorstelling van het gemiddelde menselijke gedrag.’
‘Je bent gewoon jaloers dat onze methodologie beter in elkaar steekt.’ De kabouter pakte zijn pijp en begon deze zelfvoldaan te stoppen. ‘Ploenkie formuleert een onderzoeksvraag, in samenspraak met onze raad van ouderen, daarna doet hij gestructureerde observaties die hij presenteert bij volle maan. Wij, de raad van ouderen, gaan hierover in discussie en daarna formuleren we aanvullende of nieuwe onderzoeksvragen.’
‘Dat werkt toch niet?’
‘Ja, jij hebt mooi lullen. Je strompelt random door een bos en alleen omdat je die strontpoten aan mijn dak afveegt, merk je iets op. Je bent net zo blind als de anderen.’ De kabouter stak zijn pijp aan. ‘Wat jullie proberen, doen wij ook, en om eerlijk te zijn, wij onderzoeken een stuk beter. Wij dissemineren de kennis tenminste behoorlijk.’
‘Disseminatie?’
‘Ja,’ De kabouter keek geïrriteerd. ‘Luister je niet ofzo? ELKE VOLLE MAAN EEN MONDELINGE RAPPORTAGE.’
François keek rond en de kabouter trok rustig aan zijn pijp.
‘Ik ga een artikel over het kaboutervolk schrijven!’ François keek trots naar beneden. ‘Ik stuur studenten voor gedetailleerde video opnames.’
De kabouter lachte sarcastisch, schudde zijn hoofd en nam een diepe trek aan de pijp waarbij de kop vervaarlijk gloeide zodat het leek of de tabak in één keer opbrandde. Hij hoestte en fluimde een bruine klodder vlak voor François zijn voeten.
‘Beloftes, beloftes, beloftes,' zei de kabouter. 'Maar nakomen? Ho maar!’ Hij liep naar zijn voordeur. ‘Een paar jaar geleden kreeg mijn neef Plop bezoek van een paar je vriendjes. Een of andere Gert beloofde alles op te schrijven en te visualiseren. Plop is met zijn vrienden drie weken bezig geweest.’ De kabouter schudde zijn hoofd. ‘Aan je verbaasde kop te zien, ken je neef Plop niet.’ Hij stapte naar binnen en wende naar François. ‘Meer dan een halve eeuw geleden kreeg ik een of andere eikel met een snor en een baardje op bezoek.’ Hij staarde zoekend naar de grond. ‘De naam is mij ontschoten… Maar goed, die kwam met zijn hele hebben en houwen: pennen, kwasten, grote en kleine witte vellen, verf, ecoline inkt, you name it…’ Hij stond rechtop en riep triomfantelijk: ‘Poortvliet!! Ik weet het weer, die gozer heette Poortvliet.’ De kabouter knikte tevreden alsof hij de relativiteitstheorie had begrepen en klopte zijn pijp uit tegen de deurpost. ‘Zo dement ben ik niet…’ Hij keek naar François. ‘Die kon prachtig tekenen en beloofde alles in boeken uit te leggen. Dat heeft hij duidelijk niet gedaan, anders kijk je niet alsof je een alien ziet. En nu oprotten.’
De kabouter sloeg de deur achter zich dicht. Langzaam vertakten de vormen van het hutje totdat het niet meer te onderscheiden was van de boom.